Minister van Justitie Stefaan De Clerck (CVP) stuurt het gerecht verder door de turbulentste stroomversnellingen uit zijn bestaan.

Het conclaaf van 6 december is geen echt conclaaf geworden en heeft ook geen echt Sinterklaasplan opgeleverd. Het werd een gewone ministerraad, waarvan een aantal agendapunten op 20 december en in de komende maanden verder zullen uitgeklaard worden. Voor het einde van dit jaar zal de regering wat vader Marchal ook moge beweren , acht wetsontwerpen, twee rapporten en twee werkgroepen op het getouw gezet hebben om de werking van het gerecht drastisch te verbeteren. Met het wetsontwerp ter herziening van het strafprocesrecht en dat ter hervorming van de wet- Lejeune op de voorwaardelijke invrijheidstelling, geeft de regering aan het slachtoffer van een misdrijf een volgens sommige juristen zelfs overdreven aantal rechten. Of het slachtoffer nu klacht indient met burgerlijke partijstelling of niet.

Zo zal het slachtoffer niet alleen zicht krijgen op het verloop van het gerechtelijk onderzoek, maar dit ook kunnen beïnvloeden. Het slachtoffer zal bovendien zijn mening kunnen geven bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van de dader. Anderzijds wordt uitgekeken naar mogelijkheden om meer begrip op te brengen voor de ouders van het slachtoffer en naar mogelijkheden om minderjarige slachtoffers langdurig bij te staan. In tal van voorliggende teksten worden zeer duidelijke lessen getrokken uit de dysfuncties die tot nog toe aan het licht kwamen bij het onderzoek naar de bende van seriemisdadiger Marc Dutroux en compagnie, uit de commotie die daarop volgde en uit de verwachtingen die toen werden gecreëerd.

Aan minister van Justitie Stefaan De Clerck (CVP) toch eerst de vraag waarom geen echt conclaaf gehouden werd op een ogenblik dat zowel de magistratuur als de buitenwereld een bijzonder signaal verwachtten.

STEFAAN DE CLERCK : Vice-premier en minister van Financiën en van Buitenlandse Handel Philippe Maystadt (PSC) moest op 7 december naar Singapore. Zo simpel is dat. Anderzijds waren de werkzaamheden zo goed opgeschoten dat wij daags tevoren naar de ministerraad konden trekken met een aantal al uitgeklaarde dossiers. Ik denk daarbij aan het wetsontwerp van de commissie onder leiding van de Luikse professor Michel Franchimont ter herziening van het strafprocesrecht, en ook aan het wetsontwerp over de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken. Zo hoefden wij ons ’s vrijdags nog slechts in te laten met de verdere depolitisering van de benoemingen in de magistratuur, de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie en enkele andere hervormingen die verder besproken worden. Het ware uiteraard beter geweest mocht dit alles beter geregisseerd zijn.

Hoe ziet u de verhoudingen tussen de Hoge Raad, het Benoemings- en Bevorderingscollege en het bestaande Wervingscollege ?

DE CLERCK : Het Wervingscollege verdwijnt als dusdanig maar zal als Benoemings- en Bevorderingscollege niet alleen instaan voor de werving en de selectie van de magistraten, maar ook voor hun benoemingen en bevorderingen. In dit BBC, zoals het al genoemd wordt, zullen vijf magistraten zetelen die, op voordracht van de magistratuur, aangeduid worden door de Senaat, en voorts zes advocaten, academici en deskundigen. Ook deze zes worden door de Senaat aangesteld. De elf leden van het Benoemings- en Bevorderingscollege zullen zowel de momenteel binnen de magistratuur bestaande adviescomités als het wervingscollege vervangen en terzake nieuwe wettelijk nog te bepalen procedures hanteren. Zo zal de selectiecommissie van het BBC, bijvoorbeeld bij de keuze van korpsoversten, rekening houden met de profielomschrijving zoals die door de Hoge Raad voor de Justitie zal opgemaakt worden.

In het algemeen zal de minister van Justitie bij niet-unanieme voordrachten kiezen uit de drie best gerangschikte kandidaten. Is het BBC unaniem in zijn voordracht, dan kan de minister van Justitie die kandidaat nog altijd weigeren, maar dan moet hij wel de selectiecommissie vragen een nieuwe voordracht te doen. Weigert de minister een tweede keer om de voorgedragen kandidaat te benoemen, dan moet de hele procedure helemaal heropend worden.

