Marnix Verplancke

Bijna tachtig zijn ze, Rory en Ita, en daarom wou zoon Roddy Doyle hun verhaal, dat ook dat van Ierland is, in hun woorden opschrijven. Voor zijn eigen kinderen, en gelukkig ook voor ons.

Roddy Doyle, ‘Rory en Ita’, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 300 blz.

‘Ik wou eigenlijk helemaal geen agent’, excuseert Roddy Doyle zich wanneer we hem in de kantoren van het Dublinse Public Communications Centre ontmoeten, ‘John en ik hadden samen mijn eerste roman The Commitments uitgegeven omdat niemand anders er iets in zag. Toen ik later iemand zocht die mijn pr voor zijn rekening kon nemen, dacht ik meteen aan hem. Ik ben zijn enige klant geloof ik. Voor de rest maakt hij grafische ontwerpen voor non-profitorganisaties als Oxfam en Amnesty International.’

Goeie ouwe Roddy, denk je dan: ook al is hij inmiddels de populairste schrijver van Ierland, toch is hij nog steeds dezelfde joviale en goedbedoelende arbeiderszoon. Tot je zijn nieuwste boek leest, Rory en Ita, en ontdekt dat hij helemaal niet is opgegroeid in een van die grauwe rijtjeshuizen waar Dublin zo rijk aan is en die hij in zijn romans zo treffend beschrijft, maar wel in een bungalow in een uit de jaren vijftig stammende buitenwijk.

‘Mijn ouders is overkomen wat een groot deel van hun generatiegenoten overkwam,’ verduidelijkt Doyle, ‘ze werden middenklasse zonder het zelf te beseffen. Mijn moeder is in de middenklasse geboren. Haar vader was een hogere ambtenaar, ze waren eigenaar van hun huis en ze ging tot haar achttien naar school, wat in de jaren veertig echt wel uitzonderlijk was. Mijn vader daarentegen heeft een echte arbeidersachtergrond. Zijn vader was een trambestuurder die later boilers ging herstellen. Hij ging maar tot zijn veertiende naar school en werd dan drukkersknechtje. Maar hij is zich daarna steeds blijven bijscholen zodat ook hij ambtenaar kon worden. Persoonlijk voel ik me meer verwant met de werkende klasse omdat er qua mentaliteit weinig verschil is met de lagere middenklasse. Met het echte burgerleven heb ik geen affiniteit. Een tafel is voor mij een tafel en een stoel een stoel. Ik heb gewoon de woordenschat niet om het onderscheid te maken tussen verschillende meubelstijlen. Stel dat ik iemand in een boek een standingvolle auto wil geven, dan zou ik niet weten welk merk dat moet zijn. Ik zou het aan mijn vrouw moeten vragen. Ik heb zulke dingen nooit geleerd, ik heb er geen feeling voor en ik kan ze geen dag onthouden.’

Rory en Ita is Roddy Doyles eerste non-fictieboek, een portret van zijn ouders, van hun geboorte tot op de dag van vandaag. Maar natuurlijk is het ook een tijdsdocument dat aantoont op welke wijze Ierland de voorbije eeuw veranderd is. Engelse auto’s komen niet meer totaal geassembleerd in houten kratten uit Engeland, lavendelzeep heeft zijn hemelse aura verloren en de tijd van de nylonlakens, zo wil je graag geloven, ligt al lang achter ons. Bovenal is Rory en Ita een nuchter boek, waarin een zoon zijn ouders aan het woord laat zonder zelf in te grijpen en waaruit blijkt dat de appel nooit ver van de boom valt. Of zoals Ita het zegt: ‘We genieten allebei van de tijd waarin we leven. We halen eruit wat erin zit. Maar bij God, ik zou willen dat de taxi’s beter waren.’ Een treffender parafrase van Roddy Doyles levensfilosofie hadden we nog nooit gelezen.

