Het Centre Pompidou in Parijs schoeit zijn collectie moderne kunst op een nieuwe leest: ‘Big Bang’, of creatie door vernietiging in de XXe eeuw.

‘Big Bang’, Musée national d’art moderne, Centre Pompidou, Parijs, tot maart 2006. Elke dag behalve op dinsdag open van 11 tot 21 u. Thalys-treinen tussen Brussel Zuid en Paris-Nord (1.25u). www.thalys.com

Densiteit en temperaturen waren zo extreem dat een explosie niet kon uitblijven. Uit de oerknal ontstond ons huidige uitdijende heelal, zegt een theorie. Ook de moderne kunst werd bij het begin van de 20e eeuw uit een big bang geboren. Het is een aantrekkelijk uitgangspunt dat recht doet aan de branie waarmee de pioniers een afbraak van de oude waarden en de idee van een maagdelijk nieuw begin propageerden. Destructie, deconstructie en creatie vormden zelfs een ijzersterk span. Zozeer dat het voor verschillende generaties tot over de drempel met de 21e eeuw de belangrijkste motor van de artistieke schepping gebleven is (het postmodernisme inbegrepen). De filosoof Alain Badiou stelt dat het in de wetenschap net zo toegegaan is: het motief van destructie, opererend in combinatie met dat van de formalisering ( Le siècle, 2005). Ook indien de tabula rasa-filosofie wellicht haar beste tijd gehad heeft, dringt een balans zich op. Een terugblik op het tijdperk van de modernen, onder het oogpunt van hun zelfverklaarde staat van permanente revolutie.

Het komt de Fransen toe, dat ze daar nu werk van gemaakt hebben. Bij nader inzien niet zo verwonderlijk. Vooreerst is Frankrijk het enige Europese land dat de ideeën achter zijn bloedige sociale en politieke Revolutie (1789) nooit herroepen heeft, en er zelfs vandaag nog een positieve waarde aan toekent: de grondslag van ’s lands (’s werelds) burgerlijke rechten en vrijheden. Voorts was Parijs vanaf het einde van de 19e eeuw tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste draaischijf voor de ‘avant-garde’, om het met een vandaag totaal in onbruik geraakte term te zeggen. In mei ’68 was Parijs de centrale broedhaard van een originele revolte die alle macht voor de verbeelding opeiste. (Dat het kapitalisme dat idee vandaag geïntegreerd heeft, bewijst alvast de deugdelijkheid ervan.) Zonder het gedachtegoed van mei ’68 zou een lichtvoetig, transparant, democratisch en vooruitstrevend cultuurcentrum als het Centre Pompidou (1977) nooit opgericht zijn. Met de jaren liepen de oorspronkelijke idealen wel wat deuken op, maar de essentie bleef overeind.

Een belangrijk deel van het Centre Pompidou wordt ingenomen door het nationale museum voor moderne kunst. Als dit huis geen adepten van de opvatting van moderne kunst als proces van destructie en creatie zou tellen, dan ware het erg gesteld. Geen nood, Catherine Grenier, commissaris-generaal van de tentoonstelling Big Bang, maakt er het basisprincipe van de 20e-eeuwse kunst van, en zelfs de essentiële ‘voorwaarde voor de vrijheid van de kunstenaar’. Uit die premisse vloeien alle ontwikkelingen voort, aldus Grenier: de vervorming van de figuur in het expressionisme, de kubistische deconstructie, de ‘dynamitering’ van de vorm in de abstracte kunst, de grote schoonmaak in anarchistische zin door dadaïsten, in strikt rationalistische zin bij de geo-metrisch-abstracten, de automatische schriftuur en de spotgeest van de surrealisten, de verheerlijking van afvalstoffen en van de massacultuur bij de popart, de relativering van de vorm door de conceptuelen en het oneigenlijke gebruik van de massamedia bij actuele kunstenaars. Allen zagen en zien de traditie als iets waarmee moet worden gebroken. ‘De burgerlijke maatschappij, haar cultuur, haar esthetische opvatting’ verwerpen ze over de gehele lijn.

Tot voor kort stelde het museum zijn vaste collectie grosso modo in chronologische volgorde op. Zowat 1300 kunstwerken vulden de vierde en vijfde etage van het gebouw. Uit kunsthistorisch en didactisch oogpunt een beproefde formule. En geen overbodige luxe voor de 20e eeuw waarin nieuwe richtingen elkaar in snel tempo opvolgden, niet zelden als reactie tegen de vorige. Zo’n opstelling verheldert de verbanden, ontwikkelingen en breuken langs de tijdslijn. In theorie dan wel. Maar om de een of andere reden werkte het niet. Vooral de vijfde etage, met de naoorlogse kunst, leek op een gigantische verkeersopstopping aan weerszijden van een grote, centrale boulevard. Daar viel niet doorheen te komen, dat was saaiheid troef. Het verlangen naar een big bang bekroop al degenen voor wie elk tentoonstellingsparcours een spannende verhandeling tussen beelden in de ruimte is.

