Vivant-boegbeeld Roland Duchâtelet over vrijheid en blije mensen, het gelijk dat eraan komt, ellebogenwerk en een nieuwe rol voor de vakbonden.

Tessenderlo, vrijdagavond. Het licht in de duisternis komt uit de kantoren van de Elex-holding. Binnen werkt de schoonmaakploeg zich langs bezette bureaus. Jongens en meisjes, de oudste wellicht goed dertig jaar, kijken nauwelijks op. Geen das of keurig mantelpakje te bespeuren. Telefoons zoemen, de schermen van sommige portables vertonen bizarre screensavers. In een hoek van een open kantoor zit Roland Duchâtelet gewoontjes tussen zijn werkvolk. De baas en mede-eigenaar van twee beursgenoteerde bedrijven – Epiq (elektronische componenten) en Melexis (geïntegreerde schakelingen) – heeft geen secretaresse. Zelfs geen blinkende bedrijfsslee. Hij rijdt gewoonlijk met een auto uit de pool, deze avond een bescheiden, rode Citroën.

Begin dit jaar verkondigde Duchâtelet dat zijn Vivant bij de verkiezingen vijf procent zou halen. Het werden er 2,1. In de kranten doken tegenstrijdige berichten op. De Vivant-financier was ontgoocheld, elders heette het: niks aan de hand. “Natuurlijk was ik ontgoocheld”, zegt hij nu in een witte, kale vergaderzaal. “Dedioxinecrisis kostte ons waarschijnlijk 1,5 procent en dan hadden wij op 3,5 gezeten. Wij gokten erop dat het om economische thema’s zou gaan en toen kwam de dioxine. Wij geraakten niet in het nieuws en bleven in een soort media-onderstroom drijven. Maar als ik de 2,1 procent nuchter vergelijk met de eerste uitslagen van het Vlaams Blok of de Volksunie, kan ik ermee leven.”

Duchâtelet is geen dwaas die het licht van de zon ontkent en geeft toe dat hij en zijn partij een en ander verkeerd inschatten. Het belang van BV’s bijvoorbeeld. Eigen onderzoek had uitgewezen dat de inhoud telde, niet de kop. Dat bleek dus mis. Ook de campagne zat niet helemaal op het goeie spoor. De affiche van de mama en haar basisinkomen gaf andere partijen goedkope munitie: het conservatieve Vivant stond voor moeders terug naar hun kookpotten.

De grootste fout die de partij volgens de stichter maakte, was doel en middelen verwarren. “Wij zijn een beweging en doen om één reden mee aan verkiezingen: andere partijen verplichten over onze ideeën na te denken. Onze basisfilosofie is er eentje van meer vrijheid, meer plezier, zelfs meer genot in het leven. Hoe realiseer je dat? Door iedereen een basisinkomen te geven, de belasting op arbeid – voor lage en middeninkomens – af te schaffen en een sociale BTW in te voeren. Wij legden vooral de nadruk op die middelen om onze filosofie te realiseren. Wij hadden schrik om te zeggen: wij zijn voor plezier. Dan hadden wij onmiddellijk het verwijt gekregen: Vivant, dat staat nergens voor. Resultaat? Bij andere partijen oogstten wij respect, maar wij slaagden er niet in onze emotionele en filosofische ideeën te verkopen. Zelfs niet bij jongeren. Die stemden voor Bert Anciaux. Ook al zegt die nu al jaren tot vervelens toe: ik ben nieuw, ik ben nieuw. Veel heb ik daar nog niet van gezien.”

PLEZIER IN HET LEVEN IS BELANGRIJK

Wanneer een bedrijf op vijf miljard frank omzet mikt en uitkomt op 2,1 is het waarschijnlijk van de kaart. En een partij? Duchâtelet lacht om de vergelijking. “Feitelijk zijn wij ook van de kaart, want wij hebben slechts één verkozene en krijgen dus als partij geen subsidies.”

Nu vormen centen niet meteen het grootste probleem van de ingenieur. Het lanceren van de partij zou hem persoonlijk vijftig tot honderd miljoen frank hebben gekost. Beweren de kranten. Hijzelf wil alleen een bedrag plakken op de verkiezingscampagne: 22, 23 miljoen frank. En de rest? Onbelangrijk. “Het is dwaas te geloven dat je zonder goeie ideeën en zonder geld een partij op gang krijgt. Ik heb ook eens nagegaan wat de eerste campagnes van het Vlaams Blok en de Volksunie kostten. Dat was ook veel geld.”

Na de verkiezingen moest Vivant het grotendeels zonder het manna van Duchâtelet doen. De organisatie is nu beperkt tot drie secretariaten: Eupen (Vivant miste er op veertig stemmen na een zetel), Antwerpen en Brussel. Vrijwilligers houden er de boel draaiend. Grote nieuwigheid is ook dat de leden moeten betalen: duizend frank lidgeld per jaar en daarmee “is Vivant de Mercedes van de politieke partijen. Het gaat niet alleen om het principe. Wij willen vermijden dat morgen iemand door het inschrijven van honderd fictieve leden in een of ander intern orgaan verkozen geraakt.” Toch betaalt niet iedereen de duizend frank, want kandidaat-leden voor wie het te veel is, blijven welkom mits ze een bescheiden bijdrage van driehonderd frank neerleggen.

