Ann Peuteman

Op uitnodiging van het Chinese ministerie van Informatie reisde Knack vorige maand naar Tibet. Een uitgekiend charmeoffensief of is het de Chinezen menens om Tibet van een betere toekomst te voorzien?

‘De Chinese overheid voert een charmeoffensief, waarbij politieke gevangenen worden vrijgelaten en journalisten in het Himalayagebied worden rondgeleid.’ Dat liet de veertiende dalai lama, de geestelijke leider van de Tibetaanse boeddhisten, onlangs weten vanuit zijn Indiase ballingsoord Dharamsala. Zijn regering vreest dat al die public-relationsinspanningen wel eens succes zouden kunnen hebben. Tegelijk zou ze graag geloven dat China het inderdaad goed voorheeft met de zogenaamde Tibetaanse Autonome Regio van China (TAR) en het pad wil effenen voor nieuwe besprekingen tussen Peking en Dharamsala. De dalai lama, die zijn land in 1959 ontvluchtte, hoopt immers nog altijd dat hij op een dag zal kunnen terugkeren.

Natuurlijk heeft China er alle belang bij om de Tibetaanse smet – berichten over onderdrukking van de Tibetaanse tradities en religie, politieke gevangenen, folteringen – op zijn blazoen weg te poetsen. Nu al staat de halve wereld te trappelen van ongeduld om handel te kunnen drijven met het gigantische China. En China heeft zelf ook overduidelijk zin in een economisch feestje. De eerste confetti mag al worden bovengehaald: vorig jaar trad het land eindelijk toe tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in 2008 is Peking gastheer van de Olympische Spe-len.

Alleen kan vooral het Westen de schendingen van de mensenrechten niet zomaar naast zich neerleggen. ‘Ja, er zijn problemen. Ook met de mensenrechten’, zegt Jianhua Li, onderdirecteur van het Chinese ministerie van Informatie. ‘Maar ons grootste probleem is dat 20 miljoen Chinezen onder de armoedegrens leven. Eerst moet de levensstandaard omhoog, de rest volgt dan wel. Als het Westen Tibet wil helpen, moet het hier investeren in plaats van het gebied te isoleren.’

Om op dat vlak wat meer goodwill te creëren, werden het jongste jaar in Tibet verscheidene politieke gevangenen vrijgelaten. Zoals Tanak Jigme Sangpo, die haast veertig jaar in de cel zat. Of Ngawang Schoezom, de zingende non, die in 1992 werd opgepakt tijdens een protestmars en strafverlenging kreeg omdat ze in de gevangenis onafhankelijkheidsliederen had gezongen. Een opname van die gezangen circuleert al jarenlang clandestien in Tibet. Maar nog steeds worden mensen opgepakt omdat ze zich tegen China hebben uitgesproken, een Tibetaanse vlag in huis hebben of ‘verkeerde boeken’ lezen. Volgens de Chinese autoriteiten focussen de westerse media echter te veel op die ‘jammerlijke uitzonderingen’.

‘Westerlingen hebben vaak een negatief beeld van Tibet. Maar de meeste critici hebben hier nooit een voet gezet en kennen Tibet alleen uit boeken en door het beeld dat de dalai lama schetst’, aldus Li. Hij draagt een T-shirt met het opschrift ‘ Gant Sport û USA since 1949.’ 1949, het jaar van de Chinese Revolutie. De ironie ontgaat hem.

Li moet dit jaar geregeld van Peking naar Tibet reizen, telkens om buitenlandse delegaties te begeleiden op hun tocht over het zogenaamde dak van de wereld. Een Chinese gids en een dito tolk leiden journalisten een voor een rond in een regio die ze zelf amper kennen: nauwkeurig georchestreerde interviews, wandelingen door folkloristisch aandoende tafereeltjes, uitstapjes naar tempels en historische sites met toeristisch potentieel. ‘Tibet, u aangeboden door het land van de rijzende zon.’ Toegegeven, de Chinezen controleren niet elke stap van hun gasten. Maar zonder tolk is het voor een westerling geen sinecure om met de gewone Tibetanen te praten en de gastheren zoeken alle officiële gesprekspartners – van boeren tot politici en boeddhistische geestelijken – vakkundig uit.

Een groepje tienermeisjes met lange zwarte vlechten gebaart dat ze met ons op de foto willen. Eentje bladert door onze reisgids, gooit die plots geschrokken op de grond en gaat er pijlsnel met haar vriendinnen vandoor. In het boek staateen foto van de dalai lama.

