Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Vorig weekend is de slag om Bagdad begonnen. Een portret van de Iraakse hoofdstad, in functie van de mogelijkheden die ze biedt voor een stadsoorlog, voor aanvallers én verdedigers.

Met dank aan Chantal Van de Cruys

Alle grote heersers willen hun stempel drukken op hun land. Dat is niet anders voor de Iraakse leider Saddam Hoessein. Hij voerde niet alleen drie oorlogen (de laatste weliswaar als doelwit van een coalitie van Amerikanen en Britten), maar leed ook aan de bouw- en praalzucht die blijkbaar inherent zijn aan het despotisme. Het flagrantste voorbeeld daarvan is het afstotelijke paleis dat hij neerpootte naast de ruïnes van Babylon – eens de uitvalsbasis van zijn legendarische voorganger Nebukadnezar uit lang vervlogen tijden, die wel veel succesvoller was in zijn oorlogszuchtige ondernemingen.

Saddam zette vooral de hoofdstad Bagdad naar zijn hand, onder meer met een doorgedreven moderniseringsprogramma. Als gevolg van dat programma kunnen Amerikaanse cavaleristen, infanteristen en mariniers relatief gemakkelijk met hun tanks en pantservoertuigen in de stad doordringen. De vele brede wegen in de open, residentiële gebieden ten westen van de Tigris-rivier maken het mogelijk dat gepantserde colonnes vlot en met vrij goed zicht op de omgeving snel tot diep in het centrum kunnen geraken.

Saddam liet zelfs wegen (soms met zes rijstroken) trekken door de oudere delen van de stad, officieel om de verkeerschaos in betere banen te leiden. Officieus heet het dat hij de brede verkeersaders concipieerde om met zijn eigen tanks eventuele volksopstanden tegen zijn regime de kop in te kunnen drukken. Een betrachting waar de Amerikanen met hun gepantserd overwicht nu van profiteren.

De Amerikaanse grondaanval op Bagdad begon met de verovering van de internationale luchthaven, zo’n twintig kilometer ten zuidwesten van de stad. In de buurt daarvan liggen drie paleiscomplexen van het huidige Iraakse regime, wat impliceert dat er voor de rest weinig andere bewoning is. De expresweg van en naar de luchthaven loopt door verhoudingsgewijs dunbevolkt gebied, en sluit aan op het wegennetwerk van de hoofdstad, met als voornaamste route naar het centrum de brede weg (Qadisiya) die de westelijke oever van de Tigris volgt, langs een zone met nog meer paleizen en met overheidsgebouwen die tijdens de bombardementen van de voorbije weken regelmatig zijn geviseerd.

Het is een deel van deze route die een gepantserde Amerikaanse verkenningseenheid vorig weekend volgde in een eerste test van de Iraakse weerstand – weerstand die relatief intens bleek, maar wel duizenden Irakezen het leven gekost zou hebben.

LUXUEUZE BUNKERS

Het lijkt logisch dat Bagdad initieel vanuit het zuiden en zuidwesten wordt aangevallen. Wijken als Yarmuk en Mansur zijn het recentst gebouwde deel van Centraal-Bagdad, met de breedste wegen, met los van elkaar staande flat- en andere gebouwen, met hier en daar zelfs een park en een ‘amusementszone’. Zelfs de zijstraten zijn er breed genoeg voor tanks en pantservoertuigen. Het relatief open karakter van de bebouwing vergemakkelijkt een invasie, want de mogelijkheid om te anticiperen op sluipschutters of zelfmoordcommando’s is er groter dan elders in de stad. Communicatie en contact zal er vlotter zijn dan elders, zeker na het plaatsen van observatieposten op daken van hoge gebouwen.

Ten noorden van deze moderne zone ligt het oudste deel van Bagdad: wat Saddam overliet van de ‘Ronde Stad’ die vanaf 762 voor Christus gebouwd werd in drie concentrische cirkels, waarvan de binnenste voor de heersende kaliefs was, de middelste voor het leger en de buitenste voor de bevolking. Een oude stad die ook regelmatig belegerd en zelfs vernield werd, onder meer door de Mongolen en de Ottomanen. Ten noorden van dat historische stuk – uitermate ongeschikt voor militaire activiteit – ligt een andere zone die de Amerikanen het best vermijden: de soek van Kadhimiya met zijn massa smalle straatjes waarin veel goud en voedsel verhandeld worden.

De voornaamste doelwitten op de westelijke oever van de Tigris zijn (nog altijd) de paleizen van de familie Hoessein en de overheidsgebouwen – de ‘regimedoelwitten’ waarover de woordvoerders van Amerikanen en Britten het altijd hebben. Ook het hoofdkwartier van de speciale republikeinse wacht, die verantwoordelijk is voor de verdediging van Bagdad, ligt in deze zone. Onder de paleizen bevinden zich de fameuze luxueuze bunkers van Saddam en zijn twee zonen. Maar het lijkt evident dat hier geen kopstukken van het regime meer aanwezig zullen zijn, alleen nog paramilitairen en zelfmoordcommando’s.

