Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Connie Palmen over de dictatuur van het feminisme, de dood als ongenode gast (‘ik wilde hem zijn zwarte jas uittrekken’) en haar verlangen naar een Grote Liefde. De afhankelijkheidsverklaring van een schrijfster.

Mensenschuw kun je haar niet noemen. She’s a star. Zoals andere mensen een tenniselleboog hebben, zo heeft Connie Palmen een lamme pols van het signeren. Van de drie romans die ze schreef, gingen in totaal meer dan een miljoen exemplaren over de toonbank. ‘Zoals die honderden mensen vorige week op het Amsterdamse Spui in de rij stonden om een gesigneerd exemplaar van haar nieuwe boek te mogen ontvangen: dat was toch net als gelovigen die de hostie kwamen halen’, grapte Jan Blokker in de Volkskrant naar aanleiding van de media-aandacht voor Palmens roman I.M.: ‘Eet, dit is mijn lichaam. Drink, dit is mijn bloed.’

In haar nieuwste boek Echt contact is niet de bedoeling gebruikt Connie Palmen bijna letterlijk dezelfde woorden om haar relatie met haar lezers te omschrijven: het boek is ‘een plaatsvervangend lichaam’ van de schrijver. ‘Na de publicatie van een, in eenzaamheid en afzondering ontstane, hoeveelheid woorden, staat opeens de buitenwereld aan de deur en ze belt nog aan ook. (…) Ze vraagt of je bereid bent meer te zijn dan wie je was toen je nog ongestoord aan je boek werkte. Ze vraagt of je, behalve je boek, ook je persoon publiek wilt maken en of je je gezicht wilt tonen, of je wilt poseren en spreken voor een camera, of je de criticus van je eigen werk wilt zijn.’

In Echt contact is niet de bedoeling heeft Palmen een aantal beschouwingen en lezingen (‘de term essays is me al te pompeus’) over haar schrijverschap gebundeld. Het boek sluit aan bij de ‘filosofische smartlap’ waarop ze destijds afstudeerde, Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates. In de visie van Palmen was Socrates, zoals alle mensen, gemaakt van de verhalen die hem aankleefden. Het is zijn dood geworden.

Vermomd als buitenwereld verschaffen wij ons toegang tot de woning van de schrijfster in de Amsterdamse grachtengordel.

Waarom bent u filosofie gaan studeren? Omdat u van het katholiek geloof afgevallen was?

Connie Palmen: Nee, want ik geloof dat ik de enige katholiek ben die nooit van zijn geloof afgevallen is. Ik vond namelijk dat er niets was om van af te vallen. God is zo’n kneedbaar begrip, in de groei van mijn ontwikkeling ging Hij gewoon mee. Hij kreeg telkens een andere interpretatie. Ik ben nooit opgehouden met over God na te denken en ik heb me ook nooit geschaard achter de uitspraak dat God dood is. Dat is namelijk net zo zinloos als te zeggen dat God leeft, en net zo onwaar. Juist omdat ik zo gehecht ben aan het spreken over God ben ik er nooit mee opgehouden. Er was dus nooit een gat dat ik moest opvullen, en filosofie is zeker niet een vervanging geweest voor het religieus denken waarin ik opgevoed ben. Ik wilde méér verhalen over de oorsprong van het leven dan alleen maar het scheppingsverhaal. Ik denk dat het een trekje van mijn persoonlijkheid is dat ik houd van Grote Verhalen. En die vind je bij de filosofie.

En hoe ziet die God van u er vandaag uit? Hoe interpreteert u Hem?

Palmen: Zoals ik in mijn bundel schrijf: ik geloof niet in God, maar ik houd wel veel van Hem. Die interpretatie is nogal aan de taal gebonden. God is het woord. Zodra je het erover hebt, bestáát het. Op dit moment past Hij volledig in mijn ideeën dat verhalen zingevend zijn. Op het moment dat je het hebt over zo iemand als God, creëer je hem als personage en verleen je hem een zekere zin. Ik heb het altijd buitengewoon impertinent gevonden om de God van mijn moeder te bestrijden. Ik bedoel: als mijn moeder aan het sterfbed van mijn vader haar vuisten ten hemel heft, dan weet ik met welke God zij een onderhoud heeft. Niet dat ik in haar geloof geloof, maar ik weet op wie ze kwaad is en ik gun het haar ook. Je gaat er dus meerdere goden op na houden.

