Weinig stripfiguren konden uitgroeien tot een icoon van de twintigste eeuw. Het verhaal van Kuifje is ook dat van zijn schepper, Hergé.

K uifje is altijd populair geweest, al van bij zijn eerste verschijning, straks zeventig jaar geleden. In januari 1929 begon zijn eerste avontuur, toen hij als reporter van de reactionair-katholieke Brusselse krant Le XXe Siècle op reis ging naar het rijk van de bolsjewieken, de Sovjet-Unie. Bij het einde van het verhaal Tintin au Pays des Soviets kondigde de krant aan dat haar stripheld bij zijn terugkeer in levenden lijve zou verschijnen in het Brusselse Noordstation. Het werd een overrompeling.

Kuifjes geestelijke vader, tekenaar Georges Rémi, alias Hergé, toen een prille twintiger, trok met een jongeman-met-hond, voorstellende Kuifje en Bobbie, en een grote pot kleverige Gomina Argentina naar Leuven om vandaar terug naar de hoofdstad te sporen. Leuven was immers de laatste halte van de trein uit Keulen richting Brussel. En als Kuifje inderdaad uit Rusland kwam, kon hij immers niet anders dan via Berlijn en Keulen reizen. Onderweg naar Brussel boetseerde Hergé middels de pot gom een kuif op het hoofd van de jongeman die zou voorwenden Kuifje te zijn. Bij hun aankomst in het Noordstation zag het er zwart van het volk: Kuifje-lezers die hun held kwamen verwelkomen. Idem toen het nummer nog eens werd overgedaan bij Kuifjes terugkeer uit Kongo (1931) en Amerika (1932).

Het was natuurlijk niet de journalist Kuifje die telkens weer zo’n triomfantelijke ontvangst te beurt viel – van Kuifje heeft nooit iemand een artikel gelezen -, maar wel de onversaagde held Kuifje. Dat hij alleen uit papier en inkt bestond, maakte niets uit. Tenslotte is niets zo aantrekkelijk dan de fictie die een verlengstuk krijgt in de werkelijkheid, die daarin naadloos kan overvloeien, net omdat die fictie geheel door de realiteit onbezoedeld kan blijven. Vanuit dat perspectief bestaat er niet veel verschil tussen het vertoon aan het Noordstation en de manier waarop het hedendaagse, en dus televisuele Kuifje Rob Vanoudenhoven bij het volbrengen van zijn XII Werken het Antwerpse Koningin-Astridplein liet vollopen.

Er waren twee jongemannen die Kuifjes rol speelden bij de blijde intredes; de ene eindigde de Tweede Wereldoorlog in een met het Victoria Cross opgesierd Brits uniform, de andere ging met de Duitsers aan het Oostfront tegen het goddeloze communisme vechten in het Waals Legioen. “Is dat niet buitengewoon?” aldus Hergés ontstellend laconieke commentaar daarop in het interviewboek “Entretiens avec Hergé” van zijn bewonderaar Numa Sadoul. (Er is nog een derde, “levende” Kuifje geweest, de acteur Jean-Pierre Talbot, die in de vroege jaren zestig de titelrol speelde in twee weinig geslaagde Kuifje-langspeelfilms. Talbot eindigde gewoon in het onderwijs.)

KOPERS ZIJN COLLECTIONEURS

Zelf dacht Hergé wel eens dat het kwam door zijn sterrenbeeld, Tweelingen. En al scheen hij die astrologische verklaring ook niet al te ernstig te nemen, feit bleef: van alles, zo meende Hergé zelf tenminste, zag hij altijd zowel het pro als het contra en uiteindelijk kon hij nooit echt kiezen.

Dat was niet anders voor Kuifje, want Hergé sprak over zijn geesteskind zoals de schrijver Gustave Flaubert over diens Madame Bovary: “Tintin, c’est moi.” Vandaar ook dat hij vond dat hij en hij alleen dat werk moest voortzetten, omdat hij de enige was die Kuifje tot leven kon brengen. Van in 1950 beschikte hij wel over een resem medewerkers in de Studio Hergé, met Bob De Moor ongetwijfeld als de belangrijkste onder hen. Maar er kon maar één patron zijn, Hergé zelf, die de verhalen uitdacht en op papier bracht. Het was dan ook logisch dat Kuifje samen met zijn schepper zou sterven. Dat heeft overigens, tussen twee haakjes, voor een kwalijk effect gezorgd: de verkoop van de Kuifje-albums – waarvan er tot nu toe een 180 miljoen in ruim vijftig talen aan de man zijn gebracht – begint te tanen. Sinds Kuifje en de Picaro’s (1976) verschenen geen nieuwe verhalen meer en voor velen is de vaak als een kleinood bewaarde collectie albums sindsdien al compleet. Ruim een kwart van de Kuifje-kopers bezit trouwens alle 23 afleveringen.

