Benno Barnard

De sjees van het verleden

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Een ‘groene’ Benno Barnard over zijn tocht door de werkelijkheid: van willekeur naar betekenis.

Maandag

Een dodelijk virus belaagt de merel – het is het soort nieuwsbericht dat mij in rouw dompelt, misschien omdat er om de mens niet meer te rouwen valt. In de nacht volgend op het krantenbericht (dit was vorige week) droomde ik gehoorzaam van de merel, die op zomeravonden naast de schoorsteen melancholiek zit te tierelieren, scherp afgetekend tegen het steeds diepere blauw, dat zichzelf opdrinkt. ‘In elke merel heb ik je bemind,’ zegt Yvan Goll in een van zijn liefdesgedichten tegen Claire. Natuurlijk doet ook turdus merula het allemaal om zijn genetisch materiaal door te geven, precies wat u zegt, meneer Dawkins, maar het verbazingwekkende van zijn kunst – want het is kunst – is dat zij bestaat ondanks haar aandrift; dat het resultaat superieur is aan het doel. Kunst is datgene wat overblijft als je de seks ervan hebt afgetrokken.

Dinsdag

Vannacht een vervolg gedroomd. ‘Ergens’, in de ideale stad, een stad van minder dan tienduizend inwoners, met hoogteverschillen en straten die in een groenblauwe verte overvloeiden, met pleintjes en terrassen, met oude huizen gebouwd van avondlicht en honing, waar in mijn droom de decorschilder van de herfst kwistig met goudverf was omgesprongen – in die stad waren ‘ze’ (de anderen, de anti-mensen) alle paardekastanjes aan het omkappen, vanwege de rondwarende kastanjepest, die in de dimensie waar u en ik elkaar spreken de volledige Tervurenlaan van het Jubelpark tot het Kongomuseum geveld heeft. Ik werd nat en paniekerig wakker. Het duurde een uur voor ik uit al die Anton Pieck weer te voorschijn was gekropen.

Woensdag

In de Gambrinus, naast het stadhuis van Leuven, zaten twee vrouwen te doen alsof de Europese cultuur niet was ingestort. Een van hen was de schrijfster Leen Huet, die me vriendelijk begroette toen ik het koffiehuis betrad. Ze stelde me aan haar vriendin voor, maar ik verstond de naam niet. Op hun tafeltje, bij een raam in de hoek, lagen boeken opengeslagen. ‘ Kijk,’ zei Leen, ‘hier zitten we elke week samen Latijn te lezen…’ Ze zei het met een specifiek soort lachje, een lachje dat scheen uit te drukken dat ze van de relatieve waanzin van de onderneming doordrongen was, maar desondanks in dit ouderwetse café, midden in de verkeerde eeuw, bij de geur van filterkoffie, tegenover de cultus van het Gevoel en het ambacht van het Vage de koele precisie van ons aller moedertaal wenste te plaatsen. Maar wat lazen ze dan, die twee gekke wijven? De Latijnse vertaling van ‘Alice in Wonderland’… Tot mijn opgewonden verbazing zaten ze Lewis Carroll in het Latijn te lezen!

Woensdagavond Dit gebeurde enige tijd geleden – de reden dat ik het nu oprakel is een afspraak die ik vandaag met Paul Claes heb gemaakt. Ik stelde voor dat we elkaar in de Gambrinus zouden treffen. ‘In de Gambrinus lezen mijn vrouw en Leen Huet samen Latijn,’ schreef Paul terug. Zie je wel, mompelde de geest van C.G. Jung.

Donderdag

In een door ‘Knack’ afgenomen interview schildert de marxistische filosoof Ico Maly de politieke opvattingen van Bart De Wever als extreem-rechts af. De volkstribuun is volgens Maly een vijand van de Verlichting, omdat hij de natie beschouwt als ‘een lichaam dat vanzelf groeit en niet kan worden gemaakt’. Ook De Wevers mening dat de islam zich bij ons naar westerse eigenaardigheden zoals de gelijkwaardigheid van de geslachten dient te schikken, is ‘natuurlijk net in strijd met de Verlichting, die gebaseerd is op de gelijkheid van elk individu’. Met een reusachtige klap vliegen hier eeuwen vooruitgang de lucht in. De duisternis is dus evenwaardig aan het licht volgens het licht. Exacter kun je de botsing tussen het maakbaarheidsdenken en het conservatisme niet ensceneren. Een koude angst bekroop mij – die bij de verkiezingen toch maar weer tandenknarsend op de groenen heb gestemd, want iemand moet die zandafgraving in mijn dorp toch tegenhouden.