Voor veel Tibetanen zijn westerse bezoekers een rariteit. Op straat komen ze heel vriendelijk op hen af, proberen te communiceren, maar stappen op zodra er in gebarentaal en reisgids-Tibetaans een vraag wordt gesteld. De schrik van jaren zit er nog diep in, vooral als het over de dalai lama gaat. Foto’s van de geestelijke leider zijn verboden en over hem praten durft haast niemand. Behalve enkele vooraanstaande religieuzen die hun lesje braaf opdreunen. ‘De mensen willen hem niet meer omdat hij is gevlucht en hen aan hun lot overlaat’, luidt het. Maar in zijn paleizen in Lhasa valt op dat vooral zijn troon, bed en werktafel met huldeblijken worden volgestouwd. Het stilste protest.

Het baart de Chinezen vooral zorgen dat de dalai lama, die is uitgegroeid tot een symbool van de Tibetaanse onafhankelijkheidsstrijd, zo mediageniek is. Hoewel hij zijn eis jaren geleden al afzwakte tot ‘autonomie waarbij China bevoegd blijft voor het buitenlandse en militaire beleid’, blijft hij in China staatsvijand nummer één. In het Westen wordt hij daarentegen haast op handen gedragen. Vooral sinds hij in 1989 de Nobelprijs voor de vrede heeft gekregen, mag hij op de steun rekenen van beroemdheden als Richard Gere en Harrison Ford, wordt hij door de media gretig opgevoerd als een soort minzaam glimlachende Phil Bosmans van het oosten en mag hij geregeld – weliswaar in achterkamertjes – bij wereldleiders op bezoek. Om het toch een beetje spiritueel te houden, luidt het vanuit Dharamsala: ‘De dalai lama is geen rockster, hij is zuurstof.’

Hoe de dalai lama zich ook laat noemen, voor de Chinezen is zijn boodschap onverteerbaar. Voor hen is Tibet een onafscheidbaar deel van hun land. Dat bleek vorig jaar nog toen de Chinese uitgever bij de lancering van de Kuifje-reeks in China Kuifje in Tibet doodleuk als Kuifje in Chinees Tibet had vertaald . Zowel Hergés erfgenamen als uitgeverij Casterman reageerden ferm: als de titel niet wordt aangepast, komt er geen herdruk.

Voor het schooltje in een dorpje in het gewest Lankazi zitten twee Tibetaanse jongetjes in opperste concentratie in een exemplaar van ‘Kuifje in Chinees Tibet’ te tekenen. Er moet veel veranderen, het Tibet van Hergé bestaat niet meer. Dat was de oude tijd.

De oude tijd is de periode van voor de ‘vreedzame bevrijding’ door het Chinese volksleger. ‘De tijd van de theocratie is te vergelijken met Europa in de Middeleeuwen. Het volk leefde in bittere armoede terwijl de geestelijke leiders ontzettend rijk waren’, zegt de gids. Als bewijs laat hij het gigantische met goud afgewerkte Potala-paleis in de hoofdstad Lhasa zien. Vroeger was dit het winterpaleis van de opeenvolgende dalai lama’s. Nu wordt het ironisch genoeg overspoeld door horden Chinese toeristen, onderdanen van een regering die datzelfde gebouw ooit wilde vernietigen. Het verhaal gaat dat de toenmalige premier Zhou Enlai ervoor heeft gezorgd dat het Potala-paleis, dat ondertussen op de Unesco-lijst van het werelderfgoed is opgenomen, niet werd beschadigd tijdens de Culturele Revolutie. Vandaag wordt er goed voor gezorgd: de gebouwen, met goud en edelstenen belegde beelden en bonte wandschilderingen worden beschermd en gerestaureerd, en er wordt een inventaris gemaakt van de honderden eeuwenoude heilige boeken. Zodat het straks nog bewoonbaar is voor een dalai lama? ‘Daar kan ik niet op antwoorden’, zegt directeur Qiangba Gesang nors. ‘Wij staan alleen in voor de bescherming van het paleis. Het Potala is eigendom van het hele volk. Of hier iemand mag wonen, moeten de Tibetanen beslissen.’

In het hart van de hoofdstad wordt speciaal voor Knack de deur van een stoffig museumpje opengemaakt: Museum of the Jail of Old Tibet Local Gouvern-ment. Een plek die nog maar eens moet bewijzen hoe slecht de Tibetaanse leiders het volk in de oude tijd behandelden. Kosten nog moeite zijn gespaard om die boodschap over te brengen met foto’s van verminkte gevangenen en in alle oude cellen grijze, enge poppen die folterpraktijken uitbeelden.

