Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Het café als bakermat van filosofie. Jean-Paul Sartre en de holbe- woners van Saint-Germain-des-Prés : een chronique scandaleuse.

DE banken zijn nog altijd bekleed met rood imitatieleer. Er staat nog altijd een schoteltje met hardgekookte eieren op iedere tafel. Het dienstertje met de koolzwarte wenkbrauwen zal, als het een beetje meezit, wel Madeleine heten. En het cliënteel wordt nog altijd vriendelijk verzocht geen geparfumeerde pijptabak te gebruiken.

Maar waar zijn de bruine vlekken op de spiegels gebleven ?

Waar is de koffergrammofoon ?

Some of these days

You’ll miss me honey.

Toen Antoine Roquentin, de schlemielige held uit ?La nausée? ( Jean-Paul Sartres debuutroman uit 1938), besloten had het deprimerende provinciestadje Bouville vaarwel te zeggen en naar Parijs te trekken, kon zelfs de jazzmuziek hem geen troost meer bieden. Hij noteert in zijn dagboek : ?Het gaat niet ! Het gaat helemaal niet : ik heb het weer, dat rotgevoel, de Walging. En dit keer is er iets nieuws bij gekomen : ik kreeg het in een café. Tot nu toe waren de cafés mijn enige toevluchtsoord omdat het er altijd vol en licht is. Nu kan ik ook daar niet meer terecht. Voortaan heb ik geen uitwijkmogelijkheid meer, als ik me opgejaagd voel in mijn kamer.?

GABARDINE.

Ook al is het interieur er onveranderd gebleven, in het Parijse Café de Flore herinnert, anno 1996, niets meer aan Jean-Paul Sartre. In het bovenzaaltje, waar hij tijdens de eerste oorlogsjaren tientallen schoolschriftjes volkladde met wat zijn filosofisch hoofdwerk ?L’Etre et le Néant? zou worden, gaan de gesprekken niet meer over metafysica en ontologie, maar over de kansen van Laurent Jalabert in de Tour de France. Saint-Germain-des-Prés mag dan een bedevaartsoord zijn geworden, de pelgrims gedragen er zich niet echt anders dan op de Mont-Saint-Michel.

Oh, la bohème !

Precies vijftig jaar geleden nam Sartre zijn intrek in een appartement op de vierde verdieping van de rue Bonaparte 42, met uitzicht op het pleintje van Saint-Germain-des-Prés, het portaal van de twaalfde-eeuwse kerk en het terras van café Les Deux Magots. Daar, en in het honderd meter verderop gelegen Flore, kwam de ?familie? van Sartre bijeen en ontstond de filosofie die in de hele wereld bekendheid zou verwerven als het existentialisme.

Het was van meet af aan een schandaal. Denken, zo was de Fransen geleerd, was een verheven bezigheid, en René Descartes had zijn ?cogito, ergo sum? toch ook niet in een café bedacht ! Het weekblad France-Dimanche stuurde in 1947 een verslaggever naar Saint-Germain-des-Prés om het fenomeen te beschrijven : ?Zie hem met korte dribbelpasjes de Flore binnenkomen, zijn hoofd diep weggedoken in de kraag van zijn smoezelige, naar pis stinkende gabardine, zijn zakken uitpuilend van kranten. Met een uit de gemeentelijke bibliotheek geleend boek van Balzac onder de arm wurmt hij zich tussen de puistenkoppen door naar zijn plekje bij het raam, werpt een vochtige blik in het rond, slaat een paar glazen cognac achterover, klemt een korte pijp tussen zijn sensuele lippen als van een negertrompettist, die zich in de rookslierten en de alcoholdampen voorbereidt op zijn chorus. Hier voelt hij zich thuis, hier is hij onder vrienden. Hij schroeft het dopje van zijn goedkope vulpen, en op een hoekje van de cafétafel schrijft hij, alsof het niets is, zo’n veertig pagina’s waarin hij de kachel aanmaakt met de moeilijkste filosofische vraagstukken. Daarna gaat hij, altijd in het gezelschap van een kleine groep discipelen die om hem heen zwermen als een school sardienen, naar Charles Trenet luisteren in zo’n met leer gemoltoneerde kelder, waar ze likeur schenken die naar afgewerkte motorolie smaakt.?

