Lucas Huybrechts
Lucas Huybrechts Lucas Huybrechts is recensent klassieke muziek.

De Franse dirigent Marc Minkowski is volgende week met zijn ensemble ‘Les Musiciens du Louvre’ te gast in Brussel.

17/02/04: Bozar: Georg Friedrich Händel “Acis and Galatea” door Les Musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski.

Info: 02 507 84 44

In april zal de nieuwe opname van “Orphée et Euridice” van Gluck verschijnen.

Een duveltje uit een doosje lijkt hij wel. Bedrijvig op allerlei muzikale fronten, een dynamische chef. Vaak hebben zijn uitvoeringen zoveel intensiteit dat ze de luisteraar de adem afsnijden. De Franse dirigent Marc Minkowski is een van de meest begaafde musici van het moment. Hij begon zijn muzikale carrière als fagottist in een barokensemble en won daarmee in 1984 de prestigieuze muziekwedstrijd van het Festival van Vlaanderen Brugge. Daarna heeft hij zijn vleugels uitgeslagen. Hij stichtte zijn eigen barokensemble ‘Les Musiciens du Louvre’. In de Vlaamse Opera kwam hij de stiel van operadirigent leren. Tegenwoordig verlegt hij zijn activiteiten meer naar het traditionele symfonische orkest. Ondertussen speelde hij al een mooie catalogus van plaatopnamen bij elkaar. In april voegt hij daar de Franse versie van Orfeo ed Euridice van Christoph Willibald Gluck aan toe. Volgende week is hij met zijn ensemble uitgenodigd in Brussel. Een gesprek met een muzikale omnivoor.

Als Fransman bent u blijkbaar hard op zoek naar het tegenwoordig minder populaire Franse operarepertoire. Hebt u om die reden voor uw volgende plaatopname voor de Franse versie ‘Orphée et Euridice’ gekozen?

MARC MINKOWSKI: Ik heb wel een beetje geaarzeld om deze opera op te nemen, want iedereen weet dat de rol van Orphée niet te zingen is. De rol van de tenor is onwaarschijnlijk hoog. Hij moet virtuoos zijn en een goed oor hebben voor de Franse stijl van declameren. Alle opnamen tot nu toe waren wel interessant, maar onvolledig, vol met coupures en soms werden aria’s voor het gemak van de zanger in een andere toonaard overgeschreven. Ik heb me veel vragen gesteld. Toch heb ik me gehouden aan de versie van Parijs van 1774, want ik wil de vier grote werken van Gluck voor Parijs op plaat zetten, de Orphée, Alceste, Armide en Iphigénie en Tauride. De vier pijlers van de Reformopera en de romantische opera.

Tijdens het beluisteren viel mij de verwantschap met de Franse muziek van de negentiende eeuw op. Zelfs Jacques Offenbach is niet ver weg.

MINKOWSKI: Offenbach kende de muziek van Gluck zeer goed, waarschijnlijk door de bewerking die Berlioz van deze opera heeft gemaakt. Hij heeft er een parodie van gemaakt in zijn Orphée aux enfers. Al in een van de eerste opera’s van Offenbach, Die Rheinnixen, zit die traditie om het Frans plechtstatig te declameren. Een kunst die Gluck heruitgevonden heeft.

Is het dan geen grote Franse traditie die nog van Lully komt en is blijven voortbestaan?

MINKOWSKI: We weten dat in de bibliotheek van Gluck veel tekstboekjes stonden van Franse opera’s. Hij heeft zelfs het libretto van Armide op muziek gezet. Dat was nog voor Jean-Baptiste Lully door Philippe Quinault geschreven. Het recitatief van Lully is zeer verwant met de Franse manier van praten. Wanneer ik spreek van heruitvinden, bedoel ik dat Gluck zijn recitatieven ondersteunt met een veel ruwer orkest dan dat van Lully en Rameau, dat is meer gedragen. De begeleiding is ook minder bewerkt, minder harmonisch. In die zin mag je echt spreken van de geboorte van de romantische, Wagneriaanse opera. Het is allemaal zoveel breder. Eén zin uit hetzelfde libretto van Armide kan bij Lully slechts over één maat gaan, bij Gluck gaat die zin over zes, zeven, acht, maten. Soms laat hij zelfs de zin even hangen om het orkest gelegenheid te geven om commentaar te leveren. Het is als een elastiek die tot het oneindige dreigt uit te rekken. Dan gaan we in de richting van de stijl van Wagner.

Wilt u het hele Franse repertoire opnieuw in het daglicht stellen?

