Lügenpresse: de geschiedenis van een ondergravend scheldwoord

6 januari 2021, bestorming van het Capitool. De consensus onder trumpisten is: 'Iedereen "weet" toch dat er duistere krachtenaan het werk zijn?' © Anadolu Agency via Getty Images
Walter Pauli

Of het nu verpakt is als de hedendaagse kreet ‘fake news’ of het sinistere ‘Lügenpresse’: machthebbers proberen de media al eeuwen in het hart te treffen. De pers verspreidt doelbewust leugens, is de beschuldiging. Dat is op zich een leugen, maar ze gaat al eeuwen mee.

Washington DC, de avond van 6 januari 2021. De bestorming van het Capitool is voorbij, op The Mall beginnen de politie van Washington en de National Guard de meute van militante Trumpgetrouwen terug te dringen. De pers is nog massaal aanwezig, maar zit geprangd tussen oprukkende ordehandhavers en de overgebleven Trumpdiehards. Eerder op de dag hadden die al journalisten belaagd en camera’s en opnameapparatuur stukgeslagen. Vandaar dat het voor het Capitool verzamelde persvolk vaak extra hoofdbescherming en dikke (kogelvrije) vesten draagt, want het deelt in de klappen. Zelfs een officiële perskaart geldt amper nog als een legitimatie en dus niet als een elementaire beveiliging. Op de deur van het Capitool is graffiti aangebracht: ‘Murder the media’.

41 jaar voor de geboorte van Hitler schreef een Weense priester-publicist al over de rol van de ‘jüdische Lügenpresse’.

Op veel voorkomendheid van de ordehandhavers valt niet meer te rekenen na de talloze berichten over politiegeweld. De pro-Trumpbetogers – die zichzelf graag verkopen als ‘de man in de straat’ – vinden dat de media tot het establishment behoren. Deels zullen ze wel gelijk hebben: kranten als The New York Times, The Washington Post, en omroepen als NBC, CNN, Fox News of ABC vormen inderdaad de vierde macht in de Amerikaanse politiek. Net daardoor kon president Trump blijven herhalen dat niet hij maar de media tot het échte establishment behoren, dat ze het zichtbare deel zijn van the deep state, de onzichtbare machten en krachten die het land echt leiden. Of zoals hij het ziet: misleiden, want de formele macht ligt bij de verkozen president en de parlementsleden maar de pers stelt zich ten dienste van niet-verkozen potentaten.

Trumps oorlogskreet werd massaal overgenomen door zijn troepen: ‘Stop the Steal’, stop de diefstal van de verkiezingen. De dieven hoeven niet bij naam genoemd te worden: iedereen ‘weet’ toch dat er duistere krachten aan het werk zijn? Media die blijven spreken over eerlijke verkiezingen en claimen dat Trump zich bij zijn verlies moet neerleggen, zitten dus per definitie in het kamp van de leugenaars. Zij verspreiden, naar de woorden die Donald Trump al van bij het begin van zijn presidentschap zo graag in de mond neemt , ‘fake news’ – vals nieuws. Wie bewust en systematisch vals nieuws verspreidt, is een beroepsleugenaar. Vandaar de fameuze historische term Lügenpresse: leugenpers.

Meer dan nazi’s

Lügenpresse roept associaties op met Duitsland in de jaren 1930, maar het begrip is een stuk ouder. Het duikt al op in de eerste helft van de negentiende eeuw. Maar de discussie over de vrijheid van woord en drukpers begon nog vroeger. Maarten Luther was een monnik, geen journalist. Toen hij op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen op een kerkdeur in Wittenberg hamerde, bleek dat wel het begin van het moderne dispuut tussen een criticus – de (ex)monnik Luther – en machthebbers zoals de paus en keizer Karel V. Luthers stellingen werden op vele honderdduizenden exemplaren gedrukt. Kerk en keizer konden ze dan wel wegzetten als ‘(ketterse) leugens’, de verspreiding van zijn inzichten was niet te stoppen. Het vrije debat evenmin. De jonge boekdrukkunst leidde in het begin van de zeventiende eeuw tot de eerste kranten – in 1605 verscheen in Straatsburg het allereerste ‘nieuwsblad’, al snel volgden Amsterdam en Londen (beide in 1620), Parijs (1631) enzovoort. Het humanisme van de zestiende eeuw zette de geesten open voor de verlichting van de achttiende eeuw. Toen pas dwong het ‘vrije woord’ zijn vaste plaats af, al verliep dat nog niet zonder slag of stoot. De worsteling tussen klassiek gezag en de vrijheid van meningsuiting deed zich bijvoorbeeld al in een vroeg stadium voor in het koninkrijk Pruisen. In de tweede helft van de achttiende eeuw zocht de Pruisische koning Frederik II de Grote aansluiting met het moderne, verlichte Europa. Daarom had Frederik de Franse vrijdenker Voltaire uitgenodigd – die vreesde vervolging in Frankrijk. Voltaire moest helaas al snel vertrekken. In zijn boek La diatribe du docteur Akakia stak hij de draak met de eerbiedwaardige voorzitter van de Pruisische Academie van Wetenschappen. Frederik liet alle exemplaren verbranden waarop hij beslag kon leggen.

