Waarom de tv-serie ‘1985’ zo duister is (deel 6): het onzichtbare, onverzettelijke Gladio-netwerk

Er was inderdaad een geheim netwerk dat geleid werd door de rijkswacht, het leger en de Staatsveiligheid, zonder dat de Belgische regering dat wist. © VRT
Walter Pauli

In de laatste aflevering van de tv-serie 1985 krijgt een rijkswachter die zoekt naar wat er echt gebeurde te horen: ‘Je vergist je. Het is niet één persoon die alles leidt. Het is een web.’ Sinds 1989 weten we dat er ook echt een ondergronds, anticommunistisch netwerk bestond, zonder dat de regering ervan wist.

De jaren van geld, geweld en gevaar

De VRT-fictieserie 1985 toonde een grimmig beeld van de jaren tachtig: een hard, gevaarlijk en op de koop toe erg lang decennium. Net zoals de Britse historicus Eric Hobsbawm de twintigste eeuw definieerde als ‘the short twentieth century’, kende België tussen 1972 en 1998 zijn ‘lange jaren tachtig’. Het was een gruwelijk uitgesponnen decennium van geld, geweld en gevaar.

Vrijdag 9 november 1990. In het benepen perszaaltje van de Wetstraat 16 is het een drukte van belang. Eerste minister Wilfried Martens (CVP/CD&V) is zichtbaar op zijn ongemak, net als de boze Guy Coëme (PS), minister van Landsverdediging én vicepremier, naast hem. Ze staan de massaal aanwezige pers te woord over een ondergronds netwerk, Gladio, waarover er ineens veel te doen is.

En zeggen dat pers en publiek voor 1990 amper wisten wat Gladio was. Niemand had verwacht dat uitgerekend de Italiaanse eerste minister Giulio Andreotti in oktober 1990 als eerste een jarenlang stilzwijgen zou durven te doorbreken door het bestaan te bevestigen van een ondergronds, anticommunistisch stay behind-netwerk, Gladio (Zwaard) genaamd. Het was er kort na de Tweede Wereldoorlog gekomen op aandringen van de VS. Bij een gevreesde Sovjetbezetting van Europa moest Gladio het verzet organiseren, overgaan tot sabotage, inlichtingen verzamelen en zorgen voor vluchtroutes.

Vervolgens legde Andreotti uit dat Gladio functioneerde binnen de NAVO. Dat was een bom. Het was duidelijk dat elke regering van elke NAVO-lidstaat ter verantwoording zou worden geroepen. België inbegrepen.

Bij een Sovjetbezetting van Europa moest Gladio het verzet organiseren, overgaan tot sabotage, inlichtingen verzamelen en zorgen voor vluchtroutes.

Martens en Coëme stelden niet teleur. Martens: ‘Ik ben al elf jaar premier, maar ik wist hoegenaamd niets van het bestaan in ons land van zo’n netwerk.’ Coëme: ‘Ik heb aan de stafchef van het leger, luitenant-generaal José Charlier, gevraagd of er in België ook zoiets bestaat als Gladio. Ik wil bovendien weten of er mogelijk een verband bestaat tussen de activiteiten van dat geheime netwerk, en het banditisme en het terrorisme dat de voorbije jaren ons land heeft overspoeld.’

Er hing elektriciteit in de lucht. Ook al nuanceerde Coëme zijn eigen woorden (‘Ik denk zelf van niet’), voor het eerst legde een Belgische minister een mogelijk verband tussen een inlichtingendienst en de Bende van Nijvel, de CCC en tutti quanti.

Op het eerste deel van de vraag had Charlier hem al bevestigend geantwoord: ja, dat netwerk was ook in België actief, en zelfs ‘tot op de dag van vandaag’. Het werd al in 1947 opgericht, nog voor de stichting van de NAVO in 1949. In het begin werd Gladio bemand door figuren met een conservatieve, christelijke en zeker anticommunistische inborst. Vaak waren het voormalige leden van het rechtse, leopoldistische verzet. Het ging om ‘rustige huisvaders’, ‘zelfs naïef’, voor wie politiek niet te ingewikkeld hoefde te zijn.

