Marleen Teugels
Marleen Teugels Marleen Teugels is onderzoeksjournalist en auteur. Haar onderzoeksartikelen verschijnen hoofdzakelijk in het tijdschrift Knack. De voorbije zes jaar is ze als docent onderzoeksjournalistiek verbonden aan meerdere journalistieke opleidingen.

De vlucht uit een wereld vol waanzin brengt asielzoekers niet noodzakelijk naar ‘het beloofde land’. Op bezoek bij vluchtelingen die hier niet altijd even welkom zijn. Drie portretten in woord en beeld.

Wie zijn die asielzoekers waar sommige Belgen zo bang voor zijn? Waarom verlieten ze hun land? Hoe thuis voelen ze zich hier? Wij gingen het aan de ‘mensen zonder papieren’ zelf vragen. Samen met kunstenares Nora Theys, trokken we naar Alsemberg, waar asielzoekers nu al een goed jaar welkom zijn. Waar hun komst rimpelloos is verlopen. Zonder protestbetogingen, of pamfletten. Het gemeentebestuur communiceert uitvoerig met de plaatselijke bevolking. Die leeft intussen met de asielzoekers mee. Vrijwilligers en plaatselijke verenigingen zetten zich in het opvangcentrum van het Rode Kruis in om de integratie van de vluchtelingen op gang te brengen. De enkele ‘bange’ bewoners van de villawijken in de buurt kregen ongelijk: de komst van de asielzoekers heeft niet voor bijkomende criminaliteit gezorgd. Dit zijn drie verhalen van asielzoekers. Mensen die hun moederland niet zonder reden zijn ontvlucht. Drie portretten in woord en beeld.

‘Als het kon, vertrok ik morgen terug naar Albanië’, zegt A.C. (29), een jonge, knappe, maar gehandicapte Albanees. Om de veiligheid van de asielzoekers niet in gevaar te brengen, hebben we hun namen weggelaten. Met twee verlamde benen, zit hij in een rolstoel. In Albanië heeft A.C. met rolstoel en al op de barricaden gestaan. Voor het lot van de gehandicapten die in dat land nog altijd op een weerzinwekkende manier worden gediscrimineerd. Dit ‘rebelse’ gedrag werd hem niet in dank afgenomen.

A.C. is niet altijd zeer strijdvaardig geweest. ‘Ooit was ik een beloftevol voetballer. Toen ik 15 was, behoorde ik tot de beste honderd spelers van het land. Maar, ik had pech. Raakte regelmatig gewond. Met een knieblessure kwam ik in het ziekenhuis terecht. Dit is het resultaat.’ A.C. wijst naar zijn verlamde benen. ‘De ziekenhuizen in Albanië stellen niet veel voor. De behandeling van de knieblessure leverde mij twee verlamde benen en één verlamde hand op. Voortaan moest ik gehandicapt door het leven en dat is in mijn land geen lachertje.

‘Sakat!’ Dat roepen ze naar ons. Het is een Albanees scheldwoord voor ‘gehandicapte’. In Albanië gehandicapt zijn, is een verschrikking. Een schande die jezelf en je familie te beurt valt. Je wordt niet meer voor vol aangezien. Je kan niets meer. Je mag niets meer. Mijn hele toekomst zag er onheilspellend uit. Geen studies. Geen baan. Geen sociaal leven. Toen ik 17 was, voelde ik mij van de wereld uitgesloten. Zonder vrienden. Niemand om mee te praten. Ik kon dat niet aanvaarden. Ben toen aan de drank geraakt, aan pillen. Tot ik mezelf letterlijk in het ziekenhuis gedronken heb. Daar ben ik over de dingen gaan nadenken. Hoe kon ik iets doen aan mijn problemen? Hoe kon ik het respect verdienen van de andere mensen? Ik heb toen besloten om eerst mezelf te helpen en, als ik sterk genoeg op mijn eigen benen stond, de andere gehandicapten.’

EEN ECHTE PATRIOT

Van dan af ging A.C. voor de gehandicapten op de bres staan. Hij zette zich in voor de Albanian Paraplegics Association (APA). Duwde zijn schouders onder projecten die een lichtpunt zouden brengen in het sombere leven van nogal wat Albanese gehandicapten. ‘Jullie hebben er geen benul van hoe slecht de gehandicapten er in mijn land aan toe zijn’, zegt A.C. wanhopig. ‘Ik ken een gehandicapte jongen die voortdurend door zijn vader wordt afgeranseld, een meisje van 20 dat nooit voor de buitenwereld heeft bestaan. Haar ouders hadden haar 20 jaar lang opgesloten.’

Gehandicapten in Albanië vinden bijna nooit een baan. A.C. opende daarom zelf een club. ‘Voor gehandicapten. Waar ze samen kunnen biljarten, pingpongen, een glas drinken. De club floreerde onmiddellijk. Gehandicapten vonden daar een vriendenkring, kregen er houvast. Nu is mijn zaak gesloten. Mijn gehandicapte vienden kunnen nergens anders naartoe. Ik heb het gevoel dat ik hen in de steek heb gelaten.’

