Ingrid Van Daele
Ingrid Van Daele Ingrid Van Daele is redacteur bij Knack

Op de top in Lissabon van 2000 was de boodschap niet mis te verstaan. Europa moest op korte termijn een sociaal gelaat krijgen. Maar in het ontwerp van de Europese grondwet blijven de sociale bevoegdheden uiterst beperkt.

De Vlaamse socialisten noemden Europa te weinig sociaal. ‘Het is ons project niet meer’, stelde Johan Vande Lanotte. De vrijemarkteconomie was een doel op zich geworden. Voor economen als Hans Labohm van het Haagse Instituut Clingendael dan weer, is Europa niet liberaal genoeg. Hoe kunnen we innoveren, groeien, meer banen creëren, als we blijven vasthouden aan de ‘verwennerijen’ van de verzorgingsstaat? We moeten elementen van het Angelsaksische model overnemen, meent hij. We moeten evolueren naar wat commissaris Frits Bolkestein het Mid-Atlantische model noemt. Anders blijven de kosten voor arbeid te hoog en zijn we te onaantrekkelijk voor ondernemingen.

‘Niet liberaal genoeg?’, vragen dan weer anderen. Het Europees beleid is vandaag niets anders dan de uitvoering van de Washington Consensus. Privatisering van staatsbedrijven, handelsliberalisatie, deregulering, het doorvoeren van één wisselkoers, belastinghervormingen, en noem ze maar op, de basisprincipes van het Amerikaanse hervormingsprogramma voor Latijns-Amerika. Een voor een vind je ze in het Europese systeem terug, beweren ze. Wie ervoor vreest dat zijn wettelijk pensioen niet meer volledig zal worden uitbetaald, vreest terecht, voorspellen ze. Europa kan zijn sociale stelsels niet blijven aanhouden. Als vanzelf glijden ze weg in het economisch-liberale dictaat dat Europa wordt opgelegd.

De Amerikaanse econoom John Williamson, die in 1989 de ‘Washington Consensus’ op papier zette, had een heel ander doel voor ogen. Zijn programma vormde de kleinste gemene deler van het beleid van instellingen als het IMF en de Wereldbank in de crisis in Latijns-Amerika. Maar zijn concept ging een eigen leven leiden. Het werd zowel gekoppeld aan ‘barbaars neoliberalisme’ als aan wat de speculant George Soros het ‘marktfundamentalisme’ noemde.

Is Europa inderdaad dan zo neoliberaal? Economen omschrijven het huidige paradigma liever als post-keynesiaans. Een veelheid aan financiële prikkels moet de economische dynamiek op gang brengen en investeringen bevorderen. Europa kent een veel beschaafder en socialer kapitalisme dan Amerika. Maar de Europese Unie is in de kern een economische unie. Als Europa sterk geïntegreerd is, dan wel louter op het economische en absoluut niet op het sociale vlak.

In Lissabon in maart 2000 hadden de staatshoofden en regeringsleiders dan wel overtuigd beweerd dat economische prestaties en sociale cohesie elkaar niet uitsluiten, maar versterken. En dat zullen ze ook vandaag doen. Maar het ‘operationeel concept’ dat Europa voor zijn sociale politiek beoogde uit te werken, staat nog in zijn kinderschoenen.

SOCIALE AMBITIES

Niet dat het Europa aan sociale ambities ontbreekt. De basistekst voor de grondwet stelt zelfs bijzonder nobele sociale doelstellingen voorop: de strijd tegen de sociale uitsluiting en discriminatie, sociale rechtvaardigheid en bescherming, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind. Bovendien bestaat er een consensus over dat bijvoorbeeld openbare diensten, zoals sociale diensten, transport, onderwijs, toegankelijk moeten zijn voor iedereen. Maar de instrumenten om de doelstellingen waar te maken, zijn niet voorzien.

De sociale bevoegdheden in Europa zijn bijzonder beperkt. ‘De interne markt staat centraal in het beleid’, aldus Europees parlementslid Anne Van Lancker (SP.A). ‘Precies zoals het fiscaal beleid is het sociaal beleid louter aanvullend. Het sociaal beleid wordt steeds weer getoetst aan de concurrentieregels. Zo stapten privé-verzekeraars voor kort nog naar de rechtbank toen een bepaald ziekenfonds een hospitalisatieverzekering bood zonder risico’s. Ze kregen ten dele gelijk: de markt moet worden opengegooid, luidde het. Het is gevaarlijk: je zet de solidariteit op het spel in het voordeel van de concurrentie. Steeds weer moet het sociale wijken voor de interne markt.’

Wat kan er dan van een Europees sociaal beschermingsbeleid worden verwacht? Eén Europees stelsel voor sociale zekerheid willen de lidstaten alvast niet. De diversiteit tussen de verschillende sociale modellen is veel te groot. Het Scandinavische model dat gebaseerd is op belastingen en dat een zeer hoog beschermingsniveau biedt, valt niet zo- maar in te ruilen tegen het Angelsaksische, dat een algemene bescherming biedt, maar op een zeer laag niveau. Wie er sociaal comfort wil, moet er zich richten tot aanvullende verzekeringen.

