‘Onze planeet is zieker dan ooit’

© Reuters

Twintig jaar na de milieuconferentie van Rio de Janeiro is onze planeet zieker dan ooit. Hoog tijd om de oorzaken aan te pakken, en niet langer de symptomen, zegt professor Hans Bruyninckx. Dan komen geld en macht in het spel, staten en magnaten. Maar ook u en ik.

Aantonen dat er iets mis gaat met de planeet is één ding. Weten hoe je het probleem wereldwijd kunt aanpakken, is heel iets anders. ‘Ik ben geen bioloog of klimaatwetenschapper,’ waarschuwt Hans Bruyninckx meteen, ‘maar ik lees al die dingen wel. En de wetenschappelijke analyse van de problemen is zo overtuigend dat die voor mij een stevige vertrekbasis is om over beleid en maatschappelijke oplossingen te denken.’ Politicoloog Bruyninckx is sinds anderhalf jaar directeur van het HIVA, het Leuvense onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving, maar ook zijn oude liefde laat hem niet los: internationaal milieubeleid. Binnenkort vat de professor het achtste en laatste jaar aan van zijn mandaat als voorzitter van de Bond Beter Leefmilieu (BBL).

Dat het de hoogste tijd is om ernstig werk te maken van het milieuvraagstuk, is duidelijk. De ervaring van de laatste jaren leert dat met aanmodderen in de marge alleen maar kostbare tijd verloren gaat. Volgens professor Bruyninckx zullen we het met ál de kernsystemen van onze samenleving – economie, energie, mobiliteit, ecologie, voeding en landbouw – over een heel andere boeg moeten gooien.

Hoe is het gesteld met onze planeet?Hans Bruyninckx: Globaal gezien minder en minder goed, helaas. Of je nu de klimatologen leest, of de specialisten in ecosysteemanalyse, ze zeggen allemaal hetzelfde: wat we momenteel doen, is niet vol te houden. Niet sociaal, niet economisch, niet qua grondstoffengebruik en niet voor het milieu. Het klimaatprobleem staat daarbij het meest in de belangstelling, maar net hetzelfde verhaal kun je vertellen over biodiversiteit, of over de toestand van de watersystemen – die van zeeën en oceanen op kop.

Was de grote milieuconferentie van Rio de Janeiro in 1992 dan een maat voor niets?Bruyninckx: Het probleem is dat een bepaald model van produceren en consumeren zich in die twintig jaar razendsnel heeft verspreid. Ten tijde van Rio werd er niet over China of India gesproken zoals nu. Vandaag zijn dat landen die – samen met Brazilië, Mexico, Turkije, Vietnam en andere groeilanden – al tien jaar lang groeicijfers voorleggen die de onze ver overtreffen. Dat betekent niet alleen dat ze meer produceren, maar ook dat er in die landen een middenklasse ontstaan is, met honderden miljoenen consumenten. Uiteraard heeft dat geleid tot een gevoelige stijging van de welvaart in die landen, maar het proces van economische globalisering zet ook een enorme druk op de planeet.

Als die nieuwe consumenten allemaal gaan autorijden, schept dat een probleem. Bruyninckx: Dat kan niet, dat klopt. Maar waarover zegt dat iets? Misschien toch vooral over het model dat wij ontwikkeld hebben. Ik denk dat we moeten vaststellen dat ons huidige, geglobaliseerde model van produceren en consumeren op heel wat vlakken niet vol te houden. Met andere woorden: dat het niet duurzaam is. Het probleem is trouwens niet dat we het probleem niet zien. In de veertig jaar sinds de allereerste VN-conferentie over milieu – Stockholm 1972, twintig jaar voor Rio – hebben we een spectaculaire stijging gezien van het aantal internationale akkoorden, van instellingen, milieuministeries, milieuwetten, actieplannen én ook van bedrijven die duurzaamheid opnemen in hun businessmodellen. Jammer genoeg lijkt het allemaal weinig te helpen: de toestand van het internationale milieu blijft continu achteruitgaan. Zo zijn we al meer dan twintig jaar aan het onderhandelen over klimaatbeleid, en in die tijd is de uitstoot van broeikasgassen nog met 40 procent gestegen.

Dat is een pijnlijke paradox. Hoe is dat mogelijk?Bruyninckx: De meeste verklaringen, of reacties, kun je in vier of vijf groepen samenvatten. Een eerste groep mensen – die wordt tegenwoordig wel erg klein – benadrukt dat het zónder al die nieuwe instituties en reglementeringen nog veel erger was geweest. Ik denk wel dat dit klopt, maar de uitdaging was toch niet alleen om de achteruitgang een beetje te vertragen?

Een tweede groep wijst naar ‘de implementatiekloof’, en denkt dat we gemaakte afspraken gewoon wat beter in realiteit moeten omzetten. Ook met hen ben ik het niet eens. Van het Kyotoprotocol uit 1997 weten we dat het, zelfs als het door iedereen correct en volledig geïmplementeerd zou worden, te weinig inhoudt om de klimaatverandering tegen te gaan. Kyoto mikte op 5,2 procent minder uitstoot in de industrielanden. Maar intussen is er zo veel veranderd dat Kyoto hoogstens de toename van broeikasgassen wat kan afremmen. Dat is dus niet genoeg.