Met de Albanian Paraplegics Association zette A.C. intussen ook een atelier op voor de aanmaak van rolstoelen. 12 gehandicapten schroeven er elke maand zo’n 20 rolstoelen in elkaar. Toen de Europese Commissie over de brug kwam met financiële steun voor dit project en het geld in verkeerde zakken terechtkwam, was voor A.C. het hek helemaal van de dam. Hij lichtte de pers in, schreef artikels, gaf interviews.

‘Voor het Westen is Albanië een democratie, maar dit beeld stemt niet overeen met de realiteit’ zegt A.C. ontgoocheld. En opstandig: ‘Doordat dit Europese geld is verdwenen, krijgen 12.000 gehandicapten in Albanië geen rolstoel. Voor het innen van de subsidies had de overheid een ‘stichting’ in het leven geroepen. Het geld kwam in de portemonnee van Diana Culin terecht, de voorzitster van de vereniging The rights for Women, die uiteraard niets met gehandicapten te maken heeft. Dat verhaal hebben we uitvoerig in de grote Albanese kranten uit de doeken gedaan.’

Van toen af liep het voor A.C. helemaal mis. ‘Elke dag kreeg ik een pak dreigtelefoons, met de boodschap dat ik mijn mond moest houden. Toen ik op een avond thuiskwam, werd ik door twee mannen, vermoedelijk van de staatsveiligheid, op de trap opgewacht. Ze namen me mijn kruk af. “Bij jou moeten we je handen afhakken, want benen heb je toch al niet meer”, dreigde de ‘belangrijkste’ van de twee. “Als je vandaag je lesje nog niet geleerd hebt, knippen we een volgende keer je tong af. Je moet zwijgen, want wij hebben wel degelijk een goede regering…” Toen hebben mijn ouders me gesmeekt het land te verlaten. Mijn leven was in gevaar.’

‘Met de hulp van het Rode Kruis ben ik in België terechtgekomen. Op dat moment leek vluchten de juiste oplossing. Nu ben ik daar lang zo zeker niet meer van.’ A.C. is aangedaan. ’80 procent van mezelf wil terug, 20 procent wil blijven. Maar als ik terugga, kan ik mij onmogelijk nog inzetten voor de gehandicapten. Dat is voor mij ondenkbaar, dus kan ik niet terug. Als ik thuis ben, bezorg ik mijn familie toch niets dan miserie. Tegelijkertijd heb ik de grootste moeite met die asielaanvraag. Ik voel mij schuldig omdat ik mezelf tegen mijn eigen land moet keren. Ik ben een echte patriot. Ik hou van mijn land, van de bergen, de zee, de natuur.’

In het opvangcentrum heeft A.C. zijn draai gevonden. ‘Hier is iedereen gelijk. De mensen kijken je recht in de ogen, ook als je gehandicapt bent. Dat geeft een fijn gevoel. Maar asielzoekers hebben hier niet veel om handen. Ze mogen niet werken. Voelen zich nutteloos. Slapen vaak tot de middag. Nogal wat Belgen hebben het moeilijk met onze komst. Dat zien wij op tv. Ik voel mij schuldig dat ik hier ben. Dit is hún land. Sommige Belgen vinden geen baan. Die wil ik hen niet afpakken. Ik wil geen OCMW-steun. Wij hebben hier niet gewerkt, wij hebben daar dus geen recht op.’

Wacht er hem dan echt geen zonniger toekomst in dit ‘beloofde land’? ‘Hoe kan ik een toekomst hebben in een land dat het mijne niet is’, vraagt A.C. zich af. ‘Ik begrijp dit leven niet. Kan niemand in België iets ondernemen om mijn gehandicapte vrienden in Albanië te helpen?’

FANATIEK MOSLIMREGIME

‘Zo gauw het islamitische regime valt, wil ik onmiddellijk terug. Zolang het aan de macht blijft, is dat onmogelijk’, bezweert M.A., met iets dwingends in haar zangerige, lieve stem. ‘Ik mis mijn land. Het is geen rijk land, maar de mensen zijn er warm en hartelijk. Het leven was er goed. Tot het islamitische systeem er alle macht in handen heeft genomen.’

M.A. (30): jong, mooi, zwart. Op de vlucht voor het fanatieke moslimregime in haar land in Afrika. De naam van dat moederland mogen we niet vermelden. M.A. is bang.

‘Je leeft maar één keer. Waarom zit het ons dan zo tegen? Waarom is er geen goed leven weggelegd voor iedereen?’ Een hoop vragen waarop niemand een antwoord kan formuleren.

