Nederland – België, altijd net iets meer dan een sportevent

Tijdens het WK hockey in Den Haag namen onze Red Panthers het op tegen het Nederlandse vrouwenelftal. De Panthers werden genadeloos ingemaakt, maar ook op de tribunes werd een bloederige landsstrijd gevoerd. Het relaas van een Belgische toeschouwer in een zee van oranje, of hoe Nederland-België altijd dat tikkeltje meer dan een sportwedstrijd is.

Zo’n WK, dat is een beetje het Tomorrowland van de sportwereld, het hiernamaals voor songs als Seven Nation Army die zich slechts als echo weten te verzetten tegen het geweld van Martin Garrix en andere beats die de halftime (en zelfs blessuretijd) weten op te leuken. Wie hier geen vlag van zijn land als een cape draagt heeft duidelijk iets te verbergen en zo komt het dat ik ergens in een Haags toilet al trillend met een tricolore vetstick in mijn handen stond. Ik wist immers wel dat het zwart-geel-rood verticaal was, maar hoe trek je dat -letterlijk- door naar je wang? Begin je te kijken van de neus of vanaf de haarlijn? En hoe hou je ook alweer rekening met spiegelbeeld? De match Nederland-België was nog niet begonnen of ik had ter ere van het gastland al een Belgenmop verpersoonlijkt.

Geen recht op adjectief

En lachen, dat zouden de Nederlanders die dag genoeg met ons doen. Het begon al bij het aanschaffen van een tramticket. Toen de loketbediende mijn Vlaamse tongval hoorde plooide zijn mond zich in een grijns. “Ha, mejuffer is Belg!” (ze lijken altijd ‘Belg’ te zeggen, nooit ‘Belgisch’, alsof wij geen recht hebben op een adjectief). “Ga je toevallig naar het hockey straks? Het is Nederland – België. Ja? Mooi! Wie denk je dat er gaat winnen?” Een onschuldige vraag voor de nietsvermoedende omstaander, maar wie het hockey een béétje volgt, voelt het sadisme.

Hockey is een graag geziene én gespeelde sport in Nederland en hun nationale teams worden al jaren op handen gedragen. Hun vrouwenteam wordt (gestaafd door cijfermateriaal), beschouwd als het beste vrouwenteam ter wereld en ook de mannen prijken in de mondiale top drie. In België is men er echter nog niet zo lang achtergekomen dat we onze benen ook voor andere sporten dan tegen een bal stampen of door de modder pedalo’en kunnen gebruiken.

‘Wie denk je dat er gaat winnen?’ Een onschuldige vraag voor de nietsvermoedende omstaander, maar wie het hockey een béétje volgt, voelt het sadisme.

Boon, Boonen en roerbakmietjes

Onze Belgische hockeymeisjes krijgen nog geen drie jaar de steun die ze verdienen en wisten toch al door te stoten naar de twaalfde plaats op de wereldranglijst. Niet slecht, maar natuurlijk niet opgewassen tegen de leeuwinnen van het Hollandse elftal, wiens namen in Nederland even bekend zijn als Kompany of Lukaku bij ons. Sterker nog: ik durf er geld (nou ja, een glas bier tijdens de rust) om te verwedden dat de Nederlanders onze spelers beter kennen dan wij. Om te staven met de woorden van een vriendelijk oud dametje dat zich eerder die dag naast mij had gezet om Maleisië – België te bekijken: “Tom Boon, die jongen is echt goed geworden nu hij bij Bloemendaal speelt.” Hoeveel Belgen zouden juichen om deze jonge topscorer met meer dan 100 caps achter zijn naam in plaats van gniffelen omdat ze denken dat iemand Tom Boonen fout geschreven heeft?

(Vooraleer ik pessimistisch word: de Red Lions hebben Maleisië met een triomfantelijke 2-6 in de pan gehakt, wie nog eens durft zeggen dat hockey enkel goed is voor jeanetten en rijkeluiszoontjes zal in de toekomst dus op zijn minst van roerbakmietjes moeten spreken.)

De soundtrack van De Stomme Van Portici

Dé match die tweede juni was echter het duel tussen onze Belgische hockeymeisjes en het Nederlandse vrouwenelftal, een wedstrijd die statistisch gezien niet spannender kon worden dan het Maleisië – België van eerder die dag. En toch. De strijd primeert de statistieken. België en Nederland zijn altijd al rivalen geweest, in en buiten de sportarena. Opgezweept door de gemeenschappelijke geschiedenis en met de soundtrack van De Stomme Van Portici in de oren lijken we er altijd net dat ietsje meer genoegen in te scheppen om een Nederlander te verslaan, dan om te winnen van een Zweed. (Hoort u nu nog iemand “twéénuhùùl” scanderen?)