Maar identificeerde Hergé Kuifje volledig met zichzelf, dan besefte hij ook dat de stripfiguur slechts een gedroomd zelfportret vormt. En bovendien: Kuifje is niet meer dan een vlugge schets, een schema. Het ware leven, de emoties, de expressie, de passies, maar ook de fouten en de stommiteiten, zijn te zoeken bij de nevenfiguren, kapitein Haddock in de eerste plaats, maar ook bij professor Zonnebloem, de detectives Jansen en Jansens, operadiva Bianca Castafiore, om het hondje Bobbie niet te vergeten. Zijn deze nevenpersonages karikaturen, ze vallen toch heel wat menselijker en daardoor sympathieker uit dan dat, toegegeven, eendimensionele, humorloze, moralistische ettertje dat de hardnekkige mensenvriend Kuifje is.

Kuifje is een onbeschreven blad, zonder leven, zonder referenties, zonder geschiedenis buiten de strip. Hij bestaat slechts binnen de verhalen. Maar wie is hij dan? En waar staat zijn evenbeeld in de realiteit, Hergé? Zo ontstond ook de vraag waar Kuifje politiek thuishoort. De Franse Assemblée – of althans de debatclub van het parlement – hoopt begin volgend jaar uitsluitsel te geven op die vraag in een discussie, waarbij de esprit natuurlijk zwaarder zal doorwegen dan de politieke conclusie. Want betreft het hier natuurlijk wel een bloedernstige zaak, dat betekent nog niet dat ze daarom zeer serieus moet worden genomen. Ik zou zelfs meer zeggen.

ZOALS HET KLOKJE THUIS TIKT

De idealist Kuifje nam het altijd wel op voor verdrukten en minderheden allerlei, maar heeft zich ooit echt geëngageerd. Of liever, niet meer. Hij deed het wel in zijn strijd tegen de communisten, de drugssmokkelaars, de slavenhandelaars en allerlei ander geboefte, of in pakweg De Blauwe Lotus, toen hij zo duidelijk de zijde koos van het vooroorlogse China tegen de Japanse bezetter dat de Japanse ambassadeur in Brussel nog bij de Belgische regering zijn beklag kwam maken.

Maar Kuifje kiest vooral voor de distantie, die het sterkst tot uiting komt in zijn zwanenzang, Kuifje en de Picaro’s, een zwak album dat een zeer lange voorgeschiedenis kende. Kuifje is daarin alleen de speelbal van de omstandigheden. Het verhaal speelt zich af in een Zuid-Amerikaanse dictatuur, waarin Kuifje één generaal helpt om een andere van de macht te verdrijven. In deze marionettenstaatsgreep klinkt de Koude Oorlog door: Kuifjes vriend Alcazar krijgt hulp van de International Banana Company, begrijp: de Amerikaanse multinational United Fruit, de andere generaal wordt gesteund door Bordurië, een dictatuur die half op de Sovjet-Unie, half op nazi-Duitsland is gemodelleerd.

De enige reden waarom Kuifje nog eens op reis gaat, dan nog na lang aarzelen, is het redden van zijn vrienden die daar in de penarie zijn gekomen. Ander onrecht wil hij niet meer bevechten. Wanneer hij het land weer verlaat, is het er net zo ellendig aan toe als tevoren. Het baadt in een sfeer van vermoeidheid en bitterheid. Niets is meer wat het ooit was; Kuifje ruilde zelfs zijn golfbroek in voor een modieuze jeans, hij doet aan yoga en rijdt gehelmd met een bromfiets door het landschap. Het personage Pablo dat Kuifje in Het gebroken oor nog het leven had gered, zal hem deze keer zelfs verraden. Aan het eind van het verhaal zijn Kuifje en de zijnen alleen blij dat ze weer naar huis kunnen, naar hun splendid isolation in het kasteel van Molensloot, weg van de wereld.

Dat werd al aangekondigd in de albums die aan de Picaro’s voorafgingen. Kuifje in Tibet (1960) is vooral een ode aan de vriendschap en de moed, waarin Hergé zijn huwelijkscrisis verwerkte, De juwelen van Bianca Castafiore (1963) is een charmant spel van misverstanden dat zich geheel afspeelt binnen de muren van Molensloot, in Vlucht 714 (1968) hebben de goeden én de slechten vooral hun mediocriteit gemeen, terwijl het buitenaardsen zijn die het laatste woord krijgen.

Kuifje keert een wereld de rug toe die niet echt onleefbaar slecht is, maar wel onverbeterbaar lijkt te zijn. Het is de postmoderne, onttoverde wereld, waarop idealen geen vat meer hebben, die is zoals hij is en altijd zo zal blijven. En waarin voor de oorspronkelijke, met moralistische dadendrang behepte held Kuifje geen plaats meer is. Zo’n universum strookt allerminst met het wereldbeeld waarin Hergé-Kuifje tot wasdom is gekomen.