Wat er ook van aan is, de Chinezen hebben natuurlijk hun eigen zwarte verleden in Tibet. Dat van de zogenaamde ‘vreedzame bevrijding’ en de latere Culturele Revolutie. Een episode die ontsnapt aan de toenemende openheid die China zo graag wil promoten. De culturele revolutie wordt vergoelijkend bestempeld als ‘sabotage van het geloof’. Een foutje uit het verleden. ‘Duitsland wordt anno 2002 toch ook niet meer gestraft voor zijn fouten in de Tweede Wereldoorlog?’ aldus Jianhua Li.

De leiders van vandaag zijn inderdaad niet meer die van tijdens de Culturele Revolutie. En de Chinese overheid gaat er prat op de Tibetaanse traditie, cultuur en religie te willen bewaren. Zo berichtte de China Daily eind juli trots dat de eerste lichting van zeven studenten Tibetologie in Lhasa is afgestudeerd.

Kaalgeschoren monniken in donkerrode pijen tellen het geld van de giften in de gaanderijen van het Tashilhunpoklooster. Ze doen alsof ze de vragen niet begrijpen en trekken zich in een onwereldlijke glimlach terug. ‘Laat ons maar bidden, dat is het beste’, zegt een jonge monnik in gebrekkig Engels.

Hoe verdraagzaam de Chinezen zich ook voordoen, ze beschouwen godsdienst nog steeds als opium voor het volk. Door de jaren heen is echter gebleken dat het Tibetaanse boeddhisme de kop niet in te drukken valt, dus probeert de regering zelf de godsdienstige leiding op te nemen. Elk klooster en elke tempel wordt nu geleid door een Democratisch Managementcomité van Chinagetrouwen. In 1996 werd het aantal kloosterlingen aan banden gelegd, en vorig jaar nog werd in Lhasa een campagne gelanceerd om schoolkinderen te ontmoedigen hun geloof openlijk te belijden. Monniken en nonnen worden door de overheid geviseerd en lopen het risico voor het minste in de cel te belanden. Geregeld vluchten er dan ook nog lama’s, gewone monniken en gelovigen over de Himalaya naar India.

Alles wat Peking op het vlak van godsdienst beslist, wordt in Tibet scheef bekeken. Zeker sinds uit die hoek een panchen lama, na de dalai lama de belangrijkste geestelijke leider, werd opgedrongen. Na de dood van de tiende panchen lama, duidde de dalai lama in 1995 vanuit zijn ballingsoord een zesjarig jongetje als reïncarnatie aan. Maar zo had Peking het niet begrepen. Het kind ‘verdween’ – later bleek dat hij in Peking werd vastgehouden – en de lama’s van het Tashilhunpoklooster in Shigatse, traditioneel de stad waar de panchen lama’s resideren, kregen de opdracht om een nieuwe reïncarnatie te zoeken. Dat werd Gyancan Norbu, de zoon van leden van de communistische partij die Peking wél zag zitten.

Vandaag gaat het leven in het Tashilhunpoklooster weer min of meer zijn gewone gang. De nu dertienjarige elfde panchen lama wordt in Peking opgeleid en bezoekt af en toe zijn paleizen in Shigatse. Dan fietst hij rond in de enorme troonzaal of voetbalt hij met de lama’s, zonder zich ervan bewust te zijn dat ergens ver weg een jongetje van zijn eigen leeftijd gevangenzit.

Volgens Peking zijn dat allemaal verhalen die de dalai lama rondstrooit. ‘Er is vandaag volledige godsdienstvrijheid in Tibet’, zegt Tunden – Tibetanen moeten het zonder familienaam stellen – van de Commissie van Regionale Religieuze Zaken. ‘Mensen mogen een god eren, naar de tempel gaan, een lama uitnodigen om thuis een eredienst op te dragen voor een overledene…’ En dat doen ze dan ook. De in wierook dampende straten van Lhasa worden overspoeld door pelgrims op weg naar de Jokhangtempel. Ze prevelen gebeden, laten zich op de grond vallen voor het klif van de duizend boeddha’s, geven een zwier aan de zo typische koperen gebedsmolens en leggen giften in de tempels. Maar helemaal gerust zijn ze er nog niet op.

In de straten van Lhasa hangen grote affiches in de bushokjes: ‘We thank you for your help and support from Bejing.’ Peking bedankt Peking in naam van de Tibetanen. In het hokje schuilt een bedelaar. Hij prevelt gebeden terwijl hij een koperen schaaltje ophoudt.

Bijna een halve eeuw na de Culturele Revolutie, doet China grote inspanningen om de levensstandaard in Tibet op te krikken. Overal worden wegen aangelegd, gebouwen opgetrokken en straks komt er zelfs een spoorlijn die Lhasa met Qingai moet verbinden. Dat is ook nodig, want vandaag liggen er buiten de steden amper wegen. Wie tijdens het regenseizoen vanuit Lhasa naar de Nepalese grens rijdt, komt constant vast te zitten in de modder, moet rechtsomkeert maken voor nieuwe bergrivieren of enorme stenen op de weg. Dat is niet bepaald overtuigende reclame voor potentiële investeerders – al trekt de regio vandaag al behoorlijk wat investeringen vanuit de bloeiende Chinese oostkust aan.