Donderdagavond

De islam is aardrijkskunde; het Judaïsme is geschiedenis. Verovering versus gedachtenis. (Maar dit noteer ik na vier glazen.)

Vrijdag Iets te lang in de wijnranken gehangen gisteravond. Met een pulserende kop begeef ik me naar de bank in het naburige dorp. Onderweg passeer ik een bord van de firma ‘Arnalsteen, grondwerken’. Een flits van associatie met de romans van Bordewijk. Ergens onder mijn geheugen rekt een atavisme zich uit, klopt bij mijn hersens aan en herinnert mij aan mijn primitieve overtuiging dat mensen met hun naam een opdracht meekrijgen, of dat ze zich vereenzelvigen met een in hun naam besloten bestemming. Aan die firma zou ik mijn grondwerken daarom wel toevertrouwen. Ik parkeer en ga de bank binnen. Een nerveuze klerk, die ik nooit eerder heb gezien, zit op mij te wachten. Uit de hemel daalt een zwart bordje met witte letters neer. Nu staat het voor zijn elleboog alsof het er altijd heeft gestaan, onopgemerkt door mij, in mijn parallelle dimensie van romantische hoogmoed jegens de wereld van het geld. De witte letters voeren een razendsnelle stoelendans uit, tot ze in de gewenste volgorde (maar gewenst door wie?) stokstijf blijven staan. Ik lees ze. MARK ARNALSTEEN… Zo beweeg ik mij dus door de werkelijkheid, van willekeur naar betekenis. Het kantoor wentelt om zijn as; de atomen wervelen onsamenhangend. Dan komt alles weer tot rust – ik haal adem, de hemellichamen beschrijven hun door Keppler voorgeschreven baan. En Arnalsteen vraagt wat hij voor me kan doen. Maar hij heeft het al gedaan.

Zaterdag

Ik wandel door het vergulde Warandepark naar de Permeke-tentoonstelling in Bozar. Voor ‘De sjees’ blijf ik langdurig staan kijken. Anno Domini 1926. De boer en de boerin rijden in een ongemakkelijke, expressionistische houding naar de toekomst, waar het onttakelde Vlaamse platteland van 2012 op hen ligt te wachten. De boer heeft de leidsels ingevet, de kale plekken op de sjees gelakt, het paard geroskamd; de boerin is naar de kapster gegaan, heeft de oorhangers met het koraal ingedaan, de zilveren ketting met het kruis van briljantjes omgehangen; de populieren hebben de hele ochtend op hun ruisen geoefend, terwijl de leeuweriken zich aan hun koorden de hemel in lieten trekken en hun gejubel praktiseerden, en het goudgele graan alvast ijverig stond te wiegen… Toen kwam de schilder, die het allemaal negeerde, een half-kubistische koets met half-kubistische mensen de Tijd in slingerde… De sjees glimt niet, het kruisje is dof, het boerenechtpaar heeft schrikogen… Ik draai me om, niet onbewogen, als ik zo eerlijk met u mag zijn. Achter me zit een vrouw in een rolstoel. Ze kijkt naar de sjees en de boeren van vroeger. Ze draagt een hoofddoek. Hoeveel zou ik er niet voor geven door haar ogen te kunnen kijken, het armetierige huisje van haar grootouders te zien, met de violette bergen op de achtergrond, de schonkige geiten te horen mekkeren, de warmte op mijn gezicht te voelen… (Deze aantekening is voor Huub)

Zondag

Een lezer stuurt me een foto van een gedicht van mijn hand, dat op een roestige metalen plaat in een steeg in Geraardsbergen hangt. Ik heb er ooit een keer naar gezocht, maar geen steeg aan de oever van de Dender wilde de juiste zijn. Ik zie het dus voor het eerst. Een geheimzinnig gedicht, nu ook nog eens bedekt door graffiti, door de onleesbare tekens van een andere cultuur, die de mijne niet is en toch wel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content