Achteraf bekeken was en is de weerstand tegen de vrije meningsuiting een logische reactie tegen een onstuitbare democratische ontwikkeling. Bij de instorting van het ancien regime en de opbouw van een modernere maatschappij was de ‘vrijheid van gedachte, van mening en van godsdienst’ (nog altijd artikel 10 uit het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie) natuurlijk van bijzonder belang. Bijgevolg gold dat ook voor de zo cruciale vrijheid van meningsuiting, en dus voor het relatief nieuwe fenomeen van de vrije pers. Het bestaan van zo’n nieuwe kaste van potentiële critici zorgde automatisch voor spanningen met de bestaande elites. Al snel probeerden de oude machthebbers de nieuwe stemmen de mond te snoeren door hen te pakken op hun zwakke plek. De pers had namelijk de ambitie (en ook de pretentie) dat het uitgerekend haar taak was om de waarheid te schrijven en zo nodig de ware toedracht boven te spitten. Het kwam er voor de opgejaagde elite dus op aan aan te tonen of op z’n minst aannemelijk te maken dat journalisten (‘het journaille’) zelf voortdurend zondigden tegen hun eigen opdracht, en in hun berichtgeving en commentaren een loopje namen met de waarheid.

Maarten Luther (1517) Het begin van het dispuut tussen een criticus en de machthebbers.
Maarten Luther (1517) Het begin van het dispuut tussen een criticus en de machthebbers.© Getty Images

Nu is de echte negatie van waarheid niet de onwaarheid, maar de leugen. Liegen is geen neutrale, maar een moreel beladen daad, een zonde met diepe wortels in de aloude christelijke ethiek. Het is in die context dat het begrip ‘Lügenpresse’ in de eerste helft van de negentiende eeuw opdook en een vaste plaats kreeg in de politieke discussies van die tijd – naast varianten als Lügenblatt, Lügenschrift of Lügenrede. ‘Leugens’ waren het standaardantwoord op traktaten, geschriften en toespraken waarmee machthebbers het niet eens waren. Wie de nieuwe beroepsgroep van journalisten ervan beschuldigde ‘leugens’ te verspreiden, ontsloeg zichzelf van de taak om feitelijke onjuistheden in de berichtgeving punctueel te weerleggen. Het is een variant op de beproefde ‘debattechniek’ waarbij emotioneel overschreeuwen wint van factuele argumentatie. Het was en is een nuttig instrument om de pers in diskrediet te brengen.

Vooral rechts wapen

De soldateske opvolgers van Frederik de Grote hadden dat goed begrepen. Tot in Waterloo in 1815 hadden ze op allerlei slagvelden Napoleon moeten bekampen, en net als aan de Franse keizer hadden ze een hekel aan alle ‘producten’ van het revolutionaire Frankrijk, met de grondwet en de persvrijheid voorop. De Pruisische prins Wilhelm I (1861-1888), de latere koning van Pruisen en vanaf 1870 zelfs de eerste Keizer van Duitsland, maakte in zijn vroege correspondentie geen geheim van zijn afkeer van de vrije pers: ‘Dass man eine Press-Freiheit bedürfe (…), dagegen bin ich durchaus.‘ Helaas voor Wilhelm gaf het Duitse volk de prille persvrijheid niet meer af, en dus viel hij snel terug op een ‘plan B’. Hij rekende op ‘het uitspannen van een literair net over heel Duitsland, in goede, conservatieve zin, om zo de Lügenpresse tegen te werken’. Het hoge woord is gevallen: Lügenpresse. We schrijven 1844, en volgens de Duitse Bismarck-Stichting is dit het vroegste gedocumenteerde voorbeeld waarin de verspreiders van het ‘fake news van het tijdperk van de industrialisatie’ zo expliciet op de korrel worden genomen.

