De Belgische regering en de Veiligheids- raad probeerden in Rwanda de akkoorden van Arusha te doen naleven. Maar niet tegen elke prijs, bleek voor de Rwandacommissie.

Eén van de vragen die de bijzondere Rwandacommissie in de Senaat moet beantwoorden, is of de moord van 7 april 1994 op de tien Belgische para’s kon vermeden worden. Na de uiteenzettingen en de bij momenten onthullende stiltes van de voormalige legertop wordt het zeer onwaarschijnlijk dat de commissie hierop niet zal antwoorden met een ja. Te dikwijls, zo bleek uit de bij momenten tegenstrijdige getuigenissen, werd de besluitvorming gekenmerkt door onzorgvuldigheid en lichtzinnigheid. Net zo goed België als de Verenigde Naties (VN) namen beslissingen waarmee ze de risico’s voor de betrokken militairen nodeloos vergrootten. Dat had politieke en budgettaire redenen.

In de Veiligheidsraad remden de Verenigde Staten op vier wielen. Als er dan toch een VN-troepenmacht naar Rwanda moest, dan zou het er een zijn met minimale bevoegdheden en middelen. De Belgische regering die als eerste werd aangezocht om soldaten te leveren, slikte het zwakke mandaat en de krenterigheid. Ze trok de lijn zelfs door. Op haar beurt ging ze op de middelen beknibbelen. In de Wetstraat is dat tenslotte de normale manier van werken en beslissen. Zo vertrokken er te weinig militairen naar Kigali en kregen ze onvoldoende materiaal en wapens mee. Veel konden ze daar met dat tuig toch niet uitrichten, want dat liet het mandaat niet toe.

Uit de vele getuigenissen voor de Rwandacommissie en de dikwijls verhullende woorden van de vroegere legertop en enkele diplomaten werd duidelijk dat de gebeurtenissen in Rwanda slechts ogenschijnlijk op een onvermijdelijk Grieks drama geleken. Als de verantwoordelijken in New York en Brussel het Rwandadossier niet als een routineklus hadden aangepakt, was allicht veel leed vermeden geworden.

Op een haast kinderlijk naïeve manier verstrekte voormalig premier Wilfried Martens (CVP) uitzicht op de wijze waarop België in internationale crisismomenten functioneert. ?Pas op 2 oktober 1990 heb ik de inval van het FPR vernomen. In de Lambermont ontdekte ik op Bistel een Belga-communiqué dat daarover melding maakte. Ik heb toen mijn kabinet opgebeld en me heel boos gemaakt. Ik vroeg of ze daar allemaal sliepen. Op 12 september had de Staatsveiligheid aan de ministers van Justitie, Buitenlandse Zaken en Landsverdediging een brief doorgespeeld, waarin melding van de dreigende inval werd gemaakt. Pas op 1 oktober werd ik van die brief in kennis gesteld. Dit is toch onvoorstelbaar. We lopen altijd achter de feiten aan, ook al omdat het ons aan moed ontbreekt.?

EEN DISCUSSIE MET WEINIG WOORDEN

Uit vele kleine zinnetjes van diplomaten en hogere officieren konden de commissieleden opmaken dat de Rwandacrisis van 1993 en 1994 bijna als een routinezaak werd afgehandeld. De regering had andere prioriteiten : het globaal plan, het voorzitterschap van de Unie en voormalig-Joegoslavie. Terloops, maar het klonk wel als een hard verwijt, liet de voormalige stafchef, luitenant-generaal José Charlier, zich ontvallen dat hij over de hele Unamiroperatie alleen met de minister van Defensie heeft gesproken. Leo Delcroix (CVP) dus, een naam die Charlier niet over zijn lippen kreeg. Met die vluchtige opmerking maakte de voormalige stafchef duidelijk dat minister van Buitenlandse Zaken Willy Claes (SP) noch premier Jean-Luc Dehaene (CVP) voor die fatale zevende april ook maar één keer met de legertop over de Rwandese expeditie hebben gepraat.

Dit gebrek aan zorgvuldigheid of is het belangstelling bevreemdt en roept gênante vragen op. Zeker omdat iedereen binnen de regering wist dat Delcroix en Charlier elkaars bloed konden drinken en ze er nauwelijks in slaagden om tot een normaal gesprek te komen. Charlier vond de campagne van Delcroix voor een beroepsleger en zijn engagement om het budget voor vele jaren te bevriezen, een ?populistische ontsporing.? Het overleg tussen beiden over de Unamiroperatie was bijgevolg beperkt en werd in pure Koude-Oorlogsstijl gevoerd. Een discussie met weinig woorden, veel njets en harde nota’s. ?Ik hoop dat het werk van deze commissie tot gevolg heeft dat de politici voortaan naar de militairen zullen willen luisteren. In andere democratische landen, zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland gebeurt dat wel. In België hecht de regering alleen belang aan onze opinie als het te laat is en alles verknald is. Op de avond van de zevende april, bijvoorbeeld, was men voor één keer in onze mening geïnteresseerd.?