ARBEIDER WORDT BEDIENDE

‘Het is natuurlijk waar dat het boek misschien niet gepubliceerd zou zijn als het niet over de ouders van Roddy Doyle ging,’ zegt de schrijver, ‘maar dat is niet zijn bestaansreden. Het hele project is zelfs niet als boek gestart. Het was heel persoonlijk. Ik wou iets van mijn ouders vastleggen. Ze zijn bijna tachtig, mijn kinderen zijn nog jong en ik realiseerde me dat ik bijna geen herinneringen heb aan mijn grootouders. Mijn grootmoeder stierf toen ik acht was. Ik weet nog vaag hoe ze eruitzag, maar haar stem kan ik me bijvoorbeeld helemaal niet meer herinneren. Ik weet dat ik bijzonder op haar gesteld was, maar de reden daarvoor is mij een mysterie. Ik herinner me niet dat ik ooit iets samen met haar gedaan heb. Ik heb alleen maar een beeld. Van mijn beide grootvaders herinner ik me helemaal niets meer.’

‘Ik wou dat dit voor mijn kinderen anders zou zijn, zeker in deze tijd van camera’s en allerhande andere manieren om het heden voor de toekomst te bewaren. Ik wou het verhaal van mijn ouders dus horen en daarom ben ik ze beginnen te interviewen, waarbij ik de interviews vastlegde op cassettes. Al van bij de aanvang vond ik hun verhaal heel interessant, zeker binnen de Ierse context, omdat er heel wat parallellen zijn tussen hun leven en de geschiedenis van deze staat. Mijn vader werd geboren in 1923, een jaar na het ontstaan van Ierland, en zijn leven is te vergelijken met de Ierse geschiedenis: van een arbeider werd hij een bediende en van een praktiserend katholiek een pragmatisch liberaal.’

Waarom is het boek in deze directe stijl geschreven? U laat uw ouders zelf aan het woord zonder hun verhaal te bewerken.

RODDY DOYLE: Ik heb altijd van gesproken memoires gehouden, zoals die bijvoorbeeld in de boeken van Studs Terkel te vinden zijn. Hij interviewt Amerika over hoe het vroeger was, tijdens de depressie bijvoorbeeld, of tijdens de Tweede Wereldoorlog, en laat de mensen daarbij zelf aan het woord. In Ierland doet men dat ook steeds vaker. Het verhaal van zo maar iemand in de straat kan verdomd interessant zijn, heeft men ontdekt. En ik hou daarvan. Tijdens het schrijven heb ik wel geëxperimenteerd met andere stijlen, maar iedere keer voelde ik me weer teruggedreven naar hetgeen mijn ouders letterlijk zeiden.

Het boek heeft in zekere zin zichzelf dus vorm gegeven, maar het heeft zichzelf niet geschreven. Mijn vader was drukker in het begin van zijn carrière. Ik moest me dus het hele beroepsjargon eigen maken om te kunnen tonen wat hij werkelijk deed. Zoals hij het vertelde, was het gewoon niet doorzichtig genoeg. De man stond er te dichtbij. Hij had het altijd gedaan, maar daarom kon hij het nog niet beschrijven.

Later werd hij een ambtenaar die het hele land afreisde en het werk van drukkers coördineerde, wat natuurlijk niet echt een spannende job was. Ik vroeg hem of hij niet een paar interessante mensen had ontmoet of opmerkelijke zaken had meegemaakt. En dat was volgens hem niet zo. Tot ik weer thuis was en hij me opbelde. Hij herinnerde zich toch iets: een man die tijdens een gesprek zijn revolver op tafel gelegd had met de woorden: ‘Als ik aan één beroepsgroep een hekel heb, zullen het wel ambtenaren zijn.’ Zoiets zou ik nooit vergeten zijn. Hij dus wel, en als schrijver moet je zulke zaken zien op te sporen.

