Guy Verhofstadt kan soms geweldig flauw doen. Vorige week in het parlement nog, toen kamerlid Ferdy Willems opperde dat armoede en ongelijkheid in de wereld misschien wat meer aandacht verdienden, omdat ze een humuslaag van frustratie vormen waarop ook weleens terreur gaat gedijen. Logisch? Niet voor de premier. Heeft daar niets mee te maken, antwoordde die botweg.

En dat terwijl zijn eigen minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel op datzelfde moment in het Midden-Oosten handenvol humanitaire hulp aan het uitdelen was. Michel kwam van die reis terug met de idee dat strijd tegen de terreur zinloos is zonder ‘een grondige analyse’ van de achtergrond ervan. Hij vindt dus dat de terreur wel degelijk dieper wortelt dan alleen in de verknipte geest van enkele fanatici.

Bovendien, zo zei de premier, armoede kan er geen justificatie voor zijn. Dat zal wel. Maar het is een al even flauwe retorische truc als Verhofstadt zodoende de analyse van de feiten – waar zijn vice-premier dus zo voor is – bewust vermengt met eenduidige moraal. Het gaat namelijk niet om rechtvaardigen of goedpraten, wel om een betere kennis die een herhaling van tragedies kan helpen voorkomen.

Verhofstadts langverwachte open brief aan de zogeheten anti-globalisten kan ook al niet anders dan als flauw worden omschreven. Het begon al in de aanhef, waarin hij zich koket afvroeg wat die anti-globalisten nu eigenlijk willen. Met geweld het privé-bezit bekampen? ‘Correct voedsel in de betere eethuizen’ bepleiten? Of, zo stond het wat verderop, waren ze eigenlijk de objectieve bondgenoten van extreem-rechts?

Inderdaad, door hun interne diversiteit kleven de anti-globalisten een nogal vaag programma aan. Niettemin mag nu wel duidelijk zijn dat ze zich niet keren tegen de globalisering zelf, wel tegen de manier waarop die zich in de praktijk voltrekt. Vandaar dat ze zichzelf het liefst ‘democratische globalisten’ noemen. Verhofstadt kan niet doen alsof hij dat niet weet, het staat elke dag in de krant.

Maar zijn vermeende onwetendheid biedt de premier, retorisch toch, een uitweg. Enerzijds hanteert hij een povere definitie van de mondialisering door eenzijdig de lof van de vrijhandel te zingen, wat net een grief van de anti-globalisten is. Anderzijds houdt hij een hooggestemd pleidooi voor meer gelijkheid, vooral economisch. Geen dumping meer van westerse landbouwoverschotten in de ontwikkelingslanden. Geen protectionistische barrières meer tegen landbouwproducten uit de derde wereld. Het EU-voorzitterschap biedt hem alvast een hefboom om dat op de agenda te zetten. We zullen zien.

Geen rijkemansonderonsjes op de G8 meer, zegt de premier nog, maar democratisch overleg onder alle regionale organisaties van de wereld. Daarmee streeft hij een sterkere politieke controle op de globalisering na. Dan is het wel gek dat hij de Verenigde Naties en hun vele organen geheel onvermeld laat. Maar Verhofstadt blijft logisch met zichzelf. Zijn G8 nieuwe stijl bestaat immers uit vooral economische samenwerkingsverbanden.

Doordat de premier ook hiermee in het straatje van de vrijhandel vastrijdt, gaat het ene discours een ander verbergen. De ‘democratische globalisering’ roept namelijk een discussie op over het sociaal-economische model dat de mondialisering vandaag stuurt. Kortom, al dat flauwe gedoe dient alleen omdat Verhofstadt zichtbaar geen zin heeft in een debat over de kansen en grenzen van de vrijemarkteconomie.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content