Ik ben al elf jaar premier, maar ik wist hoegenaamd niets van het bestaan in ons land van zo’n netwerk.

Wilfried Martens

De buurlanden gaven liever geen commentaar op vragen over Gladio. De West-Duitse regering liet weten dat Gladio ‘zeker géén guerrilla-eenheid of geheim commando’ was, en verder was alles ‘strikt geheim’. Ook de Britse regering gaf geen uitleg: ‘It’s a security matter. We will not speak about that.’ Een Franse ex-generaal zei dat Gladio al ontbonden was ‘voor generaal De Gaulle president van Frankrijk werd’, dus voor 1959.

Dat was opnieuw buiten Andreotti gerekend: ‘Frankrijk was op 30 oktober nog aanwezig op de laatste vergadering van het ACC’. Dat Allied Clandestine Committee was het leidinggevende orgaan van Gladio. Het secretariaat bevond zich in het hoofdkwartier van SHAPE, bij Bergen.

Het embleem van Gladio. Het Latijnse motto betekent: ‘Ik dien zwijgend de vrijheid’

Gladio was dan wel actief in continentaal Europa, de leiding en controle berustten in handen van de Britten en Amerikanen. Ook de centrale communicatieapparatuur bevond zich overzee, en daar werden ook de dossiers van de agenten bewaard (én zo nodig vernietigd), met daarin hun (code)namen, hun opdrachten, activiteiten en vingerafdrukken.

Zelfs de Belgische regering kon in het beste geval beleefd vragen om toegang tot die informatie. België had dus toen al, vele jaren voor de stichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), een stuk(je) van zijn autonomie opgegeven qua veiligheidsbeleid.

De liberale minister van Justitie Jean Gol werd wel ingelicht over het bestaan van Gladio. De christendemocratische premier Wilfried Martens wist er niets van. © Belga

Aan Gladio was waarlijk niets transparants, zo bleek al snel. De liberale oppositieleider Jean Gol, van 1981 tot 1988 nog de machtige minister van Justitie, strooide zout in de wonde: premier Martens werd kennelijk niet ingelicht over Gladio, maar híj was altijd perfect op de hoogte gehouden. Gol had op verzoek van de legerleiding zelfs een extra budget voor Gladio vrijgemaakt.

Ook in de andere NAVO-lidstaten bepaalde Gladio zelf welke ministers werden ingelicht over zijn bestaan. In Duitsland zette kanselier Helmut Kohl (CDU) de linkse oppositie zelfs te kijk door bekend te maken dat toen de socialisten van de SPD in de regering zaten, ook hun ministers altijd netjes ingelicht werden.

In Nederland verklaarde premier Ruud Lubbers (CDA) dat ‘de opeenvolgende minister-presidenten en ministers van Landsverdediging altijd verkozen hebben om hun collega-ministers en het parlement niet in te lichten’. Lubbers zei ook dat hij ‘fier’ was dat al die jaren ‘zo’n dertig ministers het geheim hebben bewaard’.

In de NAVO-lidstaten bepaalde Gladio zelf welke ministers werden ingelicht over zijn bestaan.

In België werd de sfeer nog grimmiger naarmate de structuur van Gladio duidelijk werd. Het Belgische netwerk viel uiteen in twee volledig gescheiden afdelingen: SDRA-8, geleid door de militaire inlichtingendienst, en STC-MOB (Sectie Training, Communicatie en Mobilisatie), later D-15, afhankelijk van de Staatsveiligheid.

Coëme begreep nu pas dat de legertop het bestaan van SDRA-8 de voorbije jaren voor hem als minister van Landsverdediging bewust verborgen had gehouden. Ook in een schriftelijk overzicht van haar activiteiten dat de Militaire Veiligheid naar hem had gestuurd, werd SDRA-8 niet eens genoemd. Opnieuw werd officiële informatie bewust achtergehouden, en dat door niemand minder dan majoor-generaal Raymond Van Calster, het hoofd van de Militaire Veiligheid.