Ook een serieuze krant als Le Monde zag in Sartre een rattenvanger van Hamelen ; een verdorven, twintigste-eeuwse Socrates die de jeugd op het slechte pad bracht : ?Beesten die zich laten leiden door hun driften dat zijn we volgens mijnheer Jean-Paul Sartre, professor in het existentialisme, en in die hoedanigheid de bewonderde leermeester van de jeugd van tegenwoordig. Is het een wonder dat de communisten hem de schrijver van de mislukkelingen noemen en dat de katholieken hem met zwavel willen insmeren om hem op het plaveisel voor de Notre-Dame in brand te steken ? Misschien is dat nog de beste manier om zijn ziel te redden.?

VRIJHEID.

Arme Sartre. Er zijn maar weinig mensen die zo door hun tijdgenoten zijn bewonderd én gehaat. Vooral met die bewondering had Sartre het moeilijk. (Toen generaal Charles de Gaulle hem in de jaren zestig een brief schreef die begon met de aanhef ?mon cher maître? ontstak de filosoof in toorn : ?Alleen de obers in het café hebben het recht mij maître te noemen.?) Van zijn in geruite cowboyhemden en zwarte coltruien geklede volgelingen die zichzelf ?existentialisten? noemden, had slechts een enkeling ?L’Etre et le Néant? gelezen.

Een voorloper is Sartre nooit geweest. Voor zijn existentiefilosofie leunde hij op denkers als Karl Jaspers en Sören Kierkegaard. In 1933, toen hij in Berlijn fenomenologie studeerde ( Adolf Hitler was net kanselier geworden, de Rijksdag stond in brand) had de jonge Sartre meer aandacht voor de geschriften van Hegel, Husserl en Heidegger dan voor het gedreun van de laarzen om hem heen. Maar pas tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij zijn intrek had genomen in Café de Flore (de kachel brandde er altijd en er kwamen minder Duitsers dan in Les Deux Magots), ontwikkelde Sartre zijn filosofie van de vrijheid.

?Nooit zijn we zo vrij geweest als onder de Duitse bezetting,? schreef hij in 1944 in zijn essay ?La république du silence?. Vrijheid is het sleutelbegrip van het ?existentialisme? : de mens is tot vrijheid veroordeeld. De mens is niet wat hij is, en hij is wat hij niet is. Zijn identiteit wordt bepaald door de anderen, hij valt niet samen met zichzelf dat is zijn existentie. De mens heeft geen rechten, hij heeft alleen maar plichten. Hij is verplicht tot solidariteit, zonder dat hij er iets voor terugkrijgt. Hij is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn daden, zonder dat hij ooit een ander de schuld kan geven : wie excuses zoekt is te kwader trouw. ?Want het geheim van de mens is niet zijn Oedipus- of minderwaardigheidscomplex, maar de limiet van zijn vrijheid, zijn vermogen folteringen en dood te weerstaan.? Het existentialisme, zoals Sartre het definieert, is doordrenkt van Nietzscheaanse wanhoop. De mens leeft immers in volstrekte eenzaamheid, die beurtelings opwindend en beangstigend kan zijn. Waarom is een mens zichzelf en niet een ander ? Waarom is hij hier en niet daar ? Omdat God niet bestaat, is de mens verplicht zichzelf uit te vinden en zijn eigen oorsprong te zijn, zonder verdere uitleg of verklaring.

CAMEMBERT.

Toegegeven, hiermee zijn de grondslagen van Sartres existentiefilosofie wel érg summier beschreven. Maar het ?existentialisme? dankt zijn renommee ook niet aan zijn inhoudelijke consistentie. Het existentialisme was meer een levensstijl. De term is overigens niet door Sartre zelf bedacht hij werd voor het eerst gebruikt door de boulevardpers, die in Sartre de leermeester zag (het woord goeroe bestond nog niet) van de ?holbewoners? en de ?kelderratten? die de catacomben van Saint-Germain-des-Prés bevolkten. Helaas kenden de meesten van die jongens en meisjes van Sartre alleen dat ene zinnetje : ?l’ enfer, c’est les autres?.