Vrouwenvernietiger

‘Het Centre Pompidou slaapt niet’, zegt voorzitter Bruno Racine. Het had anders het perfecte alibi om een dutje te doen. Pas tegen de dertigste verjaardag in 2007 zal men opnieuw over de volle expositiecapaciteit kunnen beschikken. Van de nood een deugd makend, zette het vrouwelijke curatorenteam van Catherine Grenier zich echter aan het denken en schoeide de presentatie van de verzameling op een nieuwe leest. Zowel ruimtelijk als inhoudelijk afgeslankt tot 850 getoonde stukken, ontvouwt de collectie moderne kunst zich in een opeenvolging van geraffineerd ingerichte ruimten van wisselende dimensies. Geen hangars noch boulevards. En het heilige kunsthistorische chronologieprincipe werd resoluut opgegeven voor een thematisch, zeg maar ronduit filosofisch concept: Big Bang. Het gaat om een experiment, zeg maar. Alfred Pacquement, directeur van het museum, blijft op zijn hoede: ‘Het publiek zal toch altijd moeten weten dat Gerhard Richter ná Picasso komt, en niet omgekeerd’, oppert hij.

De filosofische aanpak comprimeert de eeuw tot een aantal kernbegrippen, afgeleid van de centrale idee. Destructie, constructie/deconstructie, archaïsme, seks, oorlog, subversie, melancholie, hertovering (réenchantement). Elk begrip wordt nog eens verdeeld in kleinere thema’s, motieven of humeuren. Klaarder, cartesiaanser kan niet. Meteen loert een gevaar om de hoek dat men precies uit de weg wilde gaan: net zoals bij een strikt chronologische ordening dreigt het kunstwerk een loutere illustratie van een principe te worden, terwijl het in de eerste plaats een autonoom, fysiek, grillig en geheimzinnig ding is. Gelukkig trapten de vrouwen van Grenier niet in de val. Ze hebben elk werk zo opgesteld dat het zijn eigen aura in de ruimte kan laten gelden. En dit, ook nog eens in samenspel met bijdragen uit de collecties architectuur, design, mode, muziek en literatuur van het Centre Pompidou.

Zonder vooroordelen kweten ze zich van hun taak. Neem nu het geval-Picasso. Een reus van een kunstenaar, maar ook een onverbeterlijke macho. Vanuit feministische hoek wordt hij nogal eens scheef bekeken. Het toppunt was de biografie van Arianna Stassinopoulos Huffington, Picasso: Creator and De-stroyer. Ze noemt hem onomwonden een vrouwenvernietiger en haalt haar bewijslast niet alleen uit zijn levensverhaal maar ook uit zijn werk: de manier waarop hij het vrouwelijk lichaam deerlijk vervormde en aan stukken trok! Welnu, precies om die redenen – maar niet op een ordinaire manier gekarikaturiseerd als bij Huffington – kreeg Picasso een glansrol toebedeeld op deze ‘Big Bang’. Met vijf opgenomen werken in vier verschillende secties, wint hij het van zijn eeuwige kunstbroeder en -rivaal Henri Matisse. Die komt slechts aan vijf, als men de vier verschillende staten van zijn monumentale naakte vrouwenrug in bronsreliëf niet als één werk beschouwt. Marcel Duchamp, die als eigenlijke doodgraver van de schildersezel volgens velen zelfs de big bang van de eeuw veroorzaakte, staat in derde positie met vier werken.

Als het op deconstructie aankwam, volgde Matisse eerder schoorvoetend. Grafisch was hij echter ruim de gelijke van Picasso en puur coloristisch overtrof hij hem zelfs. Eleganter, decoratiever en zachter dan welk werk van zijn rivaal ook, oogt Matisses Tristesse du Roi, de melancholische terugblik op een leven als koning-speelvogel. Picasso’s eruptieve kracht lag elders. Hij haalde het lichaam uiteen om het op een goddelijke manier opnieuw in elkaar te zetten ( Femmes devant la mer). Overtrad het seksuele taboe met een maximum aan expressie ( La Pisseuse). Greep terug naar de meest primitieve beeldtaal om er hybridische wezens mee te maken ( L’acrobate bleu). Bedreef de subversieve vervorming van de figuur om lucht te geven aan zijn brutale gevoel voor het groteske ( Le Chapeau à fleur).

