Raf De Weerdt

‘Verkijk je niet op het Franse pensioendebat’

Raf De Weerdt Federaal secretaris ABVV
Olivier Pintelon Politicoloog, expert sociaal beleid bij de progressieve denktank Minerva

Over de pensioenhervorming van president Macron doen hardnekkige misvattingen de ronde. Zo gaan de Fransen niet vroeger op pensioen dan de Belgen en dalen de Franse pensioenuitgaven de komende jaren. Het ABVV ziet een belangrijke parallel met het Belgische debat. Ook in ons land is de enorme ongelijkheid in (gezonde) levensverwachting de angel in het pensioendebat.

Wij horen het u denken. Waar klagen die Fransen eigenlijk over? De modale Belg moet – vanaf 2030 – werken tot 67 jaar, terwijl monsieur tout-le-monde ook na de hervorming kan afzwaaien op 64 jaar. Bij de meeste opiniemakers krijgt het Franse pensioenprotest dan ook weinig bijval. Maar over de discussie doen veel misvattingen de ronde, en die zijn allerminst onschuldig.

Wij willen u confronteren met twee opvallende feiten over het Franse pensioenstelsel. Om te beginnen, de Fransen gaan niet vroeger op pensioen dan de Belgen. De gemiddelde pensioenleeftijd schommelt in beide landen rond de 63 jaar. Hoe valt dat te rijmen met het ogenschijnlijke verschil in pensioenleeftijd tussen beide landen (62 versus 67 jaar)? Wel, de optrekking van 62 naar 64 jaar in Frankrijk gaat over de minimale pensioenleeftijd.

Ook in België kan je voor de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar (67 jaar in 2030) op vervroegd pensioen, op voorwaarde dat je voldoende loopbaanjaren op de teller hebt. De Franse pensioenleeftijd zonder loopbaanvoorwaarde is simpelweg … 67 jaar. In Frankrijk discussieert men dus eigenlijk eerder over het vervroegd pensioen. De financiële voorwaarden om in Frankrijk vroeger op pensioen te gaan, zijn wel een stuk voordeliger. Waar in België 45 jaar nodig is voor een volledig pensioen, volstaat in Frankrijk – afhankelijk van je leeftijd – 41,5 tot 43 jaar. Het is één van de redenen waarom de Franse pensioenen een stuk genereuzer uitvallen.

Laten we vervolgens inzoomen op een tweede populaire misvatting. President Macron verdedigt zijn hervorming als een absolute noodzaak. Zonder hervorming zou het Franse pensioenstelsel de komende decennia instorten. De vergrijzing leidt tot meer gepensioneerden en minder actieven, dus een hogere pensioenleeftijd is de logica zelfde, niet? Ook hier is de waarheid een stuk genuanceerder. De Franse pensioenuitgaven liggen relatief hoog (rond de 15% van het BBP), maar zullen volgens prognoses van de Europese Commissie de komende decennia dalen. Op de heel lange termijn – tegen 2070 – spreken we over een daling met 2,2 percentpunten van het BBP, in huidige bedragen een slordige 60 miljard euro. De oorzaak ligt bij eerdere hervormingen. In 1993 wijzigde een conservatieve Franse regering de pensioenberekening. De Franse pensioenen werden voortaan berekend op basis van de beste 25 in plaats van de beste tien loopbaanjaren. Latere hervormingen brachten een hogere loopbaanvoorwaarde voor een volledig pensioen. Het brengt ons naadloos bij de hamvraag. Hoe geloofwaardig is het om een minimumpensioenleeftijd van 64 jaar te verkopen als noodzaak, terwijl de Franse pensioenfactuur met miljarden zal dalen?

Hoe geloofwaardig is het om een minimumpensioenleeftijd van 64 jaar te verkopen als noodzaak, terwijl de Franse pensioenfactuur met miljarden zal dalen?

Onze media stellen de Franse pensioenhervorming steevast voor als een catching up ten opzichte van ons pensioenstelsel. De waarheid is een stuk genuanceerder. De Fransen gaan niet vroeger op pensioen dan de Belgen en ook het financiële argument overtuigt niet. Welke lessen kunnen we verder trekken uit het Franse pensioendebat?

(Lees verder hieronder.)

Om te beginnen, zou ook in ons land een optrekking van de minimale pensioenleeftijd tot 64 jaar enorme maatschappelijke weerstand losweken. De oorzaak ligt bij de enorme sociale ongelijkheid qua (gezonde) levensverwachting. De Franse vakbondsleider Lauren Berger (CFDT) zorgde na een radio-interview voor de nodige commotie door te stellen dat een kwart van de armste mannelijke arbeiders al dood is op 62 jaar.

De Belgische cijfers (VUB) bewijzen alvast dat de gezonde levensverwachting bij kortgeschoolde mannen amper 62 jaar bedraagt, tegenover bijna 74 jaar bij langstudeerders. Een optrekking van de minimale pensioenleeftijd zou ook in België flink inhakken op de gezonde pensioenjaren van de werkende klasse. Gezien de sociale ongelijkheid dringt zelf een versoepeling zich op. Wie vroeg is beginnen werken moet meer loopbaanjaren (43 of 44 jaar) bewijzen om vervroegd op pensioen te kunnen gaan, dan wie lang op de schoolbanken vertoefde (42 jaar), een fundamentele onrechtvaardigheid. Bovendien houdt ons pensioenstelsel quasi geen rekening met het belastend karakter van bepaalde types werk – denk aan fysiek zware arbeid, repetitieve handelingen of nachtwerk.

Ten tweede plaatsen de Franse cijfers de Belgische pensioenfactuur in perspectief. Het is geen geheim dat de Belgische pensioenuitgaven de komende twee decennia fors zullen stijgen, van ongeveer 12% van het BBP naar om en bij de 15% van BBP. In huidige bedragen spreken we over een extra pensioenfactuur van ongeveer 15 miljard euro. Toch is het geen kwestie van betaalbaarheid an sich. 15% van het BBP is precies wat Frankrijk momenteel uitgeeft aan de pensioenen. Het is en blijft een maatschappelijke keuze hoeveel degelijke pensioenen mogen kosten.

(Lees verder hieronder.)

Dat meer 65-plussers leidt tot meer pensioenuitgaven is een no-brainer. Wie de pensioenuitgaven in die context tracht te stabiliseren, kampt met een trilemma. Ofwel bespaar je op de lopende pensioenen, ofwel raak je aan verworven rechten, ofwel voer je een nieuw systeem in voor de jongere generatie. De eerste twee opties zijn sociaal onaanvaardbaar en bij de laatste mogelijkheid leg je de factuur exclusief bij de jongeren wat intergenerationeel onrechtvaardigheid is.

Voor het ABVV moet een pensioenhervorming dan ook in de eerste plaats de financieringsbasis van ons pensioenstelsel verstevigen. Dat impliceert onder andere meer kwalitatieve tewerkstelling en minder uitzonderingen qua sociale bijdragen. Een beleid dat resoluut inzet op werkbaar werk is broodnodig om de aangroei van het leger langdurig zieken een halt toe te roepen. Maar ook de werkgevers moeten ten volle hun verantwoordelijkheid opnemen. Het naoorlogse sociaal contract stelt de werkgevers mee verantwoordelijk voor menswaardige pensioenen voor hun werknemers. Daar staan gepaste werkgeversbijdrage tegenover, zoniet dreigt een vorm van contractbreuk.

Raf De Weerdt is federaal secretaris van het ABVV.

Olivier Pintelon is adviseur op de studiedienst van het ABVV.

Partner Content