De mare ging dat Sartre zijn volgelingen tot zelfmoord dreef. Vrijwel iedere nacht werd hij gesignaleerd in de jazzkelder van Le Tabou (in werkelijkheid is hij er twee keer geweest), een oord van verderf waar wildvreemden elkaar ter begroeting zomaar op de wang kusten en waar de vrouwen pantalons en paarse bretellen droegen. Sartre was een dankbaar onderwerp voor de chronique scandaleuse van die dagen. Om te beginnen, was hij lelijk en stonk hij uren in de wind : een douanier die op de luchthaven van Orly zijn handbagage controleerde, doorzocht zijn ondergoed, kneep zijn neus dicht en gebaarde haastig dat hij mocht doorlopen.

Niet de vraag of de existentie aan de essentie vooraf ging, zoals Sartre beweerde, hield Parijs bezig. De échte vraag was : hoe lapt die schele het elke keer weer om die vrouwen in bed te praten ? Hij had niet eens een vast adres, maar woonde in hotels dat was al verdacht genoeg. Een krant publiceerde het verhaal dat hij een onschuldig wicht mee naar zijn kamer had gelokt, om alleen maar toe te kijken hoe hij in het bidet zijn voeten waste. En een van Sartres vriendinnetjes hield staande dat hij haar verplicht had, voor hij met haar de liefde bedreef, aan een overrijpe camembert te ruiken.

Was Sartre een rokkenjager ? Hij was un homme à femmes zoveel is wel zeker. ?Hij heeft geen talent voor monogamie,? zei Simone de Beauvoir altijd. De ?familie? van Sartre, waarmee hij in restaurants als Le Dôme en La Coupole oesters slurpte, bestond voornamelijk uit jonge vrouwen. ?Ik verdraag het gezelschap van mannen niet, omdat mannen altijd uit zijn op een discussie,? vertrouwde Sartre zijn biograaf John Gerassi toe. ?Vrouwen kunnen beter hun mond houden dan mannen, en daarom vertellen ze ook minder stupiditeiten. Ze zeggen wat ze willen zeggen en niet wat ze denken te moeten zeggen. Ze zeggen wat ze voelen. Je hoeft niet eens met hen naar bed te zijn geweest het feit dat je het zou kunnen doen, maakt een gesprek met vrouwen al opwindend.?

Een echte feminist kon je Sartre niet noemen. De enige vrouw die hij als gesprekspartner serieus nam, was de schrijfster van ?Le deuxième sexe?, Simone de Beauvoir, zijn levensgezellin die hij tot aan zijn dood bleef vouvoyeren. Sartre en Beauvoir hebben maar heel kort een seksuele relatie gehad : ze leefden als broer en zus. Simone hield zijn hand vast als hij, ten gevolge van het gebruik van mescaline, last kreeg van angstaanvallen en zich door kreeften belaagd voelde. Ze fungeerde als koppelaarster tussen hem en zijn vriendinnetjes. En ze verspreidde, middels haar memoires, de legende van het ideale paar Sartre-Beauvoir. Sartre was een verklaard tegenstander van het huwelijk en van iedere vaste relatie, maar Beauvoir zou er tenslotte in slagen met hem onder één zerk te begraven te worden op het kerkhof van Montparnasse.

DUIVEL.

Sartre en Beauvoir waren niet de enige beroemdheden die Café de Flore frequenteerden en van Saint-Germain-des-Prés tussen 1945 en 1950 het culturele centrum van de wereld maakten. Schrijvers als Albert Camus, Raymond Queneau, Boris Vian, André Breton, Paul Eluard, Jacques Prévert, Antonin Artaud, Marguerite Duras, Eugène Ionesco en Jean Genet, beeldend kunstenaars als Pablo Picasso, Alberto Giacometti, Max Ernst en Marcel Duchamp, filosofen als Maurice Merleau-Ponty en Georges Bataille, variété-artiesten als Marcel Mouloudji en Juliette Gréco hadden er hun vaste stek. Slechts met een enkeling had Sartre contact en zijn reputatie stelde ze allemaal in de schaduw.