In de Rwanda-affaire is de rancune van de militairen tegenover de politieke wereld begrijpelijk en allicht terecht. Er werden aanzienlijk minder manschappen naar Kigali gestuurd dan het leger nodig achtte. Rond de effectieven werd er gesjacherd zoals in de beste Turkse bazaar. Het begon al in de wandelgangen van VN in New York, vertelde Alain Cools, een Belgisch diplomaat die destijds bij de VN was geaccrediteerd. ?Amerikanen, Britten en Russen wilden slechts vijfhonderd militairen in de vredesmissie.? Ondanks hun machtspositie in de Veiligheidsraad ze beschikken alle drie over een vetorecht , werden ze tot toegevingen gedwongen. Uiteindelijk stemden ze in met een vredesmacht van 2.500 militairen. Dat was dan iets meer dan de helft van de 4.500 manschappen die de Canadese generaal Romeo Dallaire, de commandant van Unamir, noodzakelijk vond. De Veiligheidsraad eiste evenwel besparingen op het toegekende budget. Volgens Cools was dat zeer uitzonderlijk. ?Aansporingen om op de kosten te letten waren niet nieuw, maar nooit voordien was het zo expliciet en dwingend geformuleerd.? De aanbeveling bleef niet zonder gevolg. Met moeite slaagden de VN erin 1.000 manschappen voor Rwanda te sprokkelen.

De Belgische diplomatie Buitenlandse Zaken en de regering dus hebben nooit zwaar getild aan de getalsterkte. Dat bleek alleszins uit het getuigenis van Alexis Brouhns, die op dat ogenblik de tweede in bevel was op de Belgische VN-ambassade. ?We kregen nooit instructies over die getalsterkte. Dat had overigens weinig zin. De Veiligheidsraad, waarvan België toen geen deel uitmaakte, beslist hier soeverein over. Ik geloof echter wel dat België met 2.500 militairen kon instemmen.? Brouhns formuleerde het zo omzichtig dat het voor iedereen duidelijk werd dat dit nooit een punt van discussie, laat staan een breekpunt, voor de Belgische diplomatie was geweest.

DE BLAUWHELMEN VAN BANGLADESH

Het kon ook moeilijk. Om de 2.500 manschappen te halen, moest België zelf een bataljon van achthonderd militairen vrijmaken. Dat was de vraag die het VN-secretariaat op 8 september en 15 oktober 1993 aan de Belgische regering stelde. Het kabinet heeft dat zelfs niet eens overwogen. Al op 22 september, zo staat in het rapport van de ad hoc-groep, maakte minister van Defensie Delcroix duidelijk dat het er niet meer dan tweehonderd tot driehonderd mochten zijn. Een verkenningseenheid die vier dagen in Rwanda verbleef, kwam op 2 november evenwel tot de conclusie dat er zeshonderd Belgische militairen van doen waren.

Desondanks besliste een beperkt ministercomité op 10 november dat 370 para’s volstonden. Uit de verklaringen van voormalig stafchef Charlier bleek dat Delcroix het niet nodig vond om daarover vooraf met de legertop te onderhandelen. De beslissing zelf werd Charlier de dag zelf nog door Delcroix mondeling meegedeeld, op een receptie waar beiden elkaar toevallig ontmoetten. ?Ik heb de minister toen onmiddellijk gezegd dat dit vanuit militair oogpunt onzin was.? Een dag later schreef Charlier de minister een nota een afschrift ervan vertrok naar het Militair Huis van de koning met de mededeling dat hij weigerde garant te staan voor de militaire haalbaarheid van deze beslissing.? Kortom, een ontslag hing in de lucht. Op 19 november gaf de voltallige ministerraad uiteindelijk haar fiat voor 450 para’s.

Charlier legde zich deze keer bij de beslissing neer, maar het aantal taken van de para’s werd teruggeschroefd. Onder meer de Quick Reaction Force (QRF) werd aan 370 Bengalezen toevertrouwd. Op de herhaalde vraag van Guy Verhofstadt (VLD) wanneer het voor de legertop duidelijk werd dat de Bengalezen geen geloofwaardige troepenmacht vormden, spraken de militairen zich tegen. Volgens luitenant-kolonel Henry Kesteloot was het al van bij hun aankomst begin december ’93 zonneklaar dat hun operationele waarde laag lag. Charlier probeerde zich met een handigheidje te redden. ?Pas op 7 april besefte ik dat de Bengalezen niets voorstelden. Toen weigerden ze zelfs de bevelen uit te voeren.?