Ik heb me ook nooit vragen gesteld over hetgeen mijn ouders vertelden. Mijn vader beweert bijvoorbeeld levendige herinneringen te hebben aan zijn geboorte. Wanneer we het over zijn doop hadden, beschreef hij zelfs het geluid van de paardenhoeven op de straatstenen. Dat noteer ik dus. Ik vroeg hen ook naar welke films ze gingen kijken toen ze samen begonnen uit te gaan. Ik wou weten hoe die films beoordeeld werden, dus zocht ik dat op en toen bleek dat er een paar pas gemaakt werden toen ze al getrouwd waren. Ik heb dat niet rechtgezet. Ik wou hun ervaringen weergeven en het geheugen werkt soms heel raar.

Was dit een moeilijker boek om te schrijven dan een roman?

DOYLE: Er is gewoon geen vergelijking mogelijk. Een roman verzin je, dus daar heb je meer vrijheid in. Hier was ik de slaaf van de feiten en van mijn ouders. Ik kon wel een beetje redigeren, maar daar bleef het bij. Anderzijds bestaat het boek natuurlijk uit honderdduizenden woorden dialoog en dat is net hetgeen ik het liefst schrijf. Alleen kreeg ik de dialoog hier aangereikt en had ik niet de vrijheid om hem te verzinnen. Een ander verschil was de tijd die erin is gaan zitten. Rory en Ita ging vlugger, maar het was een veel zwaardere job. Een boek als dit zal ik wellicht nooit meer schrijven, maar als er ooit een tweede non-fictieboek komt, zal het in dezelfde lijn liggen: mensen aan het praten krijgen, dat vind ik belangrijk.

Uw vader was een fervent lezer. Hij las zelfs op de fiets. Waar haalde hij die interesse vandaan?

DOYLE: Er was in die tijd weinig alternatief. Tegenwoordig zegt men dat kinderen niet meer lezen omdat ze computerspelletjes spelen of omdat ze tv kijken. Daar geloof ik geen snars van. Het is best mogelijk om boeken te lezen en films te bekijken. Mijn kinderen doen dat de hele tijd. In zijn eigen versie kwamen die boeken nogal toevallig in huis. Zijn moeder kocht een tweedehands piano en ze kreeg er twee dozen boeken bij. Hij begon te lezen en was meteen verkocht.

Dus u weet waar u het vandaan heeft?

DOYLE: O ja, ons huis lag altijd vol boeken en zelfs toen ik nog heel jong was, gaf mijn vader me af en toe een boek om te lezen, eentje dat hij zelf goed gevonden had. Dat ik ergens te jong voor zou zijn, kwam niet ter sprake.

Hoe reageerden uw ouders op het verschijnen van uw eerste boek?

DOYLE: Apetrots waren ze. Omdat John en ik geen uitgever hadden en ook geen geld, dienden we iemand bereid te vinden om borg te staan voor ons en dat deden mijn ouders. Niet dat ze van het boek hielden, dat was iets anders. Het is hun wereld niet, die van de popmuziek. Ze wisten er wel wat van door hun kinderen, maar het interesseerde hen niet. Ze struikelden ook over het ruwe taalgebruik in het boek, terwijl er in Dublin toch wat afgevloekt wordt. Misschien is het geen shock om het te horen, als het op papier staat, is het wat anders. Ik vond het niet erg dat ze het een slecht boek vonden, dat vond mijn hele familie. Ik had het vol trots naar iedereen opgestuurd en wanneer ik dan iemand tegenkwam, bedankten ze me allemaal, maar niemand die het goed vond. Ik had daar geen problemen mee. Ik was dat jongetje dat in zijn eerste bandje speelt en dat zijn ouders meeneemt naar een optreden. Er was een generatiekloof. Ze voelden zich oud wanneer ze mijn boek lazen, maar tezelfdertijd waren ze blij dat ik daar op dat podium stond.

Waarin verschilt uw kindertijd van die van uw eigen kinderen?