Sartre werd echt wereldberoemd toen zijn toneelstuk ?Huis Clos? in Engeland door de censuur werd verboden en paus Pius XII in 1948 zijn gehele oeuvre op de Index van de Verboden Boeken plaatste. Is Sartre de duivel ? vroeg Samedi-Soir zich af. Dat was hij zeker volgens Louis-Ferdinand Céline die hem omschreef als ?een miezerige, kleine smeerlap, volgepropt met stront. Je komt uit mijn reet te voorschijn om mij te besmeuren. Anus Kaïn, pfffwwt ! Kom hier, zeg ik je, kom hier dat ik je vermorzel. Ik zie die foto, met die domme koeienogen… die smoel vol kwijl… die kakkerlak !?

De betekenis van Sartre lag, zo kan men zestien jaar na zijn dood constateren, niet zozeer in zijn geschriften. Hij wordt nog nauwelijks gelezen, zijn toneelstukken worden niet meer gespeeld en zelfs in Librairie La Hune, in het hartje van Saint-Germain-des-Prés, is een aantal van zijn boeken vandaag niet meer te vinden. Toch zijn er weinig schrijvers die zo hun stempel hebben gedrukt op hun tijd. Sartre is ooit door Herbert Marcuse ?het geweten van de wereld? genoemd. Hij was (als we zijn achterlijke neefjes Bernard-Henri Lévy en André Glucksmann even niet meerekenen) de laatste intellectueel van Frankrijk met internationale présence. Hij was een intellectueel in de traditie van Emile Zola en André Gide, iemand die zich overal mee bemoeide. Hij grossierde in meningen, in 1952 keerde hij zich af van de literatuur om politiek activist te worden : ?Voor mij is de literatuur een equivalent geweest van religie. Ik had God vervangen door de literatuur en de heiligen door schrijvers.?

Met Karl Marx was Sartre van oordeel dat het er niet op aankwam de wereld te begrijpen maar haar te veranderen. Toch heeft hij zijn leven lang met het marxisme geworsteld. Na de bevrijding was hij lid geworden van de RDR ( Rassemblement Démocratique et Révolutionnaire), een door de Amerikaanse vakbonden gefinancierde beweging die ?een derde weg? zocht tussen de communisten en de sociaal-democratie. Het gevolg was dat hij niet alleen door het Vaticaan, maar ook door het Kremlin in de ban werd geslagen. In Helsinki werd de opvoering van ?Les mains sales? door de Sovjetautoriteiten verhinderd, en een congres van Sovjetschrijvers bestempelde Sartre officieel als ?een hyena, gewapend met een balpen?. Sartre leed onder die aanvallen, want hij geloofde nu eenmaal in de onfeilbaarheid van het lijdend en strijdend proletariaat. ?Een anticommunist is een hond,? hield hij vol. En één van zijn toneelhelden liet hij zeggen dat ?niemand het recht heeft om Billancourt te ontmoedigen.? In Billancourt waren de Renault-fabrieken gevestigd, die bekend stonden als het voornaamste bolwerk van de Franse communistische partij.

VREDESDUIVEN.

Hoewel Sartre nooit lid is geworden van die partij, fascineerde ze hem. De aanleiding voor zijn ?bekering? was tamelijk banaal. In 1952 verbleef Sartre in Italië toen hij, als Saulus op weg naar Damascus, ?getroffen werd door een bliksemschicht.? In Parijs demonstreerden op dat ogenblik de Franse communisten tegen de komst van de Amerikaanse generaal Matthew Ridgway, die in Korea zijn strepen had verdiend en zopas benoemd was tot opperbevelhebber van de Navo in Frankrijk. De communistische leider Jacques Duclos was door de politie opgepakt onder verdenking van spionage voor de Sovjetunie : in zijn auto was een mand met vredesduiven aangetroffen, en de politicus mocht dan wel beweren dat die vogels voor de braadpan bestemd waren, daar trapte de politie niet in. Het zouden, bijvoorbeeld, ook postduiven kunnen zijn.