Er zijn twaalf lange bruggen over de Tigris in Bagdad. Vijf daarvan verbinden beide oevers in het centrum. Maar die komen op de rechteroever allemaal aan in de oude soek Shaikh Omar, een prachtig stuk van Bagdad dat echter absoluut ongeschikt is voor een militaire operatie. Ook deze wijk is doorsneden door enkele brede wegen, maar in de zijstraten zijn alleen voetpatrouilles mogelijk. Langs alle straten is er aaneengesloten bebouwing van (dikwijls oude) huizen met balkons en dakterrassen die ideaal zijn voor aanvallen met granaten – de aanvallers kunnen probleemloos over de daken ontsnappen.

Ten zuiden van deze zone ligt het actieve hart van de stad, met de promenade en de visrestaurants langs de Tigris waar in normale omstandigheden het uitgaansleven geconcentreerd is, en waar ook het Palestine Hotel ligt van waaruit de meeste recente beelden uit Bagdad worden doorgestuurd. Dit gebied deint uit naar een volledig door de Tigris omarmde wijk met onder meer de universiteit van Bagdad, waar intensief gewerkt zou zijn aan de ontwikkeling van massavernietigingswapens die steeds minder aan bod komen in de verhalen, hoewel er ongetwijfeld nog naarstig naar gezocht wordt.

SJIIETEN EN SOENNIETEN

Een belangrijke vraag is wat er in het oosten van de stad zal gebeuren, niet zozeer in de semi-residentiële wijk New Bagdad waar de Amerikaanse mariniers langs moeten die uit het zuiden via de route langs het stadje Kut komen, maar wel in het ver buiten het centrum gelegen Saddam City, waar bijna de helft van de naar schatting vijf tot zes miljoen bewoners van Bagdad op elkaar geperst zit in vuile steegjes. Het gaat vooral om sjiitische moslims en ‘moerasarabieren’ die tot een miserabel leven in de stad verplicht werden nadat ze op het einde van de vorige Golfoorlog tegen Saddam in opstand waren gekomen, maar op een cruciaal moment door de Amerikanen aan hun lot werden overgelaten. Saddam vernielde hun leefgebied in het zuiden en dwong de mensen de stad in.

Niemand kan voorspellen wat deze weinig opgeleide mensenmassa gaat doen als de Amerikanen in haar buurt zouden komen – ook hier zijn alleen de hoofdwegen bruikbaar voor pantservoertuigen. Men gaat ervan uit dat ze de Amerikaanse woordbreuk uit 1991 niet vergeten is en dat ze ook van de gelegenheid zal willen profiteren om wraak te nemen op de soennieten: de moslimgroep waartoe Saddam behoort. Een bloedige afrekening onder moslims zou het ‘propere’ (regimegericht) karakter van de oorlog – zoals Amerikanen en Britten hem graag presenteren – een ongewenst tintje geven. En zullen de Amerikanen actief aan crowd control willen doen als het uit de hand loopt? Want dat zou betekenen dat ze op burgers moeten schieten.

Vele Irakezen in Bagdad hebben in de aanloop naar de oorlog een wapen gekocht. Niet omdat ze onder impuls van Saddam tegen de Amerikanen wilden vechten, wel om zich tegen plunderaars te kunnen verdedigen. Rijke eigenaars van villa’s in de residentiële wijken zijn vooral naar Syrië gevlucht, maar hebben zwaarbewapende bewakers achtergelaten om hun eigendommen te beschermen tegen andere Arabieren.

Vorig weekend was de ‘oorlogsmist’ boven Bagdad dichter dan ooit. Terwijl de Amerikanen bijna jubelend beweerden dat ze al diep in het centrum van de stad waren doorgedrongen en niet van plan waren daar weer uit te verdwijnen, verkondigde de Iraakse minister van Informatie, die in andere omstandigheden een geweldige standup comedian zou zijn geweest, dat hij een busreis voor journalisten naar de luchthaven zou organiseren om te bewijzen dat de troepen van de republikeinse wacht ze op de Amerikanen hadden heroverd. Tezelfdertijd lieten de camera’s op het dak van het Palestine Hotel een rustige stad zien, met vrij veel gewoon verkeer en wandelaars langs de straten.

Journalisten die door de stad reden, zagen bijna nergens Iraakse versperringen. Hier en daar trok een aftandse vrachtwagen een kanon door de straten. Er doken wel meer mannen met handwapens in het straatbeeld op. De Amerikanen hebben de Iraakse burgers bij herhaling gewaarschuwd om binnen te blijven tijdens de aanval, maar daar wordt vooralsnog niet naar geluisterd. Zou er dan toch een ‘woud van geweren’ op hen staan te wachten, zoals de Iraakse autoriteiten beloofden?

