Hubert van Humbeeck

Saddam Hoessein verscheen vorige week voor een Iraakse rechtbank. Maar Irak zou beter eerst een rechtsstaat worden, voor het processen voert.

De nieuwe Iraakse regering liet er geen gras over groeien. Twee dagen na de vervroegde machtsoverdracht verscheen voormalig dictator Saddam Hoessein voor een Iraakse rechtbank. Hij kreeg er de beschuldigingen te horen die tegen hem worden ingebracht. Die luiden, onder meer, volkenmoord en misdaden tegen de menselijkheid. Vooral zijn optreden tegen de Koerdische minderheid, de moord op sjiitische religieuze leiders en de invasie van Koeweit worden hem aangerekend. Na Saddam werden ook een aantal van zijn vroegere medestanders voor de rechter gebracht, om naar de aanklacht te luisteren die tegen hen wordt geformuleerd.

Dat de procedure tegen Saddam zo snel werd opgestart, heeft vanzelfsprekend politieke bedoelingen. Het proces zelf is nog niet voor morgen. Eerst moeten nog bewijsstukken en getuigenissen worden verzameld om de beschuldigingen aan zijn adres hard te kunnen maken. Saddam had bij zijn eerste verschijning voor de rechter geen juridische bijstand, en het was ook helemaal niet duidelijk binnen welk wettelijk kader het proces tegen hem zal worden gevoerd.

Dat kan ook moeilijk anders. Drie dagen tevoren wist nog niemand hoe of wanneer de vroegere dictator aan de nieuwe Iraakse regering zou worden overgedragen. Of aan welke Iraakse instelling. Het land is nog geen rechtsstaat. Dat is precies wat de overgangsregering van premier Iyad Allawi de komende maanden voor elkaar moet krijgen.

Allawi dreigt daarmee dezelfde fout te maken als zijn Amerikaanse broodheren, in de maanden na de aanslagen van 11 september en de oorlog in Afghanistan. De rechten van gevangenen werden beperkt, ze kregen geen juridische bijstand en ze zouden alleen voor militaire rechtbanken kunnen verschijnen. Wie wil dat mensen in de rechtsstaat geloven, moet de regels daarvan rigoureus respecteren.

Toevallig kreeg het Witte Huis vorige week het deksel op de neus. Na een klacht stelt het Amerikaanse Hooggerechtshof in een arrest uitdrukkelijk dat de staat van oorlog de president geen blanco cheque geeft om het recht met voeten te treden. De uitspraak heeft betrekking op de 595 mensen die nu al bijna drie jaar op de basis van Guantanamo op het eiland Cuba gevangen worden gehouden, zonder dat ze uitzicht hebben op een proces. Het arrest plaatst ook de gebeurtenissen in de Iraakse gevangenis van Abu Ghraib in een ander daglicht. Het Hooggerechtshof accepteert dat de veiligheid van het land kan vereisen dat de individuele vrijheid wordt beperkt, maar het is van mening dat de regering daarover niet alleen kan beslissen.

In het luchtledige

Omdat ze zo onzorgvuldig te werk ging bij het arresteren van mensen die verdacht werden van terrorisme, duwde de Amerikaanse regering een groep akelige mannen, die in Afghanistan voor de Taliban vochten, in de rol van slachtoffer. Door ze het recht op een normaal proces te ontzeggen, werd Guantanamo een gigantische propagandamachine voor de tegenstanders van de Verenigde Staten. Daar zit nu ook geen rechte kant meer aan. Hoe langer de gevangenen op Cuba blijven, hoe minder dat gerechtvaardigd lijkt. Als ze daar mogen vertrekken, zal geen enkele rechtbank hen ooit veroordelen: het bewijsmateriaal dat daar, in die omstandigheden, is verkregen, wordt nergens aanvaard.

Het Hooggerechtshof probeert die scheve situatie nu recht te trekken. Het wil de gevangenen van Guantanamo toch de kans geven om voor gewone Amerikaanse rechtbanken te verschijnen. En niet meer uitsluitend voor uitzonderingsrechtbanken, waartegen ze zich alleen kunnen verweren door een beroep te doen op de president. Terwijl die zijn mening over hen, zoals bekend, allang klaar heeft.

Maar er wordt juridisch in het luchtledige gewerkt. De rechters maken nu de terreurwetgeving die de politici hebben vergeten te schrijven. Het arrest is daarmee ook een sneer aan het adres van het Amerikaanse parlement, dat simpelweg zijn werk niet heeft gedaan. Het keurde wel een pompeus programma goed voor de opbouw van een duur systeem van binnenlandse veiligheid, maar het dacht niet aan een wettelijk kader om van terrorisme verdachte gevangenen voor de rechter te brengen.

‘Als in oorlogstijd de burgerrechten worden beperkt, moet dat altijd op een open en democratische manier gebeuren’, noteerde een rechter in het Hooggerechtshof die nochtans doorgaans aan de kant van George W. Bush staat. Als de Iraakse regering respect wil krijgen voor de manier waarop ze Saddam Hoessein behandelt, moet ze eerst werk maken van de rechtsstaat. En pas daarna van het proces tegen de dictator.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content