Wie volgens het nu voorgestelde systeem kandidaat is om eerste voorzitter van een Hof van Beroep, procureur-generaal bij dit Hof, auditeur-generaal bij het Krijgshof, voorzitter van een rechtbank van eerste aanleg, procureur des konings, arbeidsauditeur of krijgsauditeur te worden, moet weten dat deze ambten slechts voor vijf jaar zullen toegewezen worden en vervolgens slechts nog eens voor vijf jaar hernieuwbaar zullen zijn. De kandidaten zullen bij hun postulatie een actieprogramma moeten voorleggen waarin zij hun beleids- en beheerslijnen uiteenzetten. De toewijzing van andere mandaten geschiedt verder binnen de betrokken korpsen maar volgens beter geijkte procedures en beter onderbouwde adviezen. De Hoge Raad voor de Justitie van zijn kant wordt een algemeen advies- en controleorgaan dat, onder meer, de productiviteit van het gerechtelijk apparaat zal opvolgen, daartoe managementstechnieken zal introduceren, de interne controle stimuleren en zo nodig externe controle uitoefenen. Het is overigens ook de bedoeling dat alle klachten die de administratie en de minister van Justitie momenteel te verwerken krijgen over de werking van het gerecht, voortaan door de Hoge Raad voor de Justitie behandeld worden. Noem het een klachtenbank of een ombudsdienst waar de rechtzoekende terecht kan.

Is 1996 dan echt het Jaar 1 van justitie geworden, zoals 1789 dat was voor de Franse republiek ?

DE CLERCK : Het voorbije jaar was ongetwijfeld het jaar van de kering. Al zitten wij nu meteen in een stroomversnelling. De vraag rijst zelfs of wij justitie niet overorganiseren. Enerzijds zijn wij dit toch zeer gehiërarchiseerde apparaat aan het verfijnen en mobiliseren. Anderzijds richten wij naast deze piramide, nieuwe blokken op waarvan wij ons kunnen afvragen of zij de intussen verbeterde structuren niet opnieuw zullen immobiliseren. Er zal hoe dan ook een nieuwe conflictzone ontstaan.

Enkele beslissingen van de ministerraad van 6 december zullen alvast voor conflictstof zorgen, zelfs al schuift de regering heel wat hete hangijzers voor zich uit. Denk aan de geplande oprichting van het Benoemings- en Bevorderingscollege (BBC) en van de Hoge Raad voor Justitie ; aan de nog onbesproken oriëntatienota van juni 1996 over het straf- en gevangenisbeleid ; of aan de zogeheten consensusnota van juli 1996 over de verdeling van taken tussen de gerechtelijke politie bij de parketten (GPP) en de rijkswacht. In al deze delicate materies blijven definitieve beslissingen uit.

DE CLERCK : Onze sterkte is wel dat wij stilaan weten waar wij naartoe willen en een methodiek ontwikkeld hebben om er te geraken. Wij voeren tegelijk een lange-, middellange- en korte-termijnpolitiek die ons toelaat alle klippen te omzeilen zonder uit koers te gaan. Iedereen die bij de hervormingen van politie en gerecht betrokken is, reageert. Door die massale reactie zijn wij wel verplicht met verschillende snelheden te werken. Dit biedt echter ook het voordeel dat wij bepaalde toch ingrijpende veranderingen niet zomaar ineens opdringen. Integendeel. Door zoveel mogelijk betrokken partijen te kennen, geraakt iedereen overtuigd van de noodzaak een aantal vernieuwingen door te voeren en kunnen alle gesprekspartners elkaar telkens weer bijbenen. De gevangenisproblematiek is inderdaad nog niet ten gronde besproken, maar intussen worden bepaalde aspecten ervan verder bestudeerd en na de ministerraad van 20 december zullen wij weer een stap verder staan. Intussen zoeken wij ook verder naar de vereiste tweederde meerderheid in de Kamer om artikel 151 van de Grondwet zo te herzien dat het parlement en de provincieraden eindelijk niet langer hoeven tussen te komen bij bepaalde benoemingen in de Hoven van Beroep.

Zo doen wij telkens opnieuw de ronde en proberen wij zoveel mogelijk betrokkenen op dezelfde lijn te krijgen. Daarom kan u toch niet verwachten dat de regering alle beslissingen op één en dezelfde dag neemt.

Is justitie dan voor het eerst de inzet van een echt politiek debat ?

DE CLERCK : Zeker. Ik durfde mij nooit inbeelden dat er over deze materie nog zo inhoudelijk zou gedebatteerd worden. Er wordt eindelijk over concepten gesproken. Ook in de ministerraad voel je dat er maatschappelijk en voor de rechtstaat belangrijke keuzes gemaakt worden. Als wij nu, bijvoorbeeld, beslissen de benoemingen en de bevorderingen in de magistratuur verder te depolitiseren, dan breken wij een heel systeem af maar moeten wij er meteen een ander voorzien. Hetzelfde geldt voor de verdeling van de taken van gerechtelijke politie. Ook daarover wordt eindelijk politiek gedebatteerd en leert de politiek in de nobele betekenis van het woord zijn plaats kennen in verhouding tot het strafrechtelijk beleid en het gerecht in het algemeen. Daarom leven wij in een politiek uiterst boeiende periode en is het zo belangrijk dat alle geledingen van het gerechtelijk apparaat zo nauw mogelijk betrokken worden. In de politiek kan je nooit grote dingen realiseren als je het contact met de basis verliest. Wij weten dat wij nu zeer snel gaan, maar juist daarom moeten wij zien dat iedereen volgt.