Al snel hoort ‘Lügenpresse’ tot het vaste politieke jargon van de Duitse elite. Daarbij valt op hoe vroeg dat begrip een bijzonder naargeestige maar erg herkenbare bijklank krijgt. In 1848 trok een rechts-liberale priester-publicist na het neerslaan van de Oktoberopstand in Wenen van leer tegen de kwalijke rol van de ‘jüdische Lügenpresse’ : die had ‘het oproer opgepookt, de rode passies doen ontvlammen en zo de gemoederen in verwarring gebracht’. De woorden werden geschreven 41 jaar voor de geboorte van Adolf Hitler.

Al in de negentiende eeuw vallen drie karakteristieken op wanneer de term ‘Lügenpresse’ wordt gebruikt. Eén: het woord hoort thuis in het jargon van de machthebbers, die het gebruiken om de pers aan te vallen nadat de pers zelf kritiek heeft geformuleerd op vorsten en regering, of sociale wantoestanden aan de kaak heeft gesteld. Het is, letterlijk, een instrument van de reactie. Daaruit volgt twee: ‘Lügenpresse’ was van in het begin (vooral) een wapen van de rechterzijde, en vandaar dat het ook gemakkelijk zijn ingang vond in de conservatieve, monarchiegezinde en antisocialistische of contrarevolutionaire pers. Daar werd het een wapen in de broederstrijd tegen andersgezinde collega’s en confraters. Drie: de term ‘Lügenpresse’ hoorde in wezen bij de oorlogsretoriek. Taalkundigen constateerden achteraf een forse piek in het woordgebruik ten tijde van de Frans-Duitse Oorlog (1870), de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en later in de nationaalsocialistische periode – dus vanaf de late jaren twintig van vorige eeuw.

Iedere propaganda moet haar intellectuele peil instellen op het begripsvermogen van de meest achterlijken onder diegenen tot wie men zich wenst te richten.

Adolf Hitler

Intussen was het een aantal voormannen van de communistische beweging niet ontgaan hoe nuttig het kon zijn om zich te bedienen van een begrip als ‘Lügenpresse’ – waarom zou de revolutionaire arbeidersbeweging het kapitalisme zijn bruikbare wapens niet ontfutselen om ze te richten tegen de uitbuitende klasse? En dus hoorde de eerste generatie Duitse communisten al hoe voorman Karl Radek op het stichtingscongres van de Kommunistische Partei Deutschlands, op de overgang van oud naar nieuw 1918-1919, een exposé gaf over hoe de Russische kameraden in hun land een heroïsche strijd hadden gevoerd tegen de ‘Lügenpresse der Bourgeosie’. Zo maakte Radek duidelijk dat een revolutie niet alleen een militaire opstand is die zijn oorsprong vindt in materiële uitbuiting, maar dat de overwinning moeilijker behaald kan worden indien niet eerst ook de geesten gevormd en gewapend zijn. Later, in de context van de Koude Oorlog, zou ook Neues Deutschland, het officiële blad van het communistische DDR-regime, vanaf de jaren zeventig Amerikaanse en West-Duitse media catalogiseren als ‘Lügenpresse’. Maar het linkse gebruik van dit in wezen rechtse begrip bleef eerder beperkt.

Hitlers reclame

Het kan paradoxaal klinken, maar het bewust ontwikkelen van een eigen ‘Lügenpresse’ had zich in de periode van het Derde Rijk (1933-1945) tot een hogere politieke kunstvorm ontwikkeld. Het was het eindpunt van een merkwaardige evolutie. In nationaalsocialistische bladen als Der Stürmer en Völkischer Beobachter bleven rabiate publicisten als Julius Streicher en Alfred Rosenberg uithalen naar de ‘ feindliche Lügenpropaganda’ van Fransen, Britten en Amerikanen. Tegelijk was voor binnenlands gebruik het klassieke verwijt van ‘Lügenpresse’ al snel van weinig nut nadat de nazi’s aan de macht waren gekomen. Opposanten verdwenen in ballingschap of in gevangenissen, ze werden het zwijgen opgelegd en/of vermoord. Duitse media die nog regulier verschenen of uitzonden, stonden onder controle van de nazi’s. Het was ‘Lügenpresse’ van de zuiverste soort, zonder dat het zo werd genoemd.

