‘Staat de journalistiek vandaag nog steeds in dienst van de democratie?’

‘Dat de sterke band tussen democratie en journalistiek zo ingebakken zit in ons collectief geheugen, is geen toeval’, legt Ike Picone uit voor de Universiteit Van Vlaanderen.

De journalistiek is een pijler van de democratie. Dat is hoe we doorgaans denken over de relatie tussen journalistiek en democratie. Journalistiek speelt de rol van waakhond door machtige politici en bedrijfsleiders ter verantwoording te roepen en door de burgers de nodige informatie te geven om te kunnen beslissen op welke partij best te stemmen.

Dat die sterke band tussen democratie en journalistiek zo ingebakken zit in ons collectief geheugen, is geen toeval. Dat kunnen we historisch verklaren. In een videocollege voor de Universiteit van Vlaanderen in het kader van de 50ste verjaardag van het Vlaams Parlement schets ik hoe de eerste journalisten in Europa zich in de 17de eeuw schaarden aan de kant van de opkomende bourgeoisie en de protestanten tegen de koningen en de pauselijke macht en voor een democratisch bestuur. Het is in die periode dat de band tussen journalistiek en democratie gesmeed is die tot vandaag blijft doorwerken.

Maar we moeten ook kritisch naar die band durven kijken, want noch de democratie noch de journalistiek van toen zijn gelijk aan die van nu.

Zo hadden de eerste (moderne) democratische denkers en doeners lang niet zo’n inclusief idee over democratie. Van woke zijn was geen sprake. Deze rijke intellectuelen zonder adellijk bloed eisten betrokken te worden in het bestuur van het land. Maar geen haar op het hoofd van deze elite die eraan dacht om boeren en slaven te laten meebesturen. Zoals ook Anneleen De Dijn in haar recente boek Vrijheid aangeeft, vond de idee dat vrijheid het best gediend was door de macht van de massa’s zo veel mogelijk te kortwieken breed ingang in de Verenigde Staten op het einde van de 19de eeuw.

Staat de journalistiek vandaag nog steeds in dienst van de democratie?

En de journalisten van toen waren deel van die elite. De brit Daniël Dafoe wordt geroemd als de eerste moderne journalist. Hij maakte een zware storm mee in 1704 die hij beschreef in een publicatie waarvoor hij met getuigen ging spreken. Maar Daniël Dafoe was in de eerste plaats een handelaar, een politiek pamflettist, en de schrijver Robinson Crusoe. Het toont hoe objectiviteit toen helemaal nog geen ‘ding’ was. De eerste journalisten kozen resoluut de kant van de burgerij, tegen de monarchie – maar dus niet per se voor het hele volk.

In onze huidige Westerse democratieën speelt de spanning tussen elite en massa nog steeds een belangrijke rol. Niet voor niets stellen auteurs als David Van Reybrouck of Hélène Landemore in hun recente werken dat de representatieve democratie ongelijkheid in de hand werkt en beleid voortbrengt dat de rijke elite zo weinig mogelijk (financiële) obstakels in de weg legt. Er is in die zin niet zoiets als ‘de democratie’. Er zijn verschillende manieren om de macht van het volk te organiseren, van representatieve tot directe democratie. Maar achter deze verschillende vormen gaan, volgens David Held, twee basisideeën uit die van elkaar verschillen en die de basis vormen van de breuklijn tussen elite en massa.

Aan de ene kant staat de idee van een protectieve democratie. Een democratie is daarbij in eerste instantie een bestuursvorm die moet toelaten om geweldloos collectieve beslissingen te nemen maar waarbinnen verder iedereen (lees: de elite) de vrijheid moet krijgen om zich naar eigen goeddunken te ontwikkelen (lees: kapitaal te verzamelen zonder inmenging van de overheid). Aan de andere kant staat de idee van een ontwikkelingsdemocratie. Een democratie is daarbij ook een maatschappelijk project van emancipatie, waarbij de overheid het nodige voorziet (opleiding, bijstand, etc.) om iedereen te doen groeien tot zelfbewuste en geëngageerde burgers.

De vraag is dus niet zozeer of de journalistiek vandaag nog in dienst staat van de democratie, maar in dienst van welke vorm van democratie de journalistiek wil staan? Het is tot die reflectie dat ik journalisten graag zou willen uitnodigen in het licht van de uitdagingen waarmee democratische landen de afgelopen jaren werden geconfronteerd. Een aantal nuttige uitgangspunten kunnen die reflectie richting geven.

Ten eerste, zoals Rasmus K. Nielsen, de directeur van het Reuters Institute for the Study of Journalism voorstelt, moeten we realistisch zijn over wat we mogen verwachten van een paar duizend overwerkte, vaak onderbetaalde en onervaren professionals ongelijk verdeeld over steeds meer complexe, diverse en gepolariseerde maatschappijen, werkend voor financieel worstelende mediaorganisaties, geconfronteerd met goed georganiseerde lobby en PR-diensten. Als journalisten er in die context in slagen om mensen te voorzien van relatief accurate, diverse en actuele, onafhankelijk geproduceerde informatie over publieke zaken, dan is dat al heel wat.

Ten tweede mogen journalisten hun rol binnen de democratie niet als vanzelfsprekend beschouwen. Net omdat de relatie tussen beide doorheen de eeuwen zo verstrengeld is geraakt, heerst de idee dat journalistiek per definitie de democratie dient. Maar zoals mediahistorica Barbie Zelizer concludeert in haar overzichtstudie van onderzoek naar journalistieke praktijk is de democratie zelden de levensader van de journalistiek. Er zijn ook voorbeelden van journalistiek die niet-democratische regeringen helpen, die commercieel gewin boven democratie stellen, die onder druk staat en die haar democratische taken moeilijk kan vervullen. Dat wil niet zeggen dat journalisten geen belangrijke rol kunnen spelen in het bestendigen en het beschermen van een democratie, maar wel dat ze doelbewust moeten kiezen om die rol op te nemen en er vervolgens naar te handelen.

Ten slotte rijst de vraag voor welke vorm van democratie journalisten willen opkomen. Algemeen gesteld: voor een protectieve of ontwikkelingsdemocratie? Voor een bestuurssysteem gebaseerd op verkiezingen? Of voor een maatschappelijk project gebaseerd op gedeelde waarden? De recente beslissing van De Standaard om een advertentie van Victor Orban te weren maakt de keuze tastbaar. In de advertentie verdedigt Orban een recente Hongaarse wet die verbiedt voorlichting te geven over homoseksualiteit en die de uiting van homo- en transseksualiteit in de publieke ruimte beperkt. Hoofdredacteur Karl Verhoeven verdedigde op zijn beurt de redactionele beslissing: “De wet illustreert dat als de vrije menings­uiting gesloopt wordt, er geen rem meer staat op de mate van discriminatie en vernedering. Dit is een flagrante aantasting van de mensenrechten, in een land in Europa.” (De Standaard, 29/06/2021). Orban mag dan wel een democratisch verkozen Europese regeringsleider zijn, maar uit deze beslissing blijkt duidelijk dat de krant een breder begrip hanteert van democratie, dat het ook om een waardensysteem gaat (menserechten) dat verdedigd dient te worden.

Dergelijke beslissingen zijn zeker niet vanzelfsprekend. Er is geen juist of fout. Als media-onderzoeker kan je de vraag definiëren, maar het is aan journalisten en redacties om hier een antwoord op te vinden.

Partner Content