Ook de nieuwe lidstaten hebben hun sociale systemen al grotendeels uitgewerkt en staan niet meteen te popelen om andere systemen over te nemen. Het aandeel van hun bruto binnenlands product dat ze aanwenden voor wettelijke sociale bescherming is aanzienlijk. Tegelijk staan ze onder een sterke Amerikaanse invloed en ze zijn dan ook iets liberaler dan de onze. De aanvullende pensioenstelsels zullen er ongetwijfeld een grote bloei kennen. De economische ondergrond verschilt er wel sterk van de onze, aldus Danny Pieters (N-VA), professor sociale zekerheid en secretaris-generaal van het Europees Instituut voor Sociale Zekerheid, die onderzoek uitvoerde naar de socialezekerheidssystemen in de nieuwe lidstaten. ‘Mensen hebben er vaak twee tot drie jobs, waarvan er slechts één – meestal een staatsbaan – in aanmerking komt voor het wettelijk pensioen.’ Bovendien staat het wettelijk systeem wellicht op de helling: als de landen met hun weinig competitieve economie in de interne markt opgaan, kunnen ze hun hoge sociale belastingen misschien zelfs niet eens aanhouden.

MOBILITEIT

Wat is er dan mogelijk op Europees vlak? De sociale wetgeving is alvast zeer beperkt. Het enige wetgevende instrument op sociaal vlak is een van de eerste wetten die ooit door Europa zijn goedgekeurd. Het gaat om de coördinatieverordening (1408/71) van 1971. Ze coördineert de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en zorgt ervoor dat mobiele EU-burgers sociaal beschermd blijven. Wie vijf jaar in Spanje werkte, vervolgens drie jaar in Portugal en met pensioen gaat in Finland, weet op basis daarvan wie hem betaalt en waar het geld vandaan zal komen. Tegen eind 2003 moet de verordening vereenvoudigd zijn en gemoderniseerd.

Dezelfde verordening heeft ook betrekking op patiëntenmobiliteit. Als algemene regel geldt dat de tarieven van de lidstaat waar de verzorging plaatsvindt, worden toegepast. Een patiënt die zich uitdrukkelijk verplaatst met het oog op een medische behandeling in een andere lidstaat, moet van tevoren toestemming vragen aan zijn ziekenfonds. Het Europees Hof van Justitie heeft een aantal arresten geveld, waarin het in principe stelt dat het vrij verkeer van diensten nageleefd moet worden. Maar het benadrukt dat het financieel evenwicht in de zorgstelsels bewaard moet blijven. Dat geldt vooral voor ziekenhuisopnames. Om misbruiken te voorkomen en de situatie onder controle te krijgen, gingen Groot-Brittannië en België een overeenkomst aan. De National Health Ser- vice had wat te veel cliënten naar België doorgestuurd.

Op de coördinatieverordening na, moet Europa zich tevredenstellen met de ‘zachte aanpak’ wat het sociaal beschermingsbeleid betreft. Het hanteert de methode van de ‘open coördinatie’: een samenwerking die erin bestaat dat lidstaten onderling overleggen en hun doelstellingen op elkaar afstemmen. Zo maken ze afspraken over hoe ze de strijd tegen sociale uitsluiting en armoedebestrijding het best kunnen aanpakken. Ze bespreken hoe ze de beroepsbevolking kunnen activeren. Voor de pensioenstelsels stelden ze als principe voorop dat ze financieel houdbaar moeten zijn in elk van de lidstaten. Doel is de landen via nationale actieplannen onder druk te zetten om tot actie over te gaan. Er kan zo goed als niets worden afgedwongen. Minimumlonen kunnen bijvoorbeeld niet opgelegd worden. De lidstaten zouden dat ook niet wensen. Voor de Scandinavische landen zou het hun eigen standaarden naar beneden halen. De Britten dan weer vrezen voor een opwaartse druk als er minima worden voorgeschreven.

De werkgroep in de Europese Conventie over het Sociale Europa, zorgde er op de valreep nog voor dat de open coördinatiemethode onder meer voor het sociaal beleid in het ontwerpverdrag van de Conventie verankerd werd. Als antwoord op de prangende vragen op sociaal vlak volstaat dat niet, vindt onder meer Danny Pieters. Ook voor de nieuwe lidstaten die toetreden, zou een grotere juridische afdwingbaarheid een daadwerkelijke steun betekenen op het vlak van de sociale bescherming. Vandaag staan ze te sterk bloot aan ultraliberale beïnvloeding uit de VS.

Het is duidelijk: de verschillende lidstaten willen hun socialezekerheidsstelsels niet loslaten. Daarvoor zijn de nationale gevoeligheden te groot. De vraag rijst echter of ze betaalbaar blijven. De vrees bestaat vandaag voor de pensioenstelsels. ‘Maar misschien vormt het grootste probleem op termijn nog wel de financiering van de gezondheidszorg. Patiënten die in de ene lidstaat niet meer aan hun trekken komen, laten zich dan verzorgen in de andere’, zegt Danny Pieters. Als de patiëntenmobiliteit niet snel op een afdwingbare manier geregeld wordt, gaat ook daar algauw de vrije concurrentie spelen.

Ingrid Van Daele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content