VERTRAGING EN FRUSTRATIE

De laatste keer dat een stad met de omvang van Bagdad – even groot als Londen of Rome – werd belegerd, was in de Tweede Wereldoorlog. Slechts weinig recente voorbeelden van een stadsoorlog liepen volgens plan ( zie kader). Ondanks hun grote ervaring met stadsguerrilla in het Noord-Ierse Belfast hadden de Britten in Irak enorme moeite om de zuidelijke stad Basra, nochtans een broeihaard van verzet tegen Saddam Hoessein, in te nemen. Ze omsingelden de stad en probeerden met gecontroleerde raids op commandocentra de macht van het regime te breken. Burgers werden binnen- en buitengelaten. De omsingeling schoof geleidelijk naar het centrum op, de omknelling werd langzaam opgedreven.

Bagdad is vijf keer uitgestrekter en heeft vijf keer meer inwoners dan Basra, terwijl het regime meer tijd heeft gehad om zich te organiseren, ongetwijfeld in kleine eenheden die verstopt zijn in niet voor de hand liggende sites. Er zal heel goede intelligence nodig zijn om het regime in Bagdad te onthoofden, want de Amerikanen zullen de stad niet willen ‘bevrijden’ zonder bewijs dat ze Saddam en zijn entourage hebben uitgeschakeld. Met een overwinning zonder garantie dat het oorspronkelijke doel is bereikt, is niemand gebaat.

Er zijn verschillende opties om de aanval op Bagdad te voeren. Het omsingelen en belegeren zonder in het centrum door te dringen, was nooit een prioriteit: het moet zo snel mogelijk gedaan zijn, en het leed voor de burgers moet worden beperkt. De nog altijd weerbarstige internationale opinie zal niet lang bestand blijven tegen de stroom beelden van stervende kinderen en overvolle ziekenhuizen – een scherp contrast met de aanhoudende belofte van humanitaire hulp die de oorlog mee moest verantwoorden. Snelheid is altijd in het voordeel van de aanvaller, de verdediger zal mikken op vertraging en groeiende frustratie.

Een andere optie is een blitzaanval om cruciale punten te veroveren, zoals de bruggen over de Tigris waardoor de stad virtueel in twee aparte stukken verdeeld zou worden. Een scenario waar de Amerikanen rekening mee houden, is dat van het ‘drieblokprincipe’: humanitaire hulp in een stuk van de stad, vredeshandhaving in een tweede en oorlogvoering in een, liefst goed geïsoleerd, derde deel. Als er echter te veel weerstand blijkt te zijn, zal er geleidelijk – straat per straat – geopereerd moeten worden.

De Amerikanen hebben in ieder geval geprobeerd hun huiswerk te maken. Vorig jaar publiceerden ze hun Doctrine for Joint Urban Operations, zeg maar een handleiding voor stadsoorlogvoering. Daarin wordt benadrukt dat een stadsoorlog altijd langer duurt dan gepland, meer slachtoffers maakt dan verhoopt (zowel onder aanvallers als burgers) en meer schade aanricht aan de infrastructuur dan wenselijk is. Zo’n oorlog vergt ook meer discipline van soldaten dan in andere omstandigheden, omdat ze de onvermijdelijke verliezen en frustraties niet mogen uitwerken op burgers.

EEN VUILE OORLOG

De Irakezen zullen hun oorlog ‘vuil’ blijven vechten, met tanks die uit een burgergarage opduiken, paramilitairen die zich als vrouw vermommen, mannen met een witte vlag die vuren als ze in de buurt van Amerikanen komen, en uiteraard met zelfmoordcommando’s die van elke burger een potentieel gevaar maken. Te veel incidenten met gewone burgers zal het aanvaarden van de ‘bevrijders’ door de modale Irakees bemoeilijken. De Amerikaanse stadsoorlogsdoctrine stelt zijn soldaten wel gerust: ze zullen maximaal worden verdedigd als ze ooit van oorlogsmisdaden worden beschuldigd.

Het was vorig weekend moeilijk in te schatten hoe sterk de republikeinse wacht in Bagdad nog was. Omtrekkende bewegingen van Amerikaanse troepen sneden een aantal divisies – of wat daar na de zware lucht- en artillerieaanvallen nog van overbleef – van de hoofdstad af. Er sijpelden ook rapporten door dat pantservoertuigen op de uitvalswegen richting west (Syrië) of noord (naar Saddams geboortestad Tikrit) probeerden te vluchten. En dat tientallen Iraakse tanks onbemand waren achtergelaten.

De Amerikanen putten in ieder geval moed uit hun eerste excursies in Bagdad. Als er effectief een stadsoorlog gevochten wordt, kan de winnaar worden voorspeld: het zal de partij zijn met de meeste mentale weerstand tegen de tegenslagen die ze ondervindt. In de eerste weken zullen dat de Amerikanen zijn. Als het dan niet gedaan is, zullen de Irakezen terug kunnen komen, onder meer met gerichte aanvallen op de lange bevoorradingslijn van de Amerikanen vanuit Koeweit. Hoe langer een stadsoorlog aansleept, hoe meer hij in het voordeel is van de underdog.

Dirk Draulans

Een bloedige afrekening onder moslims zou het ‘propere’ karakter van de oorlog een ongewenst tintje geven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content