Onderzoek: Koopkracht gestegen onder Vivaldi, maar niet voor laagste inkomens
De koopkracht is tijdens de volledige regeerperiode van de federale ‘Vivaldi’-regering gemiddeld met 1,4 procent gestegen, al is de koopkracht het afgelopen jaar wel gedaald. Voor de laagste inkomens was er in de volledige regeerperiode geen stijging, maar een daling van de koopkracht, zo blijkt donderdag uit een studie van economen van de UGent.
Economen Gert Peersman, Koen Schoors en Milan van den Heuvel becijferden de evolutie van de koopkracht tijdens de regeerperiode van de ploeg van premier Alexander De Croo, van oktober 2020 tot en met maart van dit jaar. Ze gebruikten daarvoor de banktransactiegegevens van 900.000 Belgische gezinnen.
Voor de hele regeerperiode komt een stijging van de koopkracht met 1,4 procent uit de bus. In 2021 en 2022 was er een cumulatieve stijging van 3,2 procent, maar sinds februari 2023 is er een terugval van 1,8 procentpunt die het totaalcijfer naar beneden haalde. Het afgelopen jaar, sinds maart 2023, nam de koopkracht met 1,6 procent af.
De daling sinds het voorjaar van 2023 komt doordat lonen en uitkeringen geïndexeerd worden aan de hand van de consumptieprijsindex. Die werd volgens de Gentse economen in 2021-2022 aanzienlijk overschat, wat een “kunstmatige koopkrachtstijging” opleverde. Vanaf begin 2023 gebeurt het tegenovergestelde met een onderschatting van de inflatie.
Over- en onderschatting van de inflatie is te herleiden tot een substantieel verschil tussen de officiële statistieken en de werkelijke energiekosten van gezinnen. De energiefacturen waren in 2022 veel minder gestegen, en in 2023 minder gedaald dan de statistieken suggereren.
De koopkrachtstijging zat vooral bij de hoge(re) inkomens. Wie de inkomens verdeelt in vijf groepen, ziet dat de koopkracht gedaald is in de twee laagste kwintielen. Bij de 20 procent laagste inkomens was dat minus 2,7 procent voor de regeerperiode, bij de groep erboven was dat minus 0,6 procent. In het derde inkomenskwintiel was er een koopkrachttoename met 3,5 procent, in de vierde groep met 1,3 procent en bij de top-20 procent van de inkomens met 4,5 procent.
De studie in de reeks “Gentse Economische Inzichten” toont ook aan dat de schommelingen het grootst zijn bij de lagere inkomens. Eind 2022 was de koopkracht in het laagste inkomenskwintiel 4,8 procent gestegen, maar nadien volgde een terugval met 7,5 procentpunten tot -2,7 procent. Het afgelopen jaar nam de koopkracht in deze groep met 6,4 procent af. Ook hier is de wijze van indexatie de boosdoener.
Deze bevindingen kunnen volgens Peersman, Schoors en van den Heuvel “een belangrijke factor zijn van het groeiende antipolitieke sentiment en succes van radicale partijen”. Het verklaart ook waarom veel mensen bij bevragingen zich zorgen maar over hun koopkracht, klinkt het.
De auteurs stellen zelf voor om de koopkrachtschommelingen die louter te wijten zijn aan de automatische indexatie weg te gommen naar de toekomst toe. Dat kan door de consumptieprijsindex te berekenen op basis van de werkelijk betaalde energieprijzen, in plaats van de geafficheerde tarieven voor nieuwe contracten.