Hubert van Humbeeck

Er is de voorbije maanden veel over de bijna voorbije twintigste eeuw verteld en geschreven. Weinig daarvan is zo mooi en tegelijk zo volledig als “De eeuw van België” van Marc Reynebeau.

Grootvader vertelde graag verhalen. Hij zat dan in de woonkamer van die kleine, lage Brabantse boerderij naast de Leuvense stoof. Hij was toen, in de jaren vijftig, als een oude, zware man met een dikke snor en een pijp en ook binnenskamers een klak op zijn hoofd. Dat was niet vreemd, dat was gewoon zo. Soms zaten ze daar ’s winters als het koud was met zijn drieën of zijn vieren rond de pot van die stoof, zwijgend in het halfdonker. Moe maar voldaan, na het avondmaal.

Dat beeld van grootvader en zijn verhalen doemt op bij het zien van een foto in De eeuw van België van Marc Reynebeau: twee Belgische officieren doen zich nog voor de Eerste Wereldoorlog ergens te velde te goed aan een stevig maal, terwijl de boerenbevolking vanop een afstand eerbiedig toekijkt. Mannen met een snor en een uniformpet, die zo te zien flink toetasten. De verhalen gingen over die tijd, en over de Groote Oorlog daarna. Alleen was grootvader natuurlijk geen officier, maar een simpele piot – een loteling nog.

Hij vertelde zijn verhalen als grappen, als van een soldaat Schweyck in het Belgische leger en later in Duitse krijgsgevangenschap. Maar de oorlogswonden op zijn benen genazen nooit volledig. Over de wonden op zijn ziel sprak hij hoogst zelden: de ontberingen, de angst, de slavenarbeid op Duitse boerderijen, het zoontje dat na zijn vertrek werd geboren en dat hij pas zou zien als het vijf jaar oud was, de gesneuvelde kameraden. Eén keer trots: hoe hij een Duitse officier van zijn paard schoot, nadat die net een gevallen makker had afgemaakt.

Zo overspant een eeuw eigenlijk maar goed twee generaties. We weten door directe overlevering nog hoe het was, we kunnen de vergelijking nog maken. Het fin de siècle is een moment om daar bij stil te staan, voor de draad is doorgeknipt.

De eeuw van België verscheen in een reeksje, waarin eerder ook Engeland en China aan bod kwamen. Marc Reynebeau schreef de tekst, Hendrik Ollivier zorgde daarnaast voor een uitstekende fotokeuze.

Reynebeau is, zoals de lezer van Knack weet, historicus van vorming en journalist en publicist van zijn vak. Hij kent de eeuw van zijn studie en van zijn speurwerk naar, bijvoorbeeld, het leven van Paul van Ostaijen of de Vlaamse beweging. Hij kent zijn tijd, omdat hij erin leeft en omdat hij er zich professioneel moet in verdiepen. Er is in De eeuw van België, zoals Jean Stengers in zijn inleiding schrijft, een onafhankelijke geest aan het werk: de journalist vermengd voldoende dagelijks leven in zijn verhaal om het lekker leesbaar te houden, de historicus vergeet de grote lijn daarbij nooit uit het oog. Zijn schets van de manier waarop de fascinatie voor de massa in de jaren dertig onontkoombaar in de samenleving sloop, is bijvoorbeeld zonder meer meeslepend.

DE SMAAK VAN AMERIKA

Reynebeau beschrijft zo als het ware met een brede zwaai van zijn arm hoe het kleine België door de jaren spartelde. Voor het na de Tweede Wereldoorlog in brede internationale verbanden werd ingekapseld, kon het op het grote toneel van de wereldpolitiek alleen maar toekijken.

Toch vertelt het boek eigenlijk twee verhalen. Er is dat van de Geschiedenis met een hoofdletter, en er is dat van de mensen zelf op de begeleidende foto’s. Zoals hun landje proberen ook zij op hun manier het beste te maken van de mogelijkheden die worden geboden. Een vrouwtje zit te breien op haar stoep in een steeg in de Marollen, die nu verdwenen is. In de Borinage dampen de fabrieken nog. De Expo ’58 natuurlijk, het symbool van de vooruitgang. Een buurtwinkel in de stad met toch al reclame voor het nieuwe luxeproduct, Coca-Cola, de smaak van Amerika, van de moderne tijd. Een Duitse en een Canadese soldaat die na de slag bij Passendale gekwetst in een strook niemandsland zijn achter gelaten en elkaar een sigaret aanbieden. Simpele medemenselijkheid van jongens onder elkaar, die geen van beiden hadden gevraagd om daar in de modder te kreperen.

Er komen in De eeuw van België weinig helden voor – maar veel soms vrolijke, altijd voorzichtige, wroetende mensen. De gedachte aan grootvader was daarom niet onzinnig. Hij had zijn eigen, kleine plaatsje in dat geheel. Zoals wij allemaal.

Marc Reynebeau, “De eeuw van België”, Lannoo, Tielt, 225 blz., 1695 fr.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content