De centrale stelling van uw boek is: het vlees is woord geworden.

Palmen: Als ik probeer uit te leggen hoe ik gekozen heb om zo goed mogelijk te leven, is dat voor mij een programmatische uitspraak over mijn leven, dat bestaat uit het publiceren van boeken. Vandaar ook die titel Echt contact is niet de bedoeling. De mensen moeten het doen met het woord, en in zekere zin is het ook de bedoeling dat het woord mijn vlees onzichtbaar maakt. Er moet dus niet gehunkerd worden naar mijn vlees, er hoeft geen contact gezocht te worden. Ik jaag ook de persoonlijke liefde niet na van zij die mijn woorden lezen. Je schrijft wel boeken om bemind te worden, maar je doet het op een wat eigenaardige wijze.

De weerzinwekkende behoefte om aardig gevonden te willen worden…

Palmen: Die behoefte wordt vooral aan vrouwen toegedicht. ’t Is een smerig gevoel, en het maakt de slechtste mensen. Overigens zijn er ook mensen die erop uit zijn door iedereen gehaat te worden, en dat is net zo erg. Het is abject om van iedereen iets te verwachten. Dat ontkent namelijk ook dat een verhouding met iemand iets heel bijzonders is, of dat liefde ligt in het bijzondere en niet in het algemene.

Kennelijk staat echt contact voor u de waarheid in de weg. Schrijven is voor u de enige manier om niet te liegen.

Palmen: Je kunt dat als een zwakte zien. Maar dan neem ik de voorbeelden altijd heel simpel: die laffe glimlach op je gezicht bij de bakker, terwijl je in feite chagrijnig bent en die man een ontzettende klootjesmiddenstander vindt. Dat gladde gedrag. Voortdurend dat lichte gevoel dat je jezelf corrumpeert. De zachte leugens van die vele sociale contacten. Je doorziet bijvoorbeeld snel dat iemand eigenlijk een zeikverhaal zit op te hangen, terwijl jij dat boek toevallig ook vorige week gelezen hebt, maar je zegt dat niet. De scherpte van je tong in bedwang houden. Dat soort waarheid is voortdurend in het geding in sociale contacten.

Zonder een bepaalde vorm van leugenachtigheid wordt sociaal verkeer toch totaal onmogelijk?

Palmen: Dat zou best eens kunnen. En het is ook maar goed dat niet iedereen er zo onder lijdt als ik. Ik vind dit soort contacten zo onaangenaam dat ik gekozen heb voor een leven dat me dat grotendeels bespaart. Het heeft ook te maken met een soort waarheidsdrift: ik wil al schrijvend steeds opnieuw de waarheid formuleren of althans dicht erbij in de buurt komen. Het effect van sociale contacten is vaak een gevoel van onwerkelijkheid. Je raakt vervreemd, je krijgt een wat corrupte ziel. Je gaat je ziel een beetje haten.

Het meest provocerende aan uw boek ‘I.M.’, zegt u in een essay, was niet dat u al meteen op de eerste pagina in uw broek poepte toen u Ischa Meijer zag, maar het feit dat er ‘roman’ op de kaft staat. Maar u kunt toch niet ontkennen dat uw lezers ontroerd raken juist omdat ze denken: het is allemaal waar gebeurd?

Palmen: Ja, maar verzinsel is geen kenmerk van de fictie. Het feit dat iets waar gebeurd is, sluit niet uit dat je er fictie van maakt. Dat heeft ook te maken met mijn definitie van de psyche: de pysche is je eigen fictie. Ik ken de mens weinig autonomie toe, maar wel de autonomie dat hij zijn eigen psyche tot op zekere hoogte maakt uit de verhalen die je jezelf vertelt. Waar haal je die verhalen en je opvattingen over het goed en het kwaad vandaan? Hoe toets je die aan de verhalen van anderen? Uit al die brokstukken stel je je eigen psyche samen. En dat is een roman ook: je eigen verhaal. En het doet er eigenlijk niet toe waaruit dat gemaakt is en of het wel of niet waar gebeurd is. Ook verhalen die een zeer verzonnen indruk geven, kunnen je diep raken. Dat komt meestal omdat je ziet dat het verzinsel een verdraaiing is van de werkelijkheid die eronder zit.