Voor elke Belgenlol counteren wij met een Hollandersmop, voor iedere overdreven tongval bestaat er een Noordelijke variant en vaak kunnen we zelfs niet wachten tot het lot ons gunstig gezind is en organiseren we zelf een Derby van de Lage Landen onder de lachwekkende wimpel ‘vriendschappelijk’. Nee, België-Nederland, dat is handen en tanden, bloed, zweet, tranen en heel veel “Oh wat zijn die Belgen/Kezen stil” achteraf. Niet moeilijk dat het Kyocera stadion maandag afgeladen vol zat, al kleurde het, gezien de locatie en de landelijke interesse in de sport, voornamelijk oogverblindend oranje.

Uitkomen voor je liefde voor België kon niemand – afgezien van wat partijleiders bij het in elkaar boksen van een verkiezingsprogramma afgelopen herfst – ooit meer de kop kosten dan mij op dat moment.

Verbleken naar donkeroranje

Waar de Belgische fans zich in het Greenfieldsstadion nog als één rode muur met drum en deciliters wijn achter hun team konden scharen, moest men zich in het Kyocera houden aan de vaste plaatsen die op het toeganskaartje gedrukt stonden. Een paar slimmerds hadden hun tickets samen geboekt en konden zich nog sterken aan elkaars gezelschap, maar voornamelijk zaten de Belgen verspreid over de tribunes, hun rode shirts verbleekten vanop afstand van “vaderlandsliefde” naar “donkeroranje”. Indrukwekkend? Op zijn minst.

Ikzelf zat op mijn ukkie in een wirwar van Hollands dialect, niet in het rood, maar in het zwart, waardoor de supporters voor en achter mij niet eens moeite deden hun misprijzen te verbergen. Iedere keer er een Mexican wave mislukte; “zeker de schuld van die lullige Belgen”, telkens iemand langs hun zitje moest passeren; “waarschijnlijk weer zo’n Belg die het niet aankan”, elke gemiste doelkans: alles was de schuld van de Belgen. En daartussen zat ik. Uitkomen voor je liefde voor België kon niemand-afgezien van wat partijleiders bij het in elkaar boksen van een verkiezingsprogramma afgelopen herfst- ooit meer de kop kosten dan mij op dat moment.

Elke actie bezorgde me stress. Wat als ik zo meteen moet juichen omdat de Belgen een goal scoren? Ben ik dan die sneue griet die er niets van begrepen lijkt te hebben (hey meissie, het doel is dìè kant uit)? Die eenzame ziel die op haar eentje naar de bioscoop gaat en keihard en als enige lacht om iedere domme mop? De zatte nonkel die tijdens een familiefeest in een hoekje zit mee te klappen met een liedje dat enkel hij kan horen? Isolatie maakte me op sommige momenten monddood en de groepjes België-fans die wél moedig “Go Go Belgium” schreeuwen werden overspoeld door een stadion dat als een bezeten bende bavianen “Holland! Holland! Holland!” begon te brullen. Plots verwerd “Oh wat zijn die Belgen stil” geen strijdkreet maar een strategie.

Toch hebben de Red Panthers me gisteren bijzonder trots gemaakt.

Stukgebeten kiezen

Een strategie die bovendien overbodig was. Al na vijf minuten werden onze Panthers vakkundig de keel overgesneden met een gerichte lel van Ellen Hoog, waarna -verspreid over vijftig minuten- ook Keetels, Paumen en Drost de doelplank deden daveren. We waren duidelijk enkele maatjes te klein voor dit gehyped en doorgewinterd team dat ons al bij aankomst in Den Haag station vanop billboards toegrijnsde. Als imponeren een Olympische discipline was, dan hadden de Hollanders ook daar een topteam voor kunnen uitvaardigen.

Ik ben normaal geen fan van het principe dat deelnemen belangrijker is dan winnen. Om het met de woorden van Ricky Bobby te stellen “If you ain’t first, you’re last”. Toch hebben de Red Panthers me gisteren bijzonder trots gemaakt. Aangevoerd door de trom van de meest verbeten België-supporters hielden onze meisjes het hoofd hoog en de krul op de grond. Belgisch goalie Aisling D’Hooghe wist zich uitstekend te weren en onze verdediging kon, ondanks stukgebeten kiezen, toch nog steeds enkele tanden vinden om het de Nederlanders knap lastig te maken.

Tot in de laatste minuut bleven de Red Panthers vechten om een doelkans, rennen voor hun leven, zich smijten voor een tackle. Ze lieten zien dat ze zich niet zonder strijd gewonnen zouden geven, en ondanks het feit dat zij nog het meest overdonderd van iedereen zullen geweest zijn door het oranjegeweld, waren zij betere speelsters dan dat ik supporter ben geweest. Als iedere aanhanger het team krijgt dat ie verdient, dan sta ik momenteel letterlijk en figuurlijk in het rood. Volgende keer breng ik een megafoon mee.

Katrin Swartenbroux

Partner Content