KLARE LIJN, KLARE IDEEEN

Hergé bewoog zich van in zijn vroege jeugd in een homogeen, vrij conservatief katholiek milieu, tijdens zijn middelbare schooltijd, bij de scouts en in het persimperium rond Le XXe Siècle van de antidemocratische priester Norbert Wallez, Hergés morele leidsman die hem ook een echtgenote aan de hand deed, zijn eigen secretaresse Germaine Kieckens. Uit dat milieu zou Hergé mentaal nooit meer loskomen. Zelden of nooit zou hij zich openlijk engageren en koos hij liever een politieke vluchtweg door extremen tegenover elkaar te stellen. Maar als tekenaar in geëngageerde publicaties nam hij hoe dan ook standpunten in.

Zo was Kuifje ook ontstaan, als anticommunistisch reporter. Mentor Wallez had heel duidelijke oogmerken met Kuifje: hij moest kinderen op een prettige manier in contact brengen met het reactionair-autoritaire gedachtegoed. Zelfs Hergés beroemde stijl van “de klare lijn” kwam daaruit voort, want het moest allemaal klaar, helder, duidelijk en ondubbelzinnig zijn. De mensen die Hergé vóór de Tweede Wereldoorlog in dat milieu leerde kennen, behoorden tot het rechts-radicalisme waarin zich in de jaren dertig een uitgesproken filofascisme en Nieuwe-Ordegezindheid ontwikkelden, onder andere de extreem-rechtse partij Rex van Léon Degrelle. Ook Hergés politieke sympathieën gingen zeker de rexistische kant uit. De Rex-toplui waren allemaal kennissen, zo al niet goede vrienden van hem.

Velen van hen rolden na de Duitse inval van mei 1940 als vanzelf de collaboratie in, niet zelden in de pers. Zo werd Raymond De Becker hoofdredacteur van Le Soir, een van die “gestolen kranten” die onder Duitse voogdij en door geheel nieuwe redacties werden overgenomen. Via De Becker belandde ook Hergé, die sinds het verdwijnen van Le XXe Siècle in mei 1940 geen verplichtingen meer had, bij Le Soir. Hij besefte zeer goed dat zijn toen al populaire Kuifje zou meehelpen aan het succes van de krant en dus indirect mee het uitdragen van de Nieuwe-Ordedenkbeelden zou bevorderen. Daar zag hij allerminst graten in – hij ging ervan uit dat hij daar gewoon zijn werk deed, uitstekend betaald zelfs, maar niet anders dan bijvoorbeeld een bakker die brood bakte. De bezettingsjaren waren voor Hergé een gouden tijd.

Toch werd Hergé na de oorlog nauwelijks verontrust. Hij zat één nacht opgesloten – in die tijd nauwelijks iets opzienbarends, maar voor Hergé een traumatische ervaring – en werd al snel buiten vervolging gesteld. Het gerecht wou zich niet belachelijk maken, heette het. Dat was een gelukkiger afloop dan wat vele anderen was beschoren, bijvoorbeeld technici in de drukkerij van Le Soir, die zich hoe dan ook minder openlijk hadden “verbrand”. Maar Hergé genoot ook hoge protectie; niemand minder dan de katholieke minister van Binnenlandse Zaken Charles du Bus de Warnaffe nam het voor hem op.

Uiteindelijk was het zijn talent dat hem redde: Raymond Leblanc had hem nodig. Deze nog jonge ex-verzetsman wou snel een stripblad opstarten, vooraleer de markt zou worden overspoeld door goedkope Amerikaanse tekenverhalen. Om een vliegende start te kunnen nemen, zocht hij een oude rot in het vak. In 1946 verscheen het nieuwe weekblad Tintin/Kuifje, met Hergé, toen 39, als artistiek directeur.

KIEZEN VOOR HET GOEDE

Van zijn oude, politiek-reactionaire idealen liet Hergé in zijn werk niets (meer) blijken. Maar hij had die idealen niet opgegeven, verre van. Trouw aan oude ideeën betekende vooral trouw aan oude, vooroorlogse vrienden. Met die trouw wou Hergé het oude milieu vrijwaren waarin hij zich goed voelde, alsof hij zich wou vastklampen aan de geborgenheid en de ongecompliceerdheid van zijn jongemannenjaren. De zwartwitwereld van toen – ook de tijd van zijn artistieke (en financiële) opgang – was eenvoudiger, helderder en opwindender. En Kuifje, de ongecontesteerde held, stond in het centrum van dat alles, als symbool van een gouden tijd. En tenslotte, als Kuifje overal welkom bleef, waarom dan zijn maker niet?

Maar de afloop van de oorlog had iets gebroken in Hergé. Daarna kwam zijn werk almaar trager, hortender en met grotere tussenpauzes tot stand. Tenslotte had hij in 1944 twee derde van zijn oeuvre al achter de rug. Het gerestaureerde België deprimeerde hem, ook letterlijk, alsof hij van het land niets meer te verwachten had. Hij verdween geregeld voor een tijdje naar Zwitserland en koesterde zelfs plannen om naar Argentinië te emigreren. Net als Kuifje was Hergé een idealist, voor wie er geen twijfel kon bestaan over wat goed en kwaad was. Maar wat beiden nooit hebben beseft, is dat elk ideaal ook een politieke keuze inhoudt. Tot de werkelijkheid hen inhaalde.

Volgende aflevering: Mao.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content