Intussen wordt ten gronde gezocht naar de beste oplossingen en wordt politiek met de grote P bedreven. En niet vanuit louter ideologische of egoposities. Dit is toch fascinerend. Zeker omdat er zich bij dit alles toch enkele grote krachtlijnen aftekenen. Zo wordt telkens weer de rol van het slachtoffer centraal gesteld. Ten tweede is er de nieuwe visie op de verhouding tussen politie en magistratuur, zoals die tot uiting komt in het ontwerp over het college van procureurs-generaal en dat over de herziening van het strafprocesrecht. De derde krachtlijn betreft het streven naar voortdurend overleg en openheid. Zelfs het gerecht treedt geleidelijk aan naar buiten. Want, zoals de burger mondiger geworden is, leert nu ook justitie communicatiever te zijn.

Hoewel de zogeheten consensusnota over de verdeling van taken van gerechtelijke politie betwist wordt, gaat u toch een ministeriële omzendbrief rondsturen, waarin de essentie van die nota overgenomen wordt.

DE CLERCK : Wat in de consensusnota als verworven kan beschouwd worden, zal in afwachting van de bespreking ten gronde alvast aan magistraten en politiediensten worden meegedeeld. Uiteindelijk moeten de onderzoeksmagistraten, al naar gelang van de zaak, beslissen wie welke opdracht uitvoert en hoe daarbij kan samengewerkt worden. Omdat ik aan de onderzoeksrechters geen directieven kan geven, zal ik een brief schrijven aan de eerste-voorzitters van de Hoven van Beroep onder wie de onderzoeksrechters als leden van de zetelende magistratuur ressorteren.

Vreest u niet om, zoals uw voorganger op Justitie, ?monsieur projets? genoemd te worden ?

DE CLERCK : Zeker niet. De beleidsnota’s, die tijdens de voorbije maanden na heel wat gespreksrondes tot stand kwamen, geven ons telkens weer een stevige basis om dezer dagen beslissingen te nemen. Er rest ons geen tijd meer voor academische discussies over de georganiseerde misdaad, de verdeling van de taken van gerechtelijke politie, het straf- en gevangenisbeleid en dies meer. Nu moet gehandeld worden.

Toen ik op Justitie aankwam, heb ik gezocht naar stroming en die ook gevonden. Zolang wij beleidsnota’s opmaakten, liep alles in een brede bedding. Nu zitten wij echter in stroomversnellingen en raften wij in wild water, vol bochten en rotsen. Het blijft hetzelfde water, maar wij moeten veel vlugger bij- en tegensturen, zien dat wij ons niet te pletter varen of kantelen.

U zegt dat de follow-up van die beleidsnota’s nu veel vlugger gebeurt dan verwacht. Maar sinds december 1995 blijft het wachten op de concrete gevolgen van het Senaatscolloquium over pers en gerecht.

DE CLERCK : De media hebben tot op heden ook niet gereageerd. Het studieverslag dat ik over de hervorming van het recht van antwoord liet opstellen door de professoren Bosly (UCL), D’hooghe (KUL) en Voorhoof (UG) is klaar. Het heeft echter weinig zin daar nu mee uit te pakken. Anderzijds had ik verwacht dat de media, in de naweeën van dat colloquium, zelf eens hun deontologie en zelfregulering onder de loep zouden nemen. Maar, neen.

Hoe kijkt u nu aan tegen het mediageweld in nochtans uiterst delicate onderzoeken ? Tal van kranten hebben in de Di Rupo-affaire, bijvoorbeeld, in enkele dagen bochten van 180 graden genomen of gaan in andere affaires gewoon uit de bol.

DE CLERCK : Ik wil mij niet uitspreken over mogelijke manipulaties, voortvarende berichten of over de dubbelzinnigheid van sommige media, waarvan de hoofdredacteurs zich wel afvragen waar de pers mee bezig is maar intussen toch maar de wildste en smeuïgste berichten de wereld insturen. Er is echter een veel fundamenteler probleem. De fuiken die opgezet worden om nieuws op te vangen, staan tegenwoordig zo wagenwijd open dat de feiten die zich aandienen nauwelijks nog geselecteerd, laat staan gecontroleerd worden. Noch de media, noch het gerecht, noch de politiek hebben de gepaste mechanismen om dit soort overvloed aan brute gegevens tot betrouwbare informatie te verwerken. Daarom heb ik in de dossiers tegen de ministers Di Rupo en Grafé het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten gevraagd een onderzoek in te stellen naar de politiebronnen en de gebruikte onderzoeksmethodes.