Aan echt stoppen, dacht Duchâtelet blijkbaar nooit. Ook niet omdat er moeilijke gemeenteraadsverkiezingen aankomen. Die gaan per definitie om hondenpoep op de straat en te veel Marokkanen in het shoppingcenter, niet over sociale BTW of lasten op arbeid. “Alle partijen zitten met dat probleem. Wij gaan de nadruk leggen op zaken als referenda of de kwaliteit van het leven. Dat kan je heel concreet invullen: via socialewoningbouw bijvoorbeeld of kinderopvang. Wij hebben één voordeel op de andere partijen: bij ons is er nog plaats op de lijsten.”

Roland Duchâtelet werkt vandaag de dag veeleer op de achtergrond. Hij houdt zich niet meer bezig met de dagdagelijkse gang van zaken bij Vivant. De vraag of hij ooit wil stoppen, noemt hij irrelevant. “Veronderstel dat ik dat doe. Dat zou niks veranderen. Vivant gaat dan gewoon verder zonder mij, want de beweging is aan de winnende hand. Op Torhout-Werchter deelden wij enkele jaren geleden folders uit met de boodschap: plezier in het leven is belangrijk. Toen vond iedereen dat vrij idioot, nu lacht niemand er nog mee.”

VEERTIG JAAR ROND DE STOEL DRAAIEN

Ook in het buitenland slaat het idee van het basisinkomen aan. Vivant deed – op bescheiden schaal – mee aan de jongste verkiezingen in Frankrijk. Kiemen liggen in Nederland en Duitsland, hoewel “dat allemaal nog niet veel voorstelt”. In Quebec bestaat er nu een beweging die het basisinkomen als sociale basisstructuur propageert. En dan zijn er nog altijd de Verenigde Staten. Met een budget van ruim drie miljard frank probeert een club daar sinds enkele jaren het begrip basisinkomen te verkopen.

Vivant denkt dus overal tekenen aan de wand te zien. “Wij blijven meer dan ooit overtuigd van onze twee basistheorieën: de alternatieve financiering en het basisinkomen. Over die financiering bestaat stilaan een consensus: niemand durft nog praten over een verhoging van de sociale lasten omdat het neerkomt op politieke zelfmoord. Het basisinkomen wint ook aan populariteit. De bestaande systemen voor sociale voorzieningen zijn zo ingewikkeld dat ze tot misbruiken moeten leiden. Wij vereenvoudigen alles: minder reglementen, minder paperassen. Het concept sluit als een bus: een basisinkomen brengt rechtvaardigheid en gelijkheid, vormt het beste middel tegen sociale uitsluiting, zelfs een wapen tegen criminaliteit. Iedereen krijgt meer vrijheid, kan zoveel bijverdienen als hij wil en arbeid wordt goedkoper.”

De vrije en blije mens, daar blijft Duchâtelet op hameren. Ook in zijn eigen bedrijven. Wie op twintig werknemers één ongelukkige vindt die tegen zijn of haar zin komt werken, krijgt van hem de eerste prijs. “Onze mensen komen en gaan waar en wanneer zij willen. Elk jaar mogen ze van baan veranderen. Geen probleem. Wij geven hen vrijheid. Als dat in een bedrijf kan, waarom niet op grotere schaal? Maar let op: wie bij ons met zijn ellebogen werkt, de pluimen van een ander op zijn hoed steekt of zich niet conviviaal gedraagt, vliegt eruit. Wij zijn daar heel radicaal in.”

De Vivant-filosofie wil dat onze maatschappij gebouwd is op louter economische sjablonen: werken, geld verdienen en zelfs “verknechting”. Dat moet anders kunnen. De partij ziet een samenleving waar geen economie primeert, wel welzijn. “Waarom werkt de helft van de Belgen tegen zijn goesting? Dat is waanzin. Onze samenleving is rijk genoeg om iedereen een basisinkomen te geven dus moet niemand tegen zijn zin werken. Werknemers moeten tegen hun baas kunnen zeggen: foert, ik heb genoeg aan dat basisinkomen en plooi mij niet meer naar uw grillen. Waarom moet een leraar zijn hele leven lang lesgeven? Waarom kan hij geen juwelier worden?”

Het antwoord van Vivant: de structuren zijn veel te strak. Maar het zou ook kunnen luiden: uit schrik voor verandering, uit onzekerheid, uit vrees voor verlies van sociale status. Vandaar misschien dat Vivant zich van tegenstander vergist. Immobilisme zit niet alleen bij politici en overheid, maar tegelijk bij de burger. “Mensen hebben inderdaad schrik. Bijvoorbeeld voor hun pensioen. Het ironische is dat wij een oplossing bieden, maar dat andere partijen laten geloven dat wij een bedreiging vormen voor die pensioenen. Dat is hypocriet.”