Een derde reactie zegt: we moeten naar een beter beleid, we moeten meer en strenger reglementeren. Wat er is, moeten we verbeteren. Een vierde reactie pleit voor geduld. Vaak wordt naar de zogenaamde Environmental Kuznets Curve gewezen. Die zegt dat een land een zeker welvaartspeil moet bereiken voordat het ook ecologisch kan moderniseren en de pollutie kan terugdringen. Maar de vraag is: kan de planeet het wel aan om China, India en Brazilië eerst naar de top van die curve te laten gaan voordat ze zich echt om het milieu gaan bekommeren? Er is ondertussen een brede consensus dat dit níét kan. En trouwens, zelfs in landen waar de industriële pollutie afneemt, omdat bedrijven veel dingen efficiënter doen, zien we dat de totale impact op het milieu – wat we onze ecologische voetafdruk noemen – blijft toenemen. Alle efficiëntieverbetering en technologische innovatie en beleid ten spijt.

Dat zijn allemaal reacties die u niet ziet zitten.Bruyninckx: Het heeft weinig zin om het orkest van de Titanic beter te leren spelen, tenzij je er ook voor zorgt dat het schip niet zinkt. Ik voel daarom meer voor een vijfde benadering. Die stelt dat alle milieuverdragen en -regels die we tot nu toe afgesloten en ingesteld hebben, niet bij machte zijn om de echte ‘drijvende krachten’ achter de milieudegradatie te stoppen.

Die drijvende krachten hangen samen met het geheel van systemen waarmee we vandaag produceren en consumeren. De vijfde benadering, die ook binnen de Europese Unie meer en meer veld wint, dringt aan op een ’transitiedenken’. Het gaat erom de fundamentele drijvende krachten achter de niet-duurzaamheid van de systemen die onze samenleving vormgeven kritisch ter discussie te stellen en fundamenteel te herdenken.

Neem bijvoorbeeld het mobiliteitssysteem: als we mobiliteit willen garanderen voor 9, misschien wel 10 miljard mensen, kan dat onmogelijk op basis van het huidige dominante model, dat gebaseerd is op de gedachte dat iedereen individueel met een eigen wagen moet kunnen rijden, op het moment dat hij of zij dat wil, tegen een voordelige prijs en op wegen die de overheid overal maar moet blijven aanleggen. Dat kan gewoon niet: alleen al in China en India zouden er meer dan anderhalf miljard auto’s extra rondrijden binnen zo’n model.

Op een of andere manier zullen we ons anders moeten organiseren, want het zal nooit volstaan om de efficiëntie te verhogen van de manier waarop we vandaag de dingen doen. De woon- en werkomgevingen van de toekomst zullen gebouwd moeten zijn rond andere vormen van mobiliteit, met veel minder ecologische en sociale kosten. Hetzelfde kun je zeggen over de manier waarop we met energie omspringen. De koolstofarme samenleving kan onmogelijk gerealiseerd worden binnen het huidige energiemodel. De klimaatspecialisten zeggen dat we de uitstoot van broeikasgassen met 90 procent moeten verminderen. Dat is enorm. En dat is alleen denkbaar als we tot een heel ander concept van energieproductie en -gebruik kunnen komen.

Het grote verschil tussen de efficiëntieverbeteringen en het transitiedenken is dat het eerste weinig invloed heeft op het systeem as such: de belangrijkste actoren en de basistechnologie blijven dezelfde. Maar als je naar een ander systeem gaat, houdt dat vrijwel zeker in dat een aantal sleutelspelers zijn positie zal verliezen of op z’n minst in een heel andere context zal terechtkomen. Denk daarbij aan oliebedrijven en de transitie naar de koolstofarme samenleving. Dan komen er grote kapitalen en macht in het gedrang, en hebben we het niet salleen meer over technologische innovatie maar ook over een grote maatschappelijke en politieke uitdaging.

Waaraan merkt u de belangstelling van de EU?Bruyninckx: Denk bijvoorbeeld aan wat de Europese Commissie beoogt met haar roadmap voor een koolstofarme samenleving tegen 2050. Als we tegen 2050 in een samenleving willen wonen die echt veel minder CO2 uitstoot, zegt dat document, dan zullen we uiteenlopende dingen totaal anders moeten doen: van mobiliteit en energie via wonen tot landbouw en voeding. De Europese Unie erkent met de roadmap dus dat de manier waarop we de dingen vandaag doen, ondanks efficiëntieverbeteringen, ons niet zal brengen waar we willen zijn.

Hoe evalueert u de conferentie van Durban, eind 2011?Bruyninckx: In Durban is afgesproken om te proberen tegen 2015 een globaal akkoord te sluiten dat ‘kracht van wet’ heeft. Hoewel er verschillende interpretaties bestaan van wat ‘kracht van wet’ betekent, is het toch vernieuwend dat ook China en een aantal andere opkomende economieën zich daartoe verbonden hebben. Ook de Verenigde Staten, in principe.