Uiteraard wist Charlier al veel vroeger dat er niet op de Bengalese blauwhelmen kon gerekend worden. In diverse nota’s en vele vergaderingen kwam dat probleem aan bod, maar niemand durfde de dramatische conclusie te trekken dat de Unamiroperatie op deze manier gehypothekeerd werd en dat de Belgische para’s een onverantwoord risico liepen. Maar dat de toestand gevaarlijk was en onhoudbaar dreigde te worden, drong wel tot het bewustzijn door. Tussen december 1993 en februari 1994 probeerde minister Delcroix tot vijf keer toe Oostenrijk te bewegen om vlug 150 tot 200 manschappen naar Kigali te sturen. De Oostenrijkers zeiden niet nee, maar ook niet ja en de Belgische regering wachtte af in de plaats van zelf 150 extra para’s naar Kigali te sturen. De supplementaire kost van 150 miljoen frank bleek onoverkomelijk, en Charlier zelf ging een nieuwe confrontatie met de regering uit de weg. Een verzuim met dramatische gevolgen.

DE REGERING WAS OP DE HOOGTE

Het marchanderen over de troepensterkte verraadt veel over de ernst waarmee New York en Brussel het Rwandadossier aanpakten. Een gelijkaardig verhaal kan nu al geschreven worden over het materiaal en de wapens van de para’s, en ook over het veel te zwakke VN-mandaat. Hoewel het mandaat beduidend minder ver reikte dan in Arusha was afgesproken en België als belangrijkste troepenleverancier eisen kon stellen, heeft het zich nauwelijks bekreund om de inhoud ervan. Tot tweemaal toe gaf diplomaat Brouhns toe dat Brussel geen instructies gaf om het aan te scherpen. Over het waarom van deze volgzame houding liet zijn collega Cools weinig twijfel bestaan. ?De Verenigde Staten hadden aan Somalië een trauma overgehouden. Ze wilden onder geen enkel beding dat de VN-troepen iets meer zouden doen dan bijstand verlenen.?

Daarom mocht sommige zware munitie Kigali niet binnen. Eén keer is België daar vanaf geweken. Begin december, zo onthulde Baudouin Briot, een medewerker van de Generale Staf, werden 60 mm mortiergranaten naar Rwanda overgevlogen zonder dat daarvoor bij de VN toestemming was gevraagd. In tegenstelling tot bijna alle Belgische officieren op het proces van Luc Marchal, de Belgische bevelhebber in Kigali, stelde Briot dat de para’s munitie in overvloed hadden. ?Toch heeft dat de slachting niet kunnen verhinderen.?

Meer dan eens herhaalde luitenant-generaal Charlier dat de regering van dit alles op de hoogte was. Op de dagelijkse vergaderingen van het operationeel centrum in Evere (C Ops) werd de woordvoerder van het ministerie van Defensie ambtshalve uitgenodigd en een verslag van de vergadering belandde altijd op het kabinet. ?De minister beschikte over alle informatie. Trouwens, de commandant in Kigali, kolonel Marchal, was een vroegere kabinetsmedewerker en belde met grote regelmaat naar de minister. Het stoorde me niet eens.?

Ook de frêle Amerikaanse mensenrechtenactiviste Alison Des Forges bevestigde dat de overheden over veel informatie beschikten, maar er onvoldoende rekening mee hielden en er soms niets eens belangstelling voor opbrachten. ?Het is toch heel ernstig dat de VN niet reageerden op de telex van generaal Dallaire, waarin een belangrijke informant melding maakt van geheime wapenopslagplaatsen en de moordplannen van de Interahamwe. Zowel Frankrijk, de Verenigde Staten en België hebben de informant asiel geweigerd. Voor mij komt dat erop neer dat men zijn stem niet meer wou horen en dat men geen interesse voor deze informatie had.? Begin 1994 kwamen er volgens Des Forges zoveel signalen en informaties dat het ?onmogelijk was om het gevaar van een genocide niet te zien.?

Wie het niet zag, was voormalig premier Martens, toen die in februari 1994 door Rwanda reisde en er praattte met vele verantwoordelijken. Met de hand op het hart verzekerde hij de commissie dat hij op dat ogenblik geen verontrustende dingen opmerkte. ?Anders was ik toch onmiddellijk naar België teruggekeerd.? De reactie van Des Forges loog er niet om. ?Dat Martens zich door president Juvénal Habyarimana liet inpakken, kan ik me nog voorstellen. Hij beheerste de kunst om mensen te charmeren. Maar dat Martens niet zag dat er groot gevaar dreigde, komt me totaal onbegrijpelijk voor.?

Paul Goossens

Wilfried Martens voor de Rwandacommissie : niets gezien.

De diplomaten Brouhns (links) en Cools : stilte vanuit Brussel.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content