‘De islamitische godsdienst kan goed zijn, maar de fanatieke islam is verschrikkelijk.’ Dat heeft M.A. aan den lijve ondervonden. ‘Het hele systeem is corrupt. Alleen radicale moslimvrouwen hebben er nog een baan, rijden met mooie auto’s. Wie geen moslim is, krijgt niets. Vroeger werkte ik als stewardess in de luchthaven, nu kan er voor mij niets meer.’

M.A. is bang voor de politie. Niet alleen omdat het repressieve regime de mond snoert van wie voor zijn mening uitkomt. De politie heeft ervoor gezorgd dat M.A. in haar land niet meer uitgehuwelijkt kan worden. Verschillende keren werd zij door politiemannen verkracht. ‘Meisjes die geen maagd meer zijn, kunnen niet trouwen bij ons. Geen maagd meer zijn, is een schande.’

Over het opvangcentrum in Alsemberg spreekt ze alleen in lovende woorden. ‘Het team van het Rode Kruis helpt mij echt. De directeur is een goed man.’ Maar ’thuis’ voelt ze zich in ons land niet. ‘De Belgen zijn mijn landgenoten niet. En ik ontmoet hier mensen die niet houden van mijn huidskleur. Zoiets voel je. Je leest het in hun ogen. Thuis had ik van het racisme in het Westen gehoord. In Afrika lees je erover. In België zie je het. Hier voel je wat dat betekent. Niet alle Belgen zenden die signalen uit, maar het zijn er veel te veel. Zulke blikken doen pijn. Ik ben een mens, heb mijn huidskleur van God gekregen. Moet ik me waardeloos voelen, omdat mijn huidskleur, toevallig, zwart is? Het enige verschil tussen blank en zwart is toch alleen die kleur?’

‘Ik heb niet het gevoel dat ik hier leef’, bedenkt M.A. ‘Ik eet. Ik drink. Ik slaap. Ik heb hier niets anders te doen. Dagen aan een stuk. Wat is de kwaliteit van zo’n leven? Ik wil studeren. Computers interesseren mij. Ik wil talen leren. Leven doe je maar één keer, waarom moet ik zo leven?’

SKINHEADS

‘Het gebeurde in het holst van de nacht. Toen kwam de maffia bij ons binnenvallen. Skinheads! Grote, ruige, kale mannen, met ringen in hun oren. Op zoek naar geld, voor drugs. Alles in huis hebben ze kort en klein geslagen. Met honkbalknuppels, met hun schoenen.’

De doodsangst staat G.H. (40) nog op het gezicht geschreven. Het is verkrampt, de mond staat voorgoed scheef. Diepe groeven vertellen van de verschrikkingen die ze in Slowakije heeft doorstaan. Deze Roma zigeunerin is 40, maar ziet er 20 jaar ouder uit. Ze wil niet meer terug naar haar dorp. Daar houdt ze alleen angstgevoelens aan over. ‘Die nacht ben ik met mijn man en drie kinderen uit het huis ontsnapt. Ik had alleen mijn ondergoed aan. Tot de ochtend hebben we doodsbang in het bos gezeten.’ G.H. rilt, de angst komt weer opzetten. ‘De volgende dag zijn we naar de politie gegaan, maar die zei dat ze ons niet kon helpen. Omdat de maffia zo machtig is. Hier, in jullie land, is er toch geen maffia?’, vraagt ze bevreesd.

G.H. is ontroostbaar. Slechts drie van haar dertien kinderen heeft ze op haar vlucht kunnen meenemen. ‘Drie kinderen zijn gestorven toen ze nog baby’s waren. Sinds de skinheads kwamen, zijn zeven van mijn kinderen verdwenen’, herhaalt ze voortdurend. Ze schrijft hun namen op. ‘Misschien kunnen jullie de kinderen helpen terugvinden? Niemand weet waar ze zijn. Ik heb brieven geschreven naar mijn zus die nog in het dorp woont. Zij zoekt ze overal, maar kan ze nergens vinden. Ze zijn en blijven weg. Allicht heeft de maffia daar wat mee te maken.’

Met de steun van haar zus kon het gezin uit het dorp ontkomen. ‘Vroeger woonden er veel mensen, nu amper 200. Iedereen vlucht weg. De meesten hebben familie waar ze naartoe kunnen. Wij niet. Daarom zijn we naar het buitenland getrokken. Om tot in België te raken, hebben we in Praag al ons geld moeten afgeven. We hebben niets meer.’

‘In juni kregen we de skinheads over de vloer, in juli kwamen we in Brussel aan. Eerst wisten we daar niet waar naartoe. Via het ministerie zijn we in dit opvangcentrum terechtgekomen. Hier is het goed. Binnenkort kunnen we naar een huis in Verviers. Maar we weten nog niets van onze asielaanvraag. Misschien kunnen we niet blijven. Wat moet er dan met ons gebeuren?’

Marleen Teugels

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content