Ik heb daar twee bedenkingen bij. Eén is dat men in Durban eigenlijk besloten heeft dat er dit decennium in essentie niets meer gebeurt: zelfs als er in 2015 een verdrag gesloten zou worden, zouden er nog opvolgingsconferenties nodig zijn om de details uit te werken en de boel te implementeren. Dan is het 2020 voor er echt nieuwe maatregelen van kracht worden en we een nieuwe fase van globaal klimaatbeleid aanvatten. Nochtans zeggen klimaatwetenschappers onomwonden dat we absoluut dít decennium voor een kantelmoment moeten zorgen. Daar gaat Durban dus aan voorbij.

Tweede bedenking: hoe realistisch is het om tegen 2015 zo’n akkoord te verwachten? Kijk alleen al naar de VS. Ofwel zit president Barack Obama in 2015 in zijn tweede ambtstermijn, maar die is er in zijn eerste termijn totaal niet in geslaagd om intern een klimaatbeleid op de sporen te krijgen, laat staan om internationaal enig leiderschap te tonen. En dat zie ik in een tweede termijn niet veranderen. Ofwel komt er een Republikein in het Witte Huis, en dan is het helemaal huilen met de pet op. Die geloven niet eens dat er iets aan de hand is. Ook de Chinezen hebben interne redenen genoeg om niet happig te zijn op een bindend akkoord. Als de VS niet over de brug komen, wordt het voor China wel erg moeilijk.

Maar bestaat er wel een alternatief voor bindende wereldwijde afspraken? Bruyninckx: Ik ben zeker voorstander van een voorzetting van de onderhandelingen. Europa kan daarin trouwens een interessante voortrekkersrol spelen. De EU bewijst keer op keer dat het wel degelijk mogelijk is om met een relatief groot aantal landen bindende afspraken te maken én die uit te voeren. Aan de andere kant kunnen we het ons niet veroorloven te wachten op wereldwijde consensus. Europa zál ook niet wachten: de EU werkt aan een eigen klimaatbeleid, voert een eigen energiebeleid, en heeft een eigen politiek voor Onderzoek en Ontwikkeling. Ook in de VS zie je dingen gebeuren, maar dan op het niveau van staten of steden; in Australië heb je dan weer bewegingen die meer van onderuit beginnen. Het belangrijke van initiatieven zoals de zogenaamde energy towns – soortgelijke dingen bestaan ook rond voeding en zo – is dat mensen er aantonen dat je wel degelijk op een andere manier kunt omgaan met de basispremissen van onze moderne samenleving.

Kleine experimenten, terwijl intussen het huis afbrandt?Bruyninckx: Zo kun je het zien, ja. Maar je kunt er ook hoop uit puren. Hoe dan ook kunnen we de fundamentele transities waartoe we moeten komen niet alleen van onze nationale overheden verwachten. Zonder de geïnspireerde en overtuigde medewerking van individuen, organisaties én bedrijven zal het niet lukken. Beleid is belangrijk: het kan ondersteunend zijn of net op de rem gaan staan. Maar om tot een ander soort samenleving te komen, zal beleid alleen zal niet voldoende zijn. Er is ook een taak weggelegd voor wat we in Vlaanderen ‘de civiele maatschappij’ noemen.

Iemand moet dat proces wel aansturen. Zeker als er zo veel spelers bij betrokken zijn. Bruyninckx: Ik verwacht dat die sturing voor een belangrijk stuk zal komen vanuit de druk van de noodzaak, en ook vanuit de technologie. Als we ‘peak oil’ bereiken – het gevreesde moment waarop we geconfronteerd zullen worden met een afnemende olietoevoer – ,zal men wel verplicht zijn om koortsachtig en razendsnel alternatieven te verzinnen. Ook rond het voedsel- of het watersysteem kunnen evoluties de context zo ingrijpend veranderen dat ook grote spelers verplicht zullen zijn om heel snel een andere richting in te slaan.

De vraag is: wordt dat een goede richting? Bruyninckx: Pessimisten verwachten vooral chaos. Honderden miljoenen klimaatvluchtelingen en zo. Zelf ga ik er liever van uit dat dergelijke rampscenario’s niet van de ene dag op de andere de norm zullen zijn, en dat de evolutie ons allemaal zal dwingen om ons versneld aan te passen en naar innovatieve oplossingen te zoeken.

Kijk, cynisme en pessimisme helpen de zaak geen stap vooruit. Ik geloof heel sterk in de kracht van mensen en organisaties die elk op hun terrein hun verantwoordelijkheid nemen. Het opnemen van die verantwoordelijkheid helpt om optimistisch te blijven – je ziet dan tenminste in je onmiddellijke omgeving dat er wel degelijk dingen mogelijk zijn -, en bovendien geeft het je legitimiteit om er bij anderen op aan te dringen dat ze ook moeten veranderen. Ik blijf graag denken als een scoutsleider: wat is hier ons probleem, hoe gaan wij dat aanpakken en wat is daarin mijn verantwoordelijkheid?’

Luc Baltussen

Partner Content