Tibet wil vooruit, en dat lijkt ook te lukken. Volgens de Chinese overheid bedraagt de economische groei in Tibet 9 procent. Het moet gezegd dat de economie al zo’n honderd jaar op hetzelfde lage pitje stond toen de Chinezen er de touwtjes in handen namen. Het land draaide toen nog haast uitsluitend op landbouw. De Chinezen zagen echter meteen lucratievere mogelijkheden. Zo zit er veel kostbaars in de bodem: goud, zilver, lithium, zink, chroom. Ondertussen zijn er honderden mijnterreinen geopend.

De Tibetaanse vooruitgang gaat gepaard met een toestroom van Han-Chinezen, die op de voordelige leningen en aantrekkelijke belastingtarieven afkomen. Volgens officiële cijfers is 92 procent van de bevolking Tibetaans, maar wie goed uit zijn ogen kijkt, weet dat dit niet kan. Een Han-Chinees ziet er nu eenmaal anders uit dan een Tibetaan. Volgens sommige bronnen zou de helft van de inwoners van Lhasa Han-Chinees zijn.

Zij zijn het vooral die in de nieuwe bedrijven werken of een handeltje opzetten. De meeste etnische Tibetanen boeren voor hun dagelijkse portie gerst of vlees. Hun grootste bron van inkomsten is meestal de veestapel en die bestaat grotendeels uit jakken. Sommige boeren kunnen goed leven, vaak omdat ze hun producten in een eigen winkel verkopen. Anderen, veelal nomaden, hebben het veel moeilijker. In het hoge Tibet valt het sowieso niet mee om grasvlakten te vinden voor de dieren, laat staan om zelf gewassen – voornamelijk gerst en koolzaad – te telen. Bovendien brengt de toetreding tot de WTO buitenlandse concurrentie en dus vaak goedkopere producten mee.

In de bergen op de weg tussen Lhasa en Giantse worden we aangeklampt door nomadenfamilies die met hun jakken aan de kant van de weg staan. Hun tenten zijn klein en oud, de kinderen amper gekleed. Ze willen ons stenen en paddestoelen verkopen, ze bedelen om eten en geld.

‘Dat is hun eigen keuze’, is de uitleg van de gids. ‘Ze houden vast aan hun nomadenbestaan en leven daardoor in armoede. Het ergste is dat hun kinderen door die manier van leven niet naar school gaan en later dus willens nillens hetzelfde bestaan als hun ouders zullen leiden.’ Daarom probeert Peking de boeren te overtuigen hun nomadenbestaan op te geven. Maar in Tibet zijn tradities hardnekkig.

Al hebben de meeste mensen zich ondertussen tegen wil en dank aangepast. ‘We hebben het nu beter’, vertaalt een Tibetaanse vrouw in Shigatse de woorden van haar bejaarde moeder. ‘Langzamerhand begin ik te denken dat het te laat is voor een onafhankelijk Tibet. Wij zijn niet meer zo bang en verdienen makkelijker ons geld. Maar ik zal nooit een Chinese zijn.’ Is er dan geen autonomie? ‘Ach mevrouw, die regering van de Tibetaanse Autonome Regio is gewoon een Chinese bedoening. Onze mensen zitten wel in het Tibetaanse Volkscongres, maar zodra ze tegendraads doen, vliegen ze eruit.’ Yukar, de voorzitter van het permanent comité van het Tibetaanse volkscongres, denkt daar anders over. Hij blijft maar benadrukken dat de Tibetanen heel goed vertegenwoordigd zijn in de wetgevende macht.

Maar dan wel in de wetgevende macht van een Chinese provincie. Daar kunnen veel Tibetanen na meer dan een halve eeuw nog steeds niet aan wennen. Want daardoor vormen ze een minderheid in een land met een andere cultuur, een andere taal en andere dromen. In een land waar de geest van voorzitter Mao nog dagelijks rondwaart.

Ann Peuteman

Cultuurweek van Chinees Tibet van 7 tot en met 15 september in het Cultureel centrum Sint-Pieters-Woluwe, Charles Thielemanslaan 93 met tentoonstellingen, optredens en documentaires. Meer informatie: 02-217 10 62.

Het baart de Chinezen zorgen dat de Dalai Lama zo mediageniek is.

‘Wij zijn niet meer zo bang en verdienen makkelijker ons geld. Maar ik zal nooit een Chinese zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content