DOYLE: Mijn moeders moeder stierf toen haar dochtertje drie was en dit ongeluk is achteraf mijn geluk gebleken. Ita kreeg een stiefmoeder waar ze niet mee opschoot en die haar veel verdriet berokkende. Wanneer ze zelf kinderen kreeg, bleek ze daar heel gevoelig voor. Ze had altijd meteen door wanneer iemand zich niet goed voelde. Daardoor groeide ik op in een heel warme omgeving.

Mijn vader stamt dan weer uit een reusachtig familieverband dat nog het meest aan de derde wereld doet denken, waarbij hele families samenwonen en niet louter gezinnen. Ik vond altijd dat we met ons vieren een heleboel herrie maakten. Volgens hem was dat niets in vergelijking met hoe het er in zijn kindertijd toeging.

Als ik nu naar mijn eigen kinderen kijk, ligt het grote verschil wellicht op materieel vlak. Ierland is er de voorbije decennia financieel enorm op vooruitgegaan. Als je tegenwoordig iets wilt, dan koop je het gewoon. Dat kende ik als kind niet. Mijn oudste zoon is gek op boeken, maar ik heb geen enkel probleem om zijn literaire honger te stillen. De jongste houdt dan weer enorm van muziek en af en toe koop ik hem een cd. Toen ik zo oud was als hij moest ik maanden sparen om een lp te kunnen kopen. Misschien is dat ook wel de reden waarom ik nog steeds zoveel om de muziek uit mijn jeugd geef: ik heb er zelf voor gezweet.

Had u geen problemen om met uw ouders over intimiteit te spreken?

DOYLE: In een goeie film weet men wanneer het beeld moet uitfaden. Ik wou een goed boek maken. Er waren een paar zaken waar mijn ouders niet over wilden spreken. Fysieke details over seks zouden trouwens ongepast geweest zijn. Die zouden de toon al te zeer gebroken hebben. Ze behoren immers tot een andere tijd. In de jaren vijftig sprak je daar niet over en ik wil juist een beeld geven van die jaren. De dood van wat mijn oudere broer geweest zou zijn, het jongetje dat maar een dag geleefd heeft, was een harde noot om te kraken. Het was belangrijk om geen fouten te maken en daarom wou ik er dieper op ingaan. Daar hadden ze moeite mee.

Heeft het boek uw relatie met uw ouders veranderd?

DOYLE: Niet echt. We schieten heel goed met elkaar op en dat was voor het boek ook al zo. In mijn jeugd waren er natuurlijk botsingen, maar de laatste twintig jaar en zeker sinds mijn kinderen geboren zijn, is onze relatie heel hecht.

Door het boek zijn mijn ouders mij wel anders gaan zien. Net zoals zovelen geloofden ze dat schrijven iets was van inspiratie, van wachten tot het komt en het dan opschrijven, van hele dagen slampampen en dan ontdekken dat God alweer twee pagina’s voor je geschreven heeft. Voor het eerst zagen ze hoe hard er aan een boek gezwoegd wordt. Ik had het boek tegen 1 mei aan mijn uitgever beloofd en diende daarom zeven dagen per week te werken, van zes uur ’s ochtends tot ’s avonds laat. Ik hing hele dagen aan hun telefoon om naar nog maar een paar details te vragen, of ik ging bij hen op bezoek met mijn recordertje. Ook voor hen moet het zwaar geweest zijn, maar het heeft ons zeker dichter bij elkaar gebracht.

En het boek heeft trouwens nog iets veranderd: iedere keer wanneer ze beginnen te mijmeren over het verleden kan ik ze tot de orde roepen: ‘Dat staat al in het boek’, zodat ze wel verplicht zijn om over het heden te praten. Je kunt je niet voorstellen hoeveel mijn vader en ik de laatste tijd over het voetbal zitten te lullen.

Marnix Verplancke

‘Ik voelde me telkens weer teruggedreven naar wat mijn ouders letterlijk zeiden.’

‘de dood van wat mijn oudere broer geweest zou zijn, het jongetje dat maar een dag geleefd heeft, was een harde noot om te kraken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content