Maar de hoofdpersonages uit ‘De wetten’, ‘De vriendschap’ en ‘I.M.’ lijken wel erg op Connie Palmen. Het zijn geen hoogbenige brunettes, om maar iets te noemen.

Palmen: Zeker. Je zou mijn stijl autobiografisch kunnen noemen. Het is een kenmerk van die stijl dat de ik-figuur ook de vertellende instantie is en dat je geen al te groot verschil suggereert tussen die vertellende instantie en de auteur. Ik houd de afstand bewust heel klein. Het is nu eenmaal mijn aard om te willen weten wat voor effect verhalen hebben. Niet de tegenstelling, maar het verband tussen fictie en werkelijkheid is mijn bron van onderzoek. Ik vermoed ook dat, naarmate we dieper de eenentwintigste eeuw binnendringen, het werkelijkheidsbegrip zal veranderen. Iedere cameraman die de werkelijkheid filmt voor het journaal weet dat hij die werkelijkheid een beetje verandert. De camera is al een vertelinstantie, en hoe meer dat verhuld wordt, hoe gevaarlijker ik het vind. Je hoort toch de fictie in het verhaal dat bijvoorbeeld Jörg Haider verkoopt aan de Oostenrijkers. Je herkent toch de fictionele structuur in de manier waarop hij mensen probeert te paaien – zoals wij vroeger gepaaid werden met sprookjes. Wat voor schoonheid belooft hij in zijn verhalen? De fictie van zuiverheid. Zolang je fictie en werkelijkheid als twee afzonderlijke grootheden blijft behouden en doet alsof ze aan elkaar tegengesteld zijn, ontneem je mensen het vermogen om te zien hoe ze dagelijks bestookt worden door ficties, met alle middelen. Je kunt reclame veel beter begrijpen op het moment dat je ziet welk sprookje ze je proberen te verkopen. Je kunt je beter weren op het moment dat je dat ziet. Het is dus een van mijn bedoelingen om met fictie te laten zien hoeveel fictie er al in de werkelijkheid is. Dat kan ik alleen maar doen door mijn fictie zo realistisch mogelijk – en dus zo autobiografisch mogelijk – op te schrijven. Ik zou mijn idee over de werkelijkheid vergooien op het moment dat ik een verzonnen verhaal schreef. Zodra ik een naam moet verzinnen heb ik er al last mee. Het hoofdpersonage in De wetten heet Marie Deniet. Nou ja.

Is schrijven niet domweg een vorm van verslaving?

Palmen: Nee – althans het valt niet binnen mijn definitie van verslaving. Verslaving is op zich niet zingevend, en schrijven is dat wél. Verslaving is vriendschap zonder vriend. Het is juist die gruwelijke en volgens mij noodlottige afhankelijkheid zelf in de hand nemen. Ze niet leggen waar ze beangstigend is: namelijk waar je afhankelijk bent van een andere persoon, een man of een vrouw. Afhankelijkheid ervaren, kan leiden tot het goede: liefde, vriendschap, kinderen baren, enzovoorts. Maar je kunt je ook afhankelijk maken van iets dat jou geen kwaad kan doen. Het grote voordeel van een pakje Marlboro is dat het niet kan doodgaan. Het feit dat het jou doodmaakt, is weer iets anders, maar het kan je niet verlaten, het kan je geen kwaad aandoen. Als je verslaafd bent, heb je een afhankelijkheid die je bij wijze van spreken niet als afhankelijkheid hoeft te voelen. Althans: ze is hanteerbaar. De échte afhankelijkheid is niet hanteerbaar. Echte afhankelijkheid betekent dat je geluk voor een deel in de handen van anderen ligt. En schrijven is iets heel anders. Schrijven betekent voor mij dat ik met inzet van al mijn mogelijkheden en potentie erin slaag om zin te geven. Het gevolg daarvan is een groot geluksgevoel.

Al uw boeken gaan op de een of andere manier over afhankelijkheid.