Op het eind van de negentiende eeuw riep de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche op tot een ‘Umwertung aller Werte‘, een herdefinitie van alle waarden. De grote roergangers van de moderne kunst in de twintigste eeuw hebben zich die oproep ter harte genomen. Geen domein van de burgerlijke moraal, cultuur en esthetische opvatting werd daarbij overgeslagen. Wat op het moment van de actie ‘avant-garde’ genoemd werd, behoort anno 2005 evenwel tot de officiële canon. Met bekende namen en alom geprezen oeuvres, die de ruggengraat van tentoonstellingen als Big Bang leveren. Ze geven allen het veilige gevoel dat er een lijn in de chaos te trekken valt.

Om de ene of andere reden blijft het evenwel spannender om de buitenbanen van het uitdijende heelal na de oerknal op te zoeken. Er te speuren naar glinsterende fragmenten die misschien te weinig bekeken zijn. Niet meteen met de bedoeling om aan de hand daarvan de hele geschiedenis her-uit te vinden, maar om haar te stofferen met ander materiaal, voedsel voor het vermogen om opnieuw verbaasd te worden, via de ogen en de geest. Minder bekende namen en werken zijn evenzeer getuigen, sporen, herinneringen van het grote proces van vernietigen, ontbouwen en creëren. De meisjes van Grenier hebben niet nagelaten om er hun Big Bang mee te stofferen.

Paardenimpressionisten

Om de onttovering van het lichaam te tonen, heb je niet alleen verklaarde topwerken nodig, zoals de bevreemdende, ontmenselijkte lijven van Francis Bacon, Willem de Kooning of Thomas Schütte. Die zien er nog overtuigender uit in het gezelschap van de doorschijnende ijlgestalten, zwevend boven de nachtelijke stad op een schilderij van Daniel Richter dat niemand kent ( Duueh, 2003). Demonstraties over deconstructie, verlies van evenwicht en van schaalbesef kunnen verrassend simpel en doeltreffend zijn: in zijn video Dave’s Party verving Richard Goldstone stemmen en conversatie van de feestende jongetjes door die van volwassen mensen en hun prietpraat.

Het verlangen naar de primitieve staat en de archaïsche bestaansvorm van de mens kan ook met humor uitgedrukt worden. Door het Centre schallen de overslaande stemmen van de meisjes die vol overgave het hinniken van een paard inoefenen. Ze doen dat met gepaste pantomime in Lucy Gunnings video The horse-impressionists. Ook in het hoofdstuk melancholie, departement ‘verdwijning’, laat een stem zich horen. Een sonore stem uit een luidspreker, liggend op de grond. Een stem die almaar verstikter klinkt, naarmate hij meer en meer met zand wordt overdekt. Hij hoort bij de video Mediations van Gary Hill, opgesteld op de gevoeligste plek van de tentoonstelling: tussen bezonken meditatieve schilderijen van Mark Rothko en Barnett Newman. En een in polyester op ware grootte nagebootst koppeltje, in zijn schamele naaktheid tegen een muur aangedrukt – de jongen gefrustreerd starend naar de afwerende uitdrukking bij het meisje – vat de misère samen waarmee in de twintigste eeuw, ondanks het tuimelen van de laatste taboes, de seksuele relaties aangetast raakten (John de Andrea, The Couple, 1971).

Aan het eind van de rit valt dan toch het begin van een ‘hertovering’ (réenchantement) te bespeuren. Het blijft weliswaar een reis door het duister, een exploratie van de nachtzijde van de mens die de 20e eeuw consequent heeft voortgezet. ‘Eenmaal de valse klanken van de nachtklokken gevolgd… het is nooit meer goed te maken’, schreef Franz Kafka. Niettemin presenteert zich een tegenhanger van formaat voor het onheilspellende symboolbeeld van Big Bang, de ijle springers in de nacht van Daniel Richter. Het is de monumentale video en audio-installatie Five Angels for the Millennium (2001) van Bill Viola, de nieuwste aanwinst van het museum (gedeeld met de Tate Modern in Londen en het Whitney Museum in New York). Vijf projectoren tonen elk een nachtelijke waterspiegel waaruit op tijd en stond een engel oprijst: de vertrekker, de engel van de geboorte, die van het vuur, de opstijgende engel en de engel van de schepping. Viola, het gedachtegoed van diverse godsdiensten en culturen absorberend, herinnert in dit machtige werk aan de Bewaarder die elke mens volgens de katholieke leer zijn leven lang begeleidde en voor onheil behoedde. Zo begint een eeuw, die op 11 september 2001 al een big bang van formaat te verwerken kreeg, toch nog in het teken van de spiritualiteit en van de hoop.

Door Jan Braet

Het blijft een reis door het duister, een exploratie van de nachtzijde van de mens.

‘Weg met de burgerlijke maatschappij, haar cultuur, haar esthetische opvatting…’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content