Weinig regimes waren zo geobsedeerd door propaganda en bewuste misleiding als dat van de nazi’s in de jaren 1930 en 1940. Merkwaardig, maar toen Hitler in 1924 Mein Kampf schreef (in werkelijkheid: dicteerde), gebruikte hij niet één keer het woord ‘Lügenpresse’. Nochtans hoorde het tot het vaste NSDAP-jargon dat de eigen militanten kenden en gretig wisten te gebruiken. Waarom hield Hitler zich in? Een antwoord op die vraag zit vervat in het zesde hoofdstuk, ‘Kriegspropaganda’, waarin Hitler lessen trekt uit de Eerste Wereldoorlog. In de kritisch-wetenschappelijke uitgave van Mein Kampf van het Duitse Institut für Zeitgeschichte (2016) wordt uitgelegd dat Hitler aanvankelijk geen apart hoofdstuk over oorlogspropaganda voor ogen had. Maar hij bleek er zo veel over te zeggen te hebben dat het er toch van gekomen is. Net zoals zo veel land- en tijdgenoten was Hitler er nog altijd niet van overtuigd dat Duitsland in de Eerste Wereldoorlog met louter militaire middelen verslagen was. Tijdens het zoeken naar de echte oorzaken van de Duitse nederlaag stak hij zijn bewondering niet weg voor de in zijn ogen ongeëvenaarde en in alle opzichten superieure propagandamachine van de geallieerden – inderdaad, uitgerekend het facet dat de Duitse pers altijd had weggehoond als ‘Lügenpresse’. ‘Wat wij tekortkwamen,’ aldus Hitler, ‘haalde de tegenstander in met de buitengewone virtuositeit en de waarlijk geniale scherpzinnigheid van zijn propaganda. Van die vijandelijke propaganda heb ik waarlijk ontzettend veel geleerd.’

Hitlers 'Mein Kampf' 'Van de propaganda van de vijand heb ik ontzettend veel geleerd', schreef Hitler.
Hitlers ‘Mein Kampf’ ‘Van de propaganda van de vijand heb ik ontzettend veel geleerd’, schreef Hitler.© ullstein bild via Getty Images

In zijn taalgebruik zou Hitler (en in zijn spoor ook propagandaminister Joseph Goebbels) begrippen als ‘propaganda’ en ‘reclame’ voortdurend naast en door elkaar gebruiken. Intuïtief had hij ingezien dat goede politieke propaganda aan dezelfde wetten en voorwaarden moest voldoen als commerciële reclame. Die won tijdens het interbellum trouwens al snel aan invloed en zichtbaarheid, zowel in het straatbeeld als in de media. Hitler trok er bijvoorbeeld de les uit dat ‘alle humanitaire en esthetische overwegingen wegvallen’: alleen – alléén – het doel telt. Waarbij hij snel tot een eerste conclusie kwam: ‘Wanneer humaniteit en schoonheid als bepalende factoren zijn weggevallen, dan kunnen ze ook niet meer als maatstaf bij de propaganda gelden.’ Meteen was het geoorloofd inhumaan te zijn in zijn communicatie: ‘De wreedste wapenen waren humaan, wanneer zij de overwinning sneller tot stand konden brengen.’ Wie tegenstribbelde en hamerde op ‘waarheid’ of ‘redelijkheid’, was in de val getrapt van de ‘artiestenkroegdecadentie’, punt uit: ‘Met de Joden, de moderne uitvinders van dit cultuurparfum, hoeft men waarlijk niet te gaan disputeren over dit onderwerp.’

Hitler trok nog een tweede, achteraf gezien uiterst belangrijke want zéér instrumentele conclusie: ‘Tot wie moet de propaganda zich richten, tot de wetenschappelijk geschoolde intellectuelen of tot de minder ontwikkelde massa?’ Antwoord: ‘Zij moet zich altijd enkel en alleen tot de massa richten!’

Die redenering werkte hij vervolgens tot haar uiterste consequentie uit: ‘Iedere propaganda moet populair zijn, en moet haar intellectuele peil instellen op het begripsvermogen van de meest achterlijken onder diegenen tot wie men zich wenst te richten. Daarom moet haar peil des te lager worden gehouden naarmate de te bereiken massa groter is. Is het echter de bedoeling om een geheel volk te bereiken, om in een oorlog tot het laatste toe vol te houden, dan kan men in het geheel niet voorzichtig genoeg zijn in het vermijden van denkbeelden die al te hoge intellectuele eisen stellen aan het publiek. Hoe geringer haar wetenschappelijke ballast is, en hoe meer zij uitsluitend berekend is op het gevoel der menigte, des te groter en te intenser zal het succes zijn.’

