Staatshervorming: Basisprincipes van de nieuwe financieringswet

© Belga

De nieuwe financieringswet, waarover de acht partijen van de institutionele meerderheid een akkoord sloten, hervormt de financiering van gemeenschappen en gewesten grondig.

De nieuwe financieringswet, waarover de acht partijen van de institutionele meerderheid een akkoord sloten, hervormt de financiering van gemeenschappen en gewesten grondig. Er wordt voor 12 miljard euro aan fiscale autonomie voorzien, de financiering van de bestaande bevoegdheden wordt herzien en er zijn mechanismen voor de overdracht van nieuwe bevoegdheden.

Door een overgangsmechanisme worden de gevolgen van de nieuwe wet in de tijd gespreid. De deelstaten worden ook geacht om bij te dragen aan de sanering van de overheidsfinanciën en aan de stijgende kost van de vergrijzing. Door de nieuwe financieringswet wordt ook het financieringsmechanisme voor de huidige bevoegdheden aangepast. Zo wordt een einde gemaakt aan de ’turbo-Lambermont’ door de basisdotatie voor de gemeenschappen nog enkel te koppelen aan de economische groei en niet langer meer volgens een verdeelsleutel op basis van de personenbelasting.

Van de netto-inkomsten kunnen enkel de onderhoudsuitkeringen worden afgetrokken. Voor de gewesten wordt de basisdotatie op basis van de
personenbelasting vervangen door de fiscale autonomie. Deze bestaat uit opcentiemen op de personenbelasting. Voor de periode 2015-2017 wordt die
voorlopig vastgelegd op hoogstens 25,9%. De federale belastingen worden uiteraard met eenzelfde factor verminderd. Zolang de gewesten hun opcentiemen niet hebben vastgelegd, wordt federaal een voet van 35% bepaald. In totaal vertegenwoordigt de fiscale autonomie een bedrag van 11,919 miljoen euro.

De belastbare basis wordt door de federale staat vastgelegd. De opcentiemen mogen de progressiviteit van de belastingen voor niet meer dan 1.000 euro per belastingplichtige beïnvloeden. Het Rekenhof ziet toe op het respect van het principe van de progressiviteit en op mogelijke deloyale fiscale concurrentie.

De financieringswet legt ook de financiering vast van een aantal nieuwe bevoegdheden die de gemeenschappen door de zesde staatshervorming krijgen. Voor de kinderbijslag is 6,8 miljard voorzien, verdeeld volgens de bevolking tot 18 jaar, gekoppeld aan de index en 25% van de groei. De sociale partners kunnen tot een verhoging beslissen bij een stijging van het aantal jongeren dat hoger onderwijs volgt.

Voor de gezondheidszorg (inclusief hulp aan personen met een handicap) is 5,041 miljard euro voorzien, verdeeld over drie dotaties voor ouderen (gekoppeld aan de verhoging van het aandeel 80-plussers), ziekenhuisinfrastructuur en andere. Deze dotaties zijn gekoppeld aan de bevolking, de index en 82,5% van de groei.

Tenslotte wordt onder meer 81 miljoen euro voorzien voor de overheveling van de justitiehuizen (gekoppeld aan de index, groei en het aantal federale missies).

Daarnaast worden ook middelen naar de gewesten overgeheveld. Voor het arbeidsbeleid gaat het om 4,778 miljard, wat neerkomt op 90% van de middelen. Dat bedrag wordt gekoppeld aan de index en 75% van de groei. Daarnaast is een responsabiliseringsmechanisme voorzien voor uitgaven voor vorming en voor de PWA’s. De fiscale uitgaven – voor huisvesting, energiebesparende investeringen, beveiliging, renovatie, monumenten en dienstencheques – worden voor 60 procent overgeheveld.

De dotatie wordt eveneens gekoppeld aan de index en 75% van de groei. Om een begrotingsevenwicht te bereiken in 2016, wordt ook van de entiteit 2 – de deelstaten en de lokale besturen – een inspanning gevraagd van 2,5 miljard euro tegen 2016, wat neerkomt op 0,6 procent van het bbp. De verdeling tussen de gewesten en gemeenschappen gebeurt op basis van een gemengde verdeelsleutel (bevolking, personenbelasting). Vlaanderen (gewest en gemeenschap) zal 60,5 procent voor zijn rekening nemen, Wallonië 21,3%, de Franse gemeenschap 10,1%, het Brussels gewest 7,1%, de Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie (GGC) 0,8% en de Duitstalige gemeenschap 0,2%.

In 2014 zal de inspanning 250 miljoen euro bedragen, in 2015 1,125 miljard euro om in 2016 de 2,5 miljard te bereiken.

Vanaf 2017 wordt van de deelstaten ook een inspanning gevraagd om de kosten van de vergrijzing op te vangen. Gemeenschappen en gewesten dragen immers maar in beperkte mate bij tot de pensioenkosten voor hun ambtenaren, vooral dan voor het statutair personeel. De bijdrage voor de pensioenen van de statutaire ambtenaren zal geleidelijk worden opgetrokken tot het niveau van de bijdrage voor het contractueel personeel, dat op 8,86 procent ligt. Voor de deelstaten betekent dat een inspanning van 0,23 procent van het bbp in 2030. (Belga/SD)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content