?Toen ik dat in de Italiaanse kranten las,? herinnerde Sartre zich later, ?had ik het gevoel dat ik erover schrijven moest of dat ik zou stikken. Dat soort kinderachtige pesterijen maakte mij misselijk ; andere zaken waren misschien schandelijker, maar niets was onthullender. Mijn hele wereldbeeld veranderde. Men zal mij wel naïef vinden, want ik had inderdaad wel meer ploertenstreken gezien zonder mij op te winden. Maar na tien jaar van aarzelen en herkauwen, had ik het breekpunt bereikt : het moment waarop ik nog maar een klein duwtje nodig had. Het was om het in de taal van de kerk uit te drukken een bekering.?

Terug in Frankrijk schreef Sartre zijn geloofsbelijdenis neer in ?Les communistes et la paix?. Stalin mocht dan een beul zijn, hij was ook een vredesapostel. ?Voor ons is het marxisme niet alleen een filosofie : het is het klimaat waarin onze ideeën gedijen. Gedragen door de geschiedenis, is de partij de uitdrukking van wat Hegel de objectieve Geest noemt. Het gebeurt maar zelden dat zij zich vergist. Helaas wordt haar intelligentie maar zelden belichaamd door haar intellectuelen.?

In 1954 maakte Sartre een reis door de Sovjetunie. Hij beschreef de eerste arbeiders- en boerenstaat als de beste der werelden, waar de nieuwe mens welgemutst stuwdammen bouwde en vijfjarenplannen uitvoerde : ?De vrijheid om kritiek te leveren, is in de Sovjetunie totaal. Het contact met de bevolking is er zo breed, zo open en zo makkelijk als maar kan.? Pas in 1956, na het neerslaan van de opstand in Boedapest, vielen Sartre de schellen van de ogen. ?Wat het Hongaarse volk ons met zijn bloed leert,? zegt hij in een interview met het weekblad l’Express, ?is het complete failliet van het socialisme als importartikel uit de Sovjetunie.?

VOLTAIRE.

De haat van Sartre gold voortaan niet alleen de bourgeoisie (?In naam van de principes die zij mij hebben ingeprent, in naam van hun humanisme, hun vrijheid, gelijkheid en broederschap, beloof ik plechtig dat ik die smeerlappen zal haten tot in het graf?), maar ook de vertegenwoordigers van wat hij la gauche respectueuse noemde, slap links. Vanaf 1956 publiceerde hij als hoofdredacteur van het blad Les Temps Modernes regelmatig getuigenissen over de martelingen in de Algerijnse gevangenissen. (De minister van Binnenlandse Zaken die daarvoor verantwoordelijk was heette François Mitterrand.) In 1960 was hij, met Simone de Beauvoir en Simone Signoret, een van de ondertekenaars van het ?manifest van de 121?, waarin het recht op dienstweigering verdedigd werd : ?De zaak van het Algerijnse volk, dat op een beslissende manier een bijdrage levert om aan het kolonialisme een einde te maken, is de zaak van alle vrije mensen.? De ondertekenaars hing gevangenisstraf boven het hoofd, maar president Charles de Gaulle probeerde de gemoederen te bedaren : ?Frankrijk arresteert Voltaire niet?. De aanhangers van de generaal hadden het zo niet begrepen. Op de Champs-Elysées riepen duizenden gaullisten hun kelen schor : ?Fusilleer Sartre !? Een paar dagen later werd het appartement van de filosoof in Saint-Germain-des-Prés door een bomaanslag in puin gelegd.

Op geen enkel van de adressen waar Jean-Paul Sartre heeft gewoond, is een gedenkplaat of zelfs maar een inscriptie te vinden. Wie in Parijs op zoek gaat naar Sartre, komt niet verder dan het kerkhof van Montparnasse. Misschien moet het standbeeld van Sartre maar in Boulogne-Billancourt komen. Want het beeld van hem dat iedereen zal bijblijven, is dat van een halfblinde, zich moeizaam overeind houdende bejaarde die na mei ’68 boven op een ton klauterde om voor de fabriekspoort van Renault de stakende arbeiders moed in te spreken. Inderdaad : ?Niemand heeft het recht om Billancourt te ontmoedigen.?