Het was een lofzang op de gewetenloosheid, een pleidooi voor bedrog, list en leugen. Dat wist Hitler drommels goed, hij was in dat vroege stadium van zijn politieke carrière zelfs zo eerlijk/onbeschaamd om zijn tactiek woordelijk uit te schrijven. Propaganda, legde hij uit voor wie het niet begrepen zou hebben, ‘is slechts een wapen, zij het een buitengewoon wapen in de handen van wie het weet te hanteren’. Hij had het over zichzelf. Haast de hele jaren dertig lang slaagden Hitler, Goebbels en hun nazipropagandisten erin om de buitenwereld te sussen of zand in de ogen te strooien, critici het zwijgen op te leggen, opposanten in diskrediet te brengen, eigen zwakheden, fouten en misdaden te verbergen of goed te praten, en grote delen van het Duitse volk te misleiden en het te laten geloven in een politiek project dat nooit was wat het beloofde te zijn.

Parler vrai

Na lectuur van Mein Kampf en met de historische kennis van wat er nadien is gebeurd, is het moeilijk om naast de parallellen met vandaag te kijken. Concreet: naast de recente politieke discussies waarin waarheid en ‘alternative facts’ op gelijke hoogte werden geplaatst, als waren ze inwisselbaar. De trend, die in de Verenigde Staten tijdens de Trump-era een hoogtepunt leek te kennen, sloeg ook over naar andere delen van de wereld: grote delen van de publieke opinie leken zich er steeds makkelijker bij neer te leggen dat de waarheid is wat het meest wordt geloofd. Veel politici en andere opiniemakers begonnen hun communicatiemodel daarop te richten. Dus werden het hoogtijdagen voor influencers.

Grote delen van de publieke opinie leggen zich er steeds makkelijker bij neer dat de waarheid is wat het meest wordt geloofd. Dus zijn het hoogtijdagen voor influencers.

Het is ook geen toeval dat Duitsland sinds 2012 plat gaat voor Timur Vermes’ boek (en nadien voor de film) Er ist wieder da. Daarin verschijnt Hitler plots weer in levenden lijve, in het Berlijn van tegenwoordig. Vervolgens blijkt hij het bijzonder goed te doen in de tv-studio’s en wint hij de sympathie van de brede publieke opinie.

Nochtans stond het tot voor kort niet om onze tijd te vergelijken met de jaren dertig. Wie dat toch deed, was een levend bewijs van de zogenaamde ‘wet van Godwin’: in elke politieke discussie is er vroeg of laat altijd wel iemand die de nazi’s erbij sleurt.

Mogelijk zijn die verbodsbordjes definitief verplaatst sinds de toespraak waarin Arnold Schwarzenegger commentaar gaf op de rellen bij het Capitool. Schwarzenegger (°1947) is niet alleen een acteur die roem verwierf met action hero-rollen als Conan the Barbarian en Terminator. Hij was als politicus van 2003 tot 2011 de laatste Republikeinse gouverneur van Californië. In zijn toespraak weidde hij uit over zijn naoorlogse jeugd in Oostenrijk en de trauma’s van die tijd: ‘Ik was me erg bewust van de Kristallnacht. Het was een nacht van razernij tegen de Joden die in 1938 werd uitgevoerd door de nazivoorgangers van The Proud Boys. Woensdag was “de nacht van gebroken glas” hier in de VS.’

Schwarzenegger zei dat hij voor het eerst in zijn leven vertelde over het geweld van zijn dronken vader op zijn moeder, en waarom hij het zijn pa toch niet helemaal kwalijk nam – ook zijn buurmannen zag hij dat doen, want allemaal ‘leden ze aan de fysieke pijn van de schrapnels in hun lichaam, of de emotionele pijn van wat ze zelf hadden gezien, of gedaan. En het begon met leugens, leugens en leugens.’ Dat verweet hij in één moeite ook aan Donald Trump: dat hij bleef liegen over een eerlijk verlopen verkiezing, en zo zijn mensen had aangezet tot een coup. ‘Mijn vader geloofde destijds ook in leugens. Ik weet waartoe dat heeft geleid.’ Schwarzenegger besloot: ‘President Trump is een mislukte leider. Hij gaat de geschiedenis in als de slechtste president ooit. Het enige goede is dat hij snel even irrelevant zal zijn als een oude tweet.’

Dat heet parler vrai. Het blijft een van de beste want meest directe wapens tegen de ‘Lügenpresse’, tegen fake news of alternative facts, en bovenal tegen wie zich er de voorbije jaren opzichtig van meende te mogen bedienen.

Partner Content