Zijn de problemen van de voorbije maanden te wijten aan mensen of structuren ?

DE CLERCK : Het aantal structurele problemen is massaal. Het opsporings- en vervolgingsbeleid moet aangepast worden, net als de organisatie van de rechtbanken zelf, de zittingen en de strafuitvoering. Bovendien stellen zich duidelijk een aantal persoonlijke problemen met mensen en hun onderlinge communicatie. Anderzijds constateer ik telkens weer dat een beetje olie soms voldoende is om verroeste elementen weer in beweging te krijgen. Wij mogen niet vergeten dat geen enkel korps zoveel hoog gekwalificeerd personeel telt als de magistratuur met zijn 2.066 leden. De meesten onder hen vragen trouwens niet beter dan het apparaat weer vlot te trekken en te vernieuwen.

Waarop wacht u om, behalve het tuchtonderzoek tegen procureur-generaal Georges Demanet bij het Hof van Beroep van Bergen, ook andere magistraten aan te pakken die in de Dutroux-affaire steken lieten vallen ?

DE CLERCK : Ten overstaan van rechters en raadsheren heeft de minister van Justitie geen rechtstreekse disciplinaire bevoegdheid. De parlementaire onderzoekscommissie hoort nog elke dag alle mogelijke betrokkenen maar levert ons nog geen duidelijk beeld van wat er nu allemaal verkeerd liep en wie daarvoor echt verantwoordelijk kan gesteld worden. Wij moeten ook deze onderzoekscommissie laten werken, zien hoe zij haar nieuwe en wettelijk zeer ruime bevoegdheden aanwendt en nadien evalueren. Voorts heb ik alle verslagen, die ik zelf vroeg, nog niet kunnen analyseren. Commissaris Zycot van de GPP in Charleroi is ondertussen alvast geschorst. Ten aanzien van procureur-generaal Demanet is er een uitvoerig tussentijds verslag van procureur-generaal Liekendael bij het Hof van Cassatie en heb ik een tuchtprocedure opgestart. Eerstdaags moet ik daarin wellicht een beslissing nemen.

Als over enkele maanden dan de parlementaire onderzoekscommissies inzake de strijd tegen de georganiseerde misdaad, het onderzoek naar de Bende van Nijvel en de doorlichting van het Dutroux-onderzoek klaar zijn, zullen wij na de golven die de zaak-Dutroux veroorzaakte opnieuw in ander water varen. Of wij dan in stilstaand water of in een waterval zullen terechtkomen, weet niemand. Maar dat moment komt er zeker.

Het is toch nu al duidelijk hoe een aantal gerechtsdienaars te kort schieten : of het nu magistraten of speurders betreft. Wat doet u daarmee ?

DE CLERCK : Het aantal tuchtdossiers dat nu binnen justitie zelf bespreekbaar en aangepakt wordt, is enorm. In de geschiedenis van het Belgisch gerecht is dit zonder voorgaande. In die zin maakt het gerecht door wat de andere geledingen van de samenleving doormaken. Dit bewijst echter dat het apparaat alert en paraat staat om mee te draaien in een hedendaagse democratie. Ik sta ervan versteld hoe de regering al bij al behoorlijk reageerde op alles wat wij sinds augustus meemaken. Dat ook het parlement accuraat reageerde en dat de justitie zowaar aan een zelfreiniging begon. Is het niet uniek dat het Hof van Cassatie nu zelf voorstellen formuleert, zich zelfs niet langer tegen externe controle verzet en op overleg tussen de drie constitutionele machten aandringt ?

Onze democratische instellingen worden misschien wel door elkaar geschud, maar zij functioneren dus.

DE CLERCK : Zeer zeker. De ene controleert de andere. Het parlement doet onderzoek en neemt zaken van mij over. Ik bereid dossiers voor die dan door het parlement worden goedgekeurd. Intussen sluit justitie aan en erkent ook deze constitutionele macht de primauteit van het parlement. De trias politica is en blijft een merkwaardig systeem en heeft zelden zo goed gewerkt als nu.

U deelt de algehele moedeloosheid niet van al wie beweert dat het systeem om zeep is ?

DE CLERCK : Neen. Ik ben er zelfs van overtuigd dat wij hier uit geraken en wij er allemaal beter van worden.

Frank De Moor

Justitieminister De Clerck : Wij geraken hier uit en wij worden er allemaal beter van.

De Clerck in de commissie-Dutroux : Er zal hoe dan ook een nieuwe conflictzone ontstaan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content