Iedereen dus hetzelfde pensioen, een overgangsregeling van 35 jaar voor de middelgrote pensioenen en pech voor de echt grote. Weg daarmee “terwijl zo’n Frank Vandenbroucke die hoge pensioenen vreemd genoeg blijft tolereren”. Volgens Vivant-berekeningen worden de meeste gepensioneerden daar niet eens slechter van. “Nu krijgen zij gemiddeld 27.000 frank per maand, bij ons is dat 30.000 frank. En: de gelijkheid neemt onvrede weg. Een coiffeur draait van zijn zeventiende tot zijn zestigste rond zijn stoel. Dan krijgt hij 19.800 frank pensioen. Maar wij geven een immigrant onmiddellijk 24.000 frank. Die coiffeur is kwaad en vraagt dan – terecht – in koor met het Vlaams Blok: waarom krijg ik die veertig jaar mijn kas afdraaide, minder dan een vreemdeling die hier komt binnenwaaien?”

BUITENSPEL STOORT DE SPITS

Bovendien: een radicale ommezwaai moet, want morgen is er volgens Vivant geen geld meer voor sociale zekerheid. Zeg nu zelf: vroeger werkte iemand dertig jaar en ging op zijn zestigste de pijp uit. Nu leeft een mens tachtig jaar en werkt hij er nog altijd dertig. “Je moet geen jaren universiteit achter de rug hebben om te begrijpen dat dit niet kan. Met gewoon boerenverstand begrijp je dat. Het VEV – dat zijn toch geen uilen – geeft ons gelijk als wij beweren dat dit niet kan blijven duren.”

Duchâtelet gelooft dat de concepten alternatieve financiering en basisinkomen voor een volledige werkgelegenheid kunnen zorgen. Ten minste: voor diegenen die willen werken. De manier waarop de overheid nu méér banen wil creëren, slaat volgens hem nergens op.

Neem het dossier van chipproducent UMC. De vorige regering was van plan het Taiwanese bedrijf elf miljard frank aan subsidies toe te stoppen. Dat zou dan een fabriek in Limburg opleveren. “De overheid redeneert: de elf miljard verdienen wij terug via belastingen en sociale lasten. Goed, betaal die werknemers héél goed en dan heb je 600.000 tot 700.000 frank die terugvloeit. De elf miljard recupereer je dus na zo’n vijftien jaar. Geen enkele investeerder stopt ergens geld in met een pay back-periode van vijftien jaar. Het criterium is twee, drie jaar. Dan moet hij zijn geld terug hebben. Twintig jaar geleden was dat verantwoord; voor 100.000 frank haalde je toen een baan naar hier en dat geld had je na een half jaar terug. Nu is het gewoon krankzinnig.”

Het UMC-dossier ligt voorlopig stil. Roland Duchâtelet dreigde met de rechter als het bedrijf de subsidie zou krijgen. Twee jaar geleden diende hij namelijk zelf een gelijksoortig voorstel in en ving toen bot. Zit daar geen tegenstrijdigheid in? Vivant ageert als partij tegen overheidssubsidiëring en Duchâtelet probeert die binnen te rijven. “Veronderstel dat ik voetballer ben, een spits. Ik kan dan tegen de buitenspelval zijn omdat die mij hindert. Maar als ik op het veld sta, moet ik er rekening mee houden want offside bestaat nog altijd. Dat is mijn situatie. Als burger stel ik mij vragen over een subsidie van 50.000 frank per Limburgs gezin. Als ondernemer probeer ik – niet fanatiek en zonder opzienbarend succes – subsidies te krijgen omdat zij een element in de concurrentiestrijd vormen.”

Nee, banen moeten er onder andere komen door de lagere loonkosten die voortvloeien uit het Vivant-model. Maar ook door het inzetten van invoegbedrijven. In het Vivant-manifest zijn dit een soort interim-kantoren die werknemers tijdelijk aanwerven, hen herscholen of hun carrière een andere richting uitsturen. “Neem mensen die te creatief of te gek zijn voor een bedrijf als Electrabel. Zij kunnen naar zulke invoegbedrijf en dat kijkt voor hen uit naar een andere baan. Bijvoorbeeld bij ons, want wij kunnen zo’n gekken goed gebruiken.”

Het verhaal van de invoegbedrijven krijgt wel een vreemde wending als Duchâtelet onthult wie die moet runnen: de vakbonden. “Vakbonden moeten blijven bestaan als tegengewicht voor de werkgevers. Geef het patronaat de vrije hand en dan krijg je – zeker in economisch slechte tijden – uitbuiting. Hoe moeten de vakbonden overleven? Onder andere via de invoegbedrijven. Dat is veel interessanter dan teren op uitkeringen, wat zij nu doen. Nu smijt je op die manier geld weg. Dankzij de invoegbedrijven krijgen ze meer inkomsten en zijn ze productief bezig.”

Of de ondernemer de vakbonden al aansprak over hun nieuwe rol? “Wij hebben daar met mensen van het ACLVB over gepraat. Die waren héél enthousiast.”

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content