Frank Adam schreef een ambitieuze parabel over achtervolgingswaanzin die echter niet detoneert.

Een telegeleide vibrator als ultiem moordwapen, een neonazi die gemene zaak maakt met Saddam Hoessein tegen de joden, een geheime boodschap die een anti-Arabische atoomoorlog voorspelt. Tot zover enkele ingrediënten uit de explosieve cocktail die Frank Adam in “Sjirk” bij elkaar heeft geshaket. Maar echt ontploffen doet het boek spijtig genoeg niet. Adam heeft zich duidelijk in het zweet geschreven en tonnen materiaal aangesleept, maar het mag niet baten.

Nochtans waren de voortekenen vrij gunstig. Met zijn debuut, “Waterman” (1993) had Adam zich geprofileerd als een Vlaams auteur met een heel eigen stem. De manier waarop hij een leraar te midden van een gemeenschap van jongeren neerzette, had iets van Bordewijks“Bint” en Goldings“Lord of the Flies”. In een mengeling van zakelijkheid en waanzin raakte zijn gebalde vertelkunst in het hart van mythische mysteries die te maken hadden met initiatierites, vader-zoonconflicten en erotiek.

Kortom, Adam was niet de typische Vlaamse auteur die het ging zoeken in huiselijke familietaferelen of opgepepte, “straffe” verhalen. Hij mikte op universele thema’s door het construeren van dwingende parabels. “Sjirk” bespeelt eveneens de wereld van de laatste dingen. Jeruzalem is het decor van deze roman op het ogenblik dat in 1991 de Golfoorlog uitbreekt. Op een Laatste-Oordeelsfeest komt een bont gezelschap van complotterende avonturiers bijeen. Zij hebben het gemunt op het jodendom. Vermomd met originele codenamen, zoals Waldheim, Herodes, Augustinus, Calvijn en Luther, wacht deze antisemitische sekte op haar leider die incognito op het feest zal verschijnen.

WACHTEN OP DE VERLOSSER

Terwijl de samenzweerders elkaar beloeren, denkt Herodes terug aan zijn broer, zijn liefje Mirjam, zijn vader en vooral aan zijn haat-liefdeverhouding tot de joden. Het blijkt dat zijn broer vermoord werd door toedoen van Mirjam. Naast deze verhaallijn vol flashbacks, volgen we de afwikkeling van het feest en het angstige wachten op de verlosser. In een nawoord onthult Waldheim de echte identiteit van deze nepmessias: een neonazi die wou meevechten aan de zijde van de Iraakse troepen tegen de joodse samenzwering.

Adams parabel over de universele achtervolgingswaanzin, die iedereen overal vijanden doet zien, komt niet van de grond omdat de mystificaties te talrijk worden gelanceerd zonder dat er adequate ophelderingen zijn. Kunst mag terecht het raadsel willen uitvergroten, maar wie te veel raadseltjes met een monkellach in het rond strooit en haast nergens interessante oplossingen laat doorschemeren, maakt het zich al te makkelijk. Adam heeft zich ook verslikt in zijn uitgebreide documentatie over de verschillende facetten van het jodendom. Het verhaal loopt aan de leiband van didactische exposés over de oorsprong van de naam Jahweh, over aspecten van de thora, over het verschil tussen échte en gedejudaïseerde joden tot en met oeverloze spelletjes met Hebreeuwse schrifttekens. Daardoor komen de personages nauwelijks uit de verf. Alleen de herinneringen van Herodes spreken voor zichzelf, maar zij worden weggedrukt door de samenzweerderige hoofdhandeling die nergens hard wordt gemaakt.

Adam heeft dus iets van een Vlaamse Eco, maar dan de Eco van “De slinger van Foucault”. In die grandioos mislukte roman toverde Eco allerlei geheimzinnige genootschappen uit zijn hoge hoed. Ten slotte werd er eveneens een code gekraakt en eindigden de magische spelletjes met een moord die het geheimzinnig gedoe vrij drastisch probeerde af te ronden. Ook bij Adam wordt de lezer aanvankelijk warm gemaakt voor grootse dingen die vanachter de geheimdoenerij van de personages nergens te voorschijn komen. Enkele origineel uitgevoerde moorden, waaronder één met een op afstand bestuurde vibrator, moeten voor een hilarisch thrillereffect zorgen. Maar ondertussen is de lezer al lang ingedommeld.

De geslaagde oneliners en enkele raak geformuleerde fragmenten maken veel goed: “Taal is een (…) getrouwe klanknabootsing van het geweld dat binnen in ons woedt. En omdat geweld sinds mensenheugenis zo’n wanstaltige vorm heeft aangenomen (…) is het niet verwonderlijk dat ook taal nooit hélder is, en slechts dàn mooi kan klinken als er in haar vorm sprake is van enige gedrochtelijkheid.” Adam nam deze overtuiging zelf niet genoeg ter harte. Bij alle gedrochtelijkheid straalt zijn roman weinig uit. Hij zou zich wat minder blind moeten staren op de vorm en meer op de inhoud. Misschien dat de gedrochtelijkheid dan meer intense én betekenisvolle proporties zal aannemen.

Frank Adam, “Sjirk. Boek aan de Hebreeën”, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 336 blz., 800 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content