Sartre is anders dan veelal wordt aangenomen niet de wegbereider of de inspirator van de barricadenopstand in Parijs geweest. Hij was overigens niet te beroerd om dat toe te geven : ?Zelf zat ik bijna twee jaar na mei ’68 nog te piekeren over alles wat ik niet begrepen had : ik had niet gezien wat die jongeren wilden, noch wat daarbij de rol van een ouwe zak als ik kon zijn ; ik heb met hen gesympathiseerd en hen met complimenten overstelpt, ik ben met hen gaan praten in de Sorbonne, maar dat had niets te betekenen.?

ONGENEESLIJK.

Sartre was drieënzestig, maar met de ijver van een twintigjarige nam hij in mei ’68 deel aan de ?volksvergaderingen?, waarin de klassenvijand de wacht werd aangezegd. Hij strompelde mee in demonstraties. Voor Le Nouvel Observateur maakte hij, als de eerste de beste journalist, een interview met studentenleider Daniël Cohn-Bendit. Hij hekelde het ?verraad? van de communistische partij, die hij ervan beschuldigde ?al lang geen revolutionaire en zelfs geen reformistische partij meer te zijn.?

In 1969 stond Sartre mee aan de wieg van de organisatie Proletarisch Links. Toen minister van Binnenlandse Zaken Raymond Marcellin het maoïstische blad La cause du peuple in beslag liet nemen en de beide directeuren gevangen liet zetten, tartte Sartre opnieuw de autoriteiten : samen met Simone de Beauvoir en Jean-Luc Godard ging hij op de Champs-Elysées, onder de neus van de politie, het verboden drukwerk uitventen. ?Sartres voorliefde voor het martelaarschap,? commentarieerde de rechtse schrijver François Mauriac honend, ?is nog geen reden om deze ongeneeslijke en ongevaarlijke figuur in de gevangenis te stoppen.? Om te protesteren tegen de censuur van de ?burgerlijke? pers richtte Sartre het persagentschap Libération op en in 1972 werd hij de eerste directeur van het gelijknamige dagblad.

De laatste jaren van zijn leven ging Sartre geplaagd onder een kwakkelende gezondheid. Hij was vrijwel geheel blind geworden, en het overmatig gebruik van amfetamines en tranquillizers had zijn sporen nagelaten. Toch verscheen hij nog af en toe op het podium. Hij bracht een bezoek aan Andreas Baader in de gevangenis van Stuttgart-Stammheim, vroeg gratie voor de Basken die Francisco Franco nog vanop zijn sterfbed naar de wurgpaal stuurde, en in 1979 verzoende hij zich zelfs met zijn jeugdvriend Raymond Aron,, met wie hij al dertig jaar gebrouilleerd was, om bij president Valéry Giscard d’Estaing voor de Vietnamese bootvluchtelingen te gaan pleiten.

Jean-Paul Sartre in 1975, in zijn ?zelfportret op mijn zeventigste jaar? : ?Als één ding me spijt, is het dat ik niet tot het uiterste radicaal ben geweest. Ik heb in mijn leven natuurlijk ontelbare fouten gemaakt, kleine en grote, waar deze of gene reden voor was, maar in wezen kwam het er altijd op neer dat ik die fouten maakte omdat ik niet radicaal genoeg was.?

Piet Piryns

De appel van Isaac Newton

Café de Flore : de gesprekken gaan niet meer over metafysica, maar over Laurent Jalabert.

Het kerkje van Saint-Germain-des-Prés : van 1945 tot 195O het culturele centrum van de wereld.

In 1972 was Sartre de eerste directeur van het dagblad Libération.

Sartre en Simone de Beauvoir : eeneiige tweeling.

Sartre : alleen de obers in het café hebben het recht mij maître te noemen.

Mei ’68. Sartre als schutspatroon van de studenten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content