MINKOWSKI: Een gedeelte van de Franse stijl. Ik hou ervan om verschillende stijlen te bestuderen. Ik ben tegenwoordig meer vertrouwd met de Duitse operamuziek dan enkele jaren geleden. Ik ben gepassioneerd – hoewel het nu een tijdje geleden is dat ik ze nog gespeeld heb – door werken van de zeventiende en achttiende eeuw die uitzonderlijk zijn. Deze werken van Gluck zijn altijd wel op het repertoire gebleven, maar om hun levenskracht te kunnen bewijzen, moeten ze toch eens goed herdacht worden. Voorts hou ik nog erg veel van Giacomo Meyerbeer, Jacques Fromental Halévy, Offenbach. Ik heb meerdere projecten op stapel staan met deze muziek. Onlangs dirigeerde ik nog een charmant werkje van Daniel François Esprit Auber, Le domino noir, een echt juweeltje. In de negentiende eeuw werd dat over heel de wereld gespeeld. Ik hou ervan om dergelijke werken nieuw leven in te blazen.

Dan is er nog hoop voor onze ‘La muette de Portici’ van dezelfde componist?

MINKOWSKI: O ja, die opera zou ik graag doen.

U bent op zoek naar extremen. Het lijkt wel alsof het bij u altijd iets sneller moet gaan dan bij de anderen.

MINKOWSKI: Ofwel trager ook, ja. Dat klopt. Ik denk dat heel wat componisten aangetrokken werden door extremen. Het meest sprekende voorbeeld daarvan is Beethoven. Mozart is waarschijnlijk degene die daarin het grootste meesterschap aan de dag legt. Met de meest extreme voorbeelden van liefde en raffinement. Anderen zoals Georg Friedrich Händel of Jean Philippe Rameau laten heel wat meer ruimte voor interpretatie. Die vrijheid roept natuurlijk extremen op. Maar ik ben daar niet de hele tijd mee bezig. Nu bestudeer ik Bach. Die muziek lijkt mij niet te steunen op extremen.

Een orkest is als een kmo. Is praktische ondernemingszin aan alle muzikanten gegeven?

MINKOWSKI: Ik ben wel niet alleen bij het orkest. Maar het is wel ingewikkeld. Op dit moment maken we met ‘Les Musiciens du Louvre’ een crisis door. Ik zal er niet te veel over zeggen, want het is nogal pijnlijk. Het is een existentiële crisis en we moeten heel wat veranderen aan onze manier van functioneren. De problemen zijn nog niet van de baan. Ik moet overleggen met politici en dat is niet zo eenvoudig.

Afgelopen zomer zat u volop in het strijdgewoel van Aix-en-Provence. U hebt maar één keer ‘Die Entführung aus dem Serail’ van Mozart mogen spelen en toen was het afgelopen.

MINKOWSKI: Dat was in Le Grand Saint-Jean, in een kasteel, met jonge zangers. De intermittents (contractuele medewerkers van het Festival, nvdr) hebben onze voorstelling niet onderbroken omdat ze ons niet gevonden hebben. Het was te ver weg van Aix.

Hebben de technici de voorstelling niet geboycot?

MINKOWSKI: Nee. Het schandalige was wel – welke opvatting je ook over de feiten mag hebben – dat de technici van het festival er zelf voor hadden gestemd om het festival te laten doorgaan. Maar dan zijn er mensen van buiten gekomen – niet noodzakelijk intermitttents – en die hebben de boel platgelegd . Dat waren echte hooligans.

Het valt op dat u zo vaak met dezelfde vrouwen werkt. Mireille Delunsch, Anne Sofie von Otter, Magdalena Kozena… Wat trekt u in hen aan?

MINKOWSKI: Ik ben hen trouw. Maar dat niet alleen. Voor mij is het zoiets als de verhouding van een filmregisseur met zijn acteurs. Zoals Woody Allen met Diana Keaton. Maar ik heb wel niet dezelfde huwelijkse verhoudingen met mijn zangeressen. (lacht) Het is zoiets als Jacques Demy met Catherine Deneuve. Ik vind het wel goed dat een regisseur of een chef sterke relaties heeft met de kunstenaars. Tegelijkertijd hou ik ervan om nieuwe mensen te ontdekken en om dan een mélange te maken van wie ik al ken en wie ik pas ontdekt heb. Het is een wederzijds plezier. Van dezelfde orde als met andere muzikanten kamermuziek maken. Ze houden ervan hoe ik hen begeleid. Ik hou ervan om te begeleiden, en om gelijktijdig te luisteren. Ik blijf altijd sterk op de voorgrond.

Dominant?

MINKOWSKI: Nee, echt present. Die drie zangeressen hebben meermaals herhaald dat als iemand hen begeleidt zonder die présence, dat ze zich dan eenzaam voelen. Als je begeleid wordt zonder die medeplichtigheid, heb je ook niet die muzikale ervaring.

Klopt het dat je die medeplichtigheid meer met vrouwen hebt dan met mannen?

MINKOWSKI: Daar heb ik nooit over nagedacht. In mijn muzikale bestaan is er nog Richard Croft van de Orphée, en Laurent Naouri… Maar je hebt gelijk, ik ben als een dichter met zijn muzen. (lacht)

Lucas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content