Palmen: Ik geloof het wel, ja. Soms ben ik er zelf verbaasd over. Het zal ook wel met mijn karakter te maken hebben: als kind was ik erg aanhankelijk. Maar het is natuurlijk ook het effect van zelfonderzoek, en dan bedoel ik de meest pijnlijke kant daarvan: het onder ogen zien van hoe afhankelijk je wel bent. Opeens komt het je als bevreemdend voor dat het in bijna alles wat je gelezen hebt, zowel in de filosofie als in de vrouwenbladen als in de boeken waarvan je hield, nooit over afhankelijkheid ging. Afhankelijkheid werd nooit als een condition humaine beschreven. Integendeel: de heroïek van de mooiste helden en heldinnen lag in een vorm van autonomie, die mij nu als onnatuurlijk en bedrieglijk onecht voorkomt. In de tijd dat ik me ontwikkelde, dook bovendien de ene na de andere actiegroep op die onafhankelijkheid predikte, waardoor het effect van bevreemding alleen maar groter werd. Die zweepslagen die het feminisme heeft uitgedeeld om de onafhankelijkheid van vrouwen te bevechten…als het gaat om gelijkheid binnen de wet kan ik het volgen, maar die zweepslagen op de ziel, daar had ik het moeilijk mee. Waarom zouden vrouwen zich per se onafhankelijk moeten voelen, terwijl het hele bestaan ongeveer van afhankelijkheid aan elkaar hangt?

Schrijven is een mannenberoep, zei u uitgerekend in het feministische maandblad Opzij. Bij wijze van provocatie of méénde u dat?

Palmen: Beide. Het heeft natuurlijk te maken met die geselslagen van de zogenaamde onafhankelijkheidsdictatuur. Terwijl ik vind: je kunt ook de schoonheid zien van afhankelijkheid, en tegelijkertijd de noodlottigheid ervan. Hoe meer vrije wil je verwerft, hoe meer je voor die noodlottigheid kunt kiezen. Je kunt er bij wijze van spreken een amor fati van maken, en dus een liefde ontwikkelen voor dat lot van afhankelijkheid. Hoe meer je dat doet, hoe meer je in staat bent om de schoonheid te zien van het baren van kinderen. Want op die manier kun je die gruwelijke, maar prachtige afhankelijkheid weer doorgeven. En dan komt een zinvol leven heel dicht in de buurt. Dan wordt het een bron van zingeving: dan verdraag je het dat iemand afhankelijk wordt van jou.

U bedoelt toch niet dat vrouwen hun creativiteit maar moeten botvieren in het moederschap en dus niet hoeven te schrijven?

Palmen: Ik vind dat vrouwen de schoonheid van hun lot verwerpen op het moment dat het moederschap zo’n vreemd, minderwaardig karakter krijgt in de verhalen die ze elkaar vertellen. Terwijl het een primaire bron van zingeving is. Waarom zou je andere wegen zoeken om zin te geven aan je bestaan? Ik vind dat het moederschap zo geminacht wordt. Als het over baren van kinderen gaat, praat men niet meer over zingeving. Dan zeggen vrouwen: het ligt voor de hand, we zijn erop gemaakt. Why not? Volgens mij moet je pas iets gaan verklaren over je eigen aard en karakter op het moment dat je die mogelijkheden tot zingeving laat liggen.

U bent tot de conclusie gekomen dat schrijverschap en moederschap elkaar uitsluiten?

Palmen: Ja. Ik weet zeker dat ik moeder zou zijn zoals ik schrijf: namelijk vierentwintig uren per dag. Ik zou het niet anders kunnen. Dat duidt op een onaangenaam, weinig flexibel karakter, ik kan maar op één gebied uitblinken. Dat is nu eenmaal mijn aard. Ik wil de tijd aan mezelf. Misschien heeft het ook wel te maken met het gezin waaruit ik kom: drie broers en een vader. Ik wil me kennelijk loszingen van het lot waaraan mijn lichaam mij zou binden. Ik was daar al van jongs af aan niet tevreden mee. Ik verlangde al heel vroeg naar een mannelijke manier van zingeving: wetenschap, kennis, schrijven. In de bomen klimmen. Ik was niet zo’n kind dat met poppen speelde.

Terwijl u in uw publieke verschijning iets van een giechelende bakvis heeft, lijkt u me een heel somber mens.

Palmen: Nee, ik ben niet somber, maar ik heb wel een oud verdriet, dat me al mijn leven lang begeleidt.

Namelijk?