Dergelijke militairen hadden een misprijzen voor de politiek, en handelden het liefst op eigen houtje, zonder politieke controle. Als overste van SDRA-8 vond generaal Van Calster het maar normaal dat hij namens België in het internationale bestuur van Gladio zitting had, zonder enig mandaat van de minister of de regering.

Van Calster wisselde af met de grote baas van STC-MOB, niemand minder dan Albert Raes. De nummer een van de Staatsveiligheid en die van de Militaire Veiligheid hadden onder hun tweeën uitgemaakt dat ze dat konden, zonder dat de eerste minister (Wilfried Martens), de minister van Landsverdediging (Guy Coëme) en die van Binnenlandse Zaken (Louis Tobback) dat hoefden te weten. Geheimagenten hebben geen pottenkijkers nodig.

Ja, er waren concrete aanwijzingen dat agenten van Gladio of Belgische militairen in contact stonden met de terroristen van de CCC.

Nochtans zou meer respect en bereidheid tot samenwerking tot meer resultaat hebben geleid, zeker in de strijd tegen het terrorisme van de jaren tachtig. De Staatsveiligheid en de Militaire Veiligheid wisten maar al te goed dat de vrees die Guy Coëme uitte op de bewuste persconferentie wellicht terecht was. Dat wil zeggen: ja, er waren concrete aanwijzingen dat agenten van Gladio of Belgische militairen in contact stonden met de terroristen van de CCC.

In 1985 hadden het gerecht en de politie tot hun verbazing gemerkt dat de CCC over wapens beschikte die op 13 mei 1984 na een gewelddadige inbraak verdwenen waren uit de Ratz-kazerne van de Ardense Jagers in Vielsalm. Het was een raadsel of de CCC’ers dat zelf hadden gedaan, dan wel of een tussenpersoon hen die wapens had bezorgd.

Alleen de Staatsveiligheid en de Militaire Veiligheid, de ‘patroons’ van het Belgische onderdeel van Gladio, hadden intussen een vrij juist beeld kunnen vormen wat er was gebeurd in Vielsalm. Er waren namelijk ook (burgerlijke) Gladio-agenten bij.

Alles begon met een gezamenlijke training van het Belgische leger, Belgische stay behind-agenten en Amerikaanse Special Forces. De oefening was bedoeld als een stresstest voor de kazerne. Alleen hadden de Amerikaanse elitetroepen een ander idee – harder, brutaler, gewelddadiger – over zo’n ‘training’.

Na een chaotische training met Amerikaanse Special Forces bleken wapens verdwenen. Ze doken op bij een aanslag van de CCC.

Het liep helemaal uit de hand toen de Special Forces met scherp begonnen te schieten. Pas nadat het stof was gaan liggen, zag men dat er wapens waren verdwenen. Ze doken een jaar later op bij een CCC-aanslag waarbij uitzonderlijk ook geschoten werd. Vervolgens lag het in de geest van die tijd om gênante feiten toe te dekken en er vooral niet over te communiceren.

Die geheimdoenerij leidt natuurlijk tot een machteloze staat, zeker in de strijd tegen terrorisme en grootbanditisme. Dat maakte Louis Tobback (SP) op zijn eigen pedagogische manier duidelijk in het parlement: ‘Ik zal er waarschijnlijk bij de rijkswacht nooit op aandringen dat zij de namen van haar informanten doorgeeft, omdat ik het nut daarvan niet inzie. Maar als ik die toch zou eisen, moet het uitgesloten zijn dat dit zou worden geweigerd met als reden dat ik een “veiligheidsrisico” beteken. Hoe kan ik nog instaan voor informanten, als men mij vanuit de dienst als zogenaamde “onbetrouwbare politicus” de nodige informatie zou onthouden? Dat is de sleutel van het probleem.’

Partner Content