Palmen: Het is ook voor mezelf onachterhaalbaar, al denk ik dat ik het wel steeds beter begrijp. Het is een misschien niet aangeboren maar toch al heel vroeg ontwikkeld gevoel van tragedie. De belangrijkste emotie die mijn jeugd doordrenkte, was medelijden. Ik herinner mij dat als een pijn van het hart: onbegrijpelijk groot verdriet, medelijden met mijn ouders, maar ook met onbekende mensen die ik op straat zag lopen. Ik vond alles zielig: iedereen zwoegt maar onder de zon, en iedereen gaat nog dood ook. Ik ervaarde het leven als fundamenteel tragisch, terwijl ik nog niet het vermogen had om dat te duiden.

Maar waar komt dat gegiechel dan vandaan?

Palmen: Dat is mijn Bette Middler-kant. Acting it out. Er niet bij neer gaan liggen. Er moet immers een volgende stap gezet worden. What’s next?

Toch schrijft u in uw nieuwe boek dat de dood het ideaal is waar we naar streven.

Palmen: Tja. Dat kan niet anders dan het eindresultaat zijn van mijn denkproces. Zolang je de dood mooi abstract kunt houden en hij slechts het onderwerp van je denken is, is hij ongevaarlijk. Maar ik weet inmiddels ook wel: op het moment dat hij echt aan de deur klopt, is het een buitengewoon akelige gast. Je eigen dood is peanuts natuurlijk, die kun je alleen maar als ideaal zien. Die van anderen, dat is huiveren. Maar ik geef toe: er komt nogal wat retoriek aan te pas om tot die conclusie te komen. Ik wou de dood even zijn zwarte jas uittrekken, denk ik.

Mogen we uw boeken definiëren als ideeënromans?

Palmen: Ik zou me niet verzetten tegen die term, maar het woord roman alleen is ook wel voldoende. Bij ideeënromans denk je toch algauw aan iets stinkvervelends, dat zo dood is als een pier. Een Kopfgeburte. Dat is ieder boek natuurlijk, maar het moet niet meer zichtbaar zijn.

De essays in ‘Echt contact is niet de bedoeling’ lijken wel bedoeld als bewegwijzering bij uw romans.

Palmen: Ik heb het altijd een grote idiotie gevonden dat je als schrijver niet ook nog eens de interpretator mag worden van je eigen boek. Dat is een wet uit de literatuurwetenschap die ik al vrij vroeg flink wilde gaan schenden. Ik zeg dan: je kunt De wetten op heel veel verschillende manieren lezen, maar déze interpretatie is er ook nog. Het is ook nog eens een geschiedenis van hoe je karakters leest en van de structuur die je daarin kunt ontdekken.

Is schrijven voor u de enige vorm van geluk?

Palmen: Niet de enige. Ik wil twee dingen: ik wil een Grote Liefde en ik wil schrijver zijn. Dat behelst natuurlijk veel meer dan het schrijven alleen: het is ook geen vak, het is geen beroep. Het is een manier van leven, die mij veel geluk bezorgt omdat het te maken heeft met dat zingevingsproces. En dat mag allemaal illusoir zijn – het kan me geen reet schelen. Een andere manier om mijn bestaan als heel zinvol te ervaren, is dat ik dat kan delen met een ander mens, van minuut tot minuut. In het begin zijn dat hoe dan ook je ouders: daar doe je het allemaal voor. Gelukkig worden, doe je überhaupt al voor iemand anders. Jouw geluk is bij wijze van spreken een geschenk voor die mensen die jou op aarde hebben gezet en die zo naar je geluk verlangen. En als je juist weinig moeite doet om gelukkig te worden, is dat vaak ook een straf voor degenen die je op aarde hebben gezet. Maar je maakt je natuurlijk hoe langer hoe meer los van die bron – al verdwijnt ze nooit helemaal. Je blijft niet aan je ouders kleven. Daarna wordt het de grote kunst om in het vrije veld je Grote Liefde te zoeken. Kijk, er zijn natuurlijk wel momenten dat je in je eentje gelukkig bent, als je zo’n cliché-zonsopgang ziet bijvoorbeeld en denkt: wat is de wereld toch mooi. Maar meestal is het toch iets interpersoonlijks. Je wil een ander laten zien dat hij je gelukkig maakt.

Connie Palmen, ‘Echt contact is niet de bedoeling’, Prometheus, Amsterdam, 164 blz., 345 fr.

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content