Nog niet één procent van de Congolese overheidsuitgaven gaat naar landbouw. Toch is die sector voor de Afrikaanse reus de enige uitweg naar een betere toekomst.

In het oosten van de Democratische Republiek Congo, even buiten de hoofdstad Kinshasa, bevindt zich de Hoogvlakte van Bateke. Op het Congolese gedeelte van dat plateau was tot veertig jaar geleden geen levende ziel te bespeuren. Het zand dat er eeuwen geleden via een stevige woestijnwind uit de Kalahari is neergedaald, zal daar niet vreemd aan zijn. Vandaag wonen er een klein half miljoen mensen. De verwachtingen zijn dat Kin-shasa over tien jaar tot aan de Hoogvlakte zal uitdijen.

De nabijheid van de hoofdstad moet het belangrijkste argument zijn om op het plateau te gaan wonen. Voor het overige is het er kwaad kersen eten. De plaatselijke bevolking houdt zich hoofdzakelijk in leven met de teelt van maniok. Hier en daar hebben landbouwers zich verenigd om een zeer bescheiden kippenkwekerij op te starten, of op een iets professionelere manier de schrale grond te bewerken. Maar voor de extra investeringen die ze daarvoor nodig hebben, moeten ze hopen op de steun van een buitenlandse donor of een partnerorganisatie zoals Caritas International. Vaccins voor kippen zijn immers niet goedkoop, net zomin als het kippenvoer. ‘De kuikens zijn bovendien geïmporteerd uit België’, vertelt de voorzitter van een organisatie die enkele jaren geleden zeventien gezinnen heeft verenigd om samen een kwekerij te beginnen in het dorpje Menkao. ‘We hadden er besteld bij een Congolees. Maar toen na zes maanden alle andere voorbereidingen voor het bedrijf klaar waren, hadden ze die kuikens nog altijd niet geleverd.’

Het is met de kippen niet anders dan met andere voedingsmiddelen in Congo: bijna alles moet worden geïmporteerd, ook de voor het kippenvoer zo belangrijke soja. Dat maakt de investering extra zwaar. Maar over het resultaat in Menkao is Caritas tevreden. De 96 kippen in de stal leggen elk ongeveer 280 eieren per jaar, 240 meer dan het gemiddelde schriele kippetje dat hier doorgaans door het zand scharrelt.

Caritas beperkt zijn financiële steun voor dergelijke projecten tot het eerste jaar. ‘In het tweede jaar staan we hen alleen nog bij met technische en boekhoudkundige opleidingen’, zegt projectbegeleider Robert Mandiangu. ‘Het belangrijkste van onze strategie is dat we in het derde jaar kunnen vertrekken en dat ze zonder onze hulp verder kunnen.’ Omdat Caritas merkt dat het project in Menkao slaagt, gaat het binnenkort in de buurt soortgelijke projecten ondersteunen. Voorts moeten microkredieten aan de plaatselijke boeren en technische opleidingen de productie helpen optrekken. De extra’s die ze daarmee binnenhalen, dienen om hun kinderen naar school te laten gaan en hun maaltijden beter te variëren.

De eieren worden hier op het platteland ondanks de grote gezinnen maar zelden per zes verkocht. Ook drinkbaar water is geen evidentie. De Europese Unie had de kraantjes al geïnstalleerd, maar moest dan vaststellen dat het op een vulkanisch plateau als dat van Bateke geen lachertje is om naar water te boren. Zelfs op 250 meter diepte werd geen druppel water aangetroffen. In Ndako Pembe was het uiteindelijk de plaatselijke bevolking die zelf een waterbron ontdekte. Caritas International zorgde voor de installatie van een pomp en een reservoir. Drieduizend gezinnen komen hier dagelijks hun bidon drinkwater halen.

Dat de Congolese boeren voor hun broodnodige investeringen tot op vandaag volledig afhankelijk zijn van buitenlandse donaties, heeft verscheidene oorzaken. Maar de meest in het oog springende is ongetwijfeld het schamele budget dat de Congolese regering besteedt aan de primaire sector. In de begroting van 2007 was slechts 1,7 procent ingeschreven voor landbouw. In de Verklaring van Maputo uit 2003 kwamen de Afrikaanse landen nochtans overeen dat minstens 10 procent van de nationale begroting naar landbouw moest gaan. De voorbije vijf jaar raakte Congo zelfs niet aan een vijfde van dat percentage. ‘En eigenlijk moet je kijken naar de uitgaven die werkelijk worden gespendeerd’, zegt Thomas Kembola, directeur met een lange staat van dienst op het ministerie van Landbouw. Hij is de man die ongeveer om de zes maanden een andere minister boven zich krijgt. ‘In 2007 bedroegen de werkelijke uitgaven 0,69 procent.’ Op een totale overheidsbegroting van nog geen 5 miljard euro betekent dat 35 miljoen euro per jaar.

700 tractoren

Dan is er nog president Joseph Kabila, die over ongeveer de helft van het overheidsbudget beschikt en dat naar eigen goeddunken kan invullen. Eind vorig jaar besliste hij om 700 tractoren aan te kopen, die volgens hem ‘de mechanisering van de Congolese landbouw zouden inluiden en zouden leiden naar de zelfbevoorrading van zijn land.’ De mediagenieke aankoop was in Congo groot nieuws en gaf een boost aan Kabila’s populariteit, maar landbouw-experts zijn het erover eens dat de tractoren momenteel niets bijbrengen aan de ontwikkeling van de Congolese landbouw en dat het geld veel beter kon worden uitgegeven aan dringender behoeften. Alleen in de grootste coöperaties kan een tractor van tijd tot tijd van pas komen. De doorsneeboer beschikt echter nauwelijks over een halve hectare grond. Een groot deel van de 700 tractoren zal de komende jaren dus gewoon verroesten.

Om juist beter tegemoet te komen aan de noden van de basis, heeft Kembola de afgelopen jaren binnen zijn bevoegdheden veel energie gestoken in het doorgedreven decentralisatieproces dat voorzien is in de grondwet. ‘De provincies zijn een geschikter niveau om de landbouwbudgetten te beheren. Enerzijds kunnen ze profiteren van de expertise op nationaal vlak, anderzijds staan ze veel dichter bij de praktijk en kunnen ze inspelen op de vraag van de landbouwers.’ Voorlopig, zo moet ook Kembola toegeven, dienen de provinciale portefeuilles voor landbouw echter vooral om elk met hun eigen noden aan te kloppen bij buitenlandse donoren. ‘In elke communicatie hamer ik erop dat de ontwikkeling van de landbouw uit de eigen gemeenschap moet komen. Maar dat is voor de toekomst. In een ideale situatie zouden de middelen van externe donoren maar een extraatje mogen zijn.’

Overvolle vrachtwagens

Hoe moeizaam de ontwikkeling van de Congolese landbouw ook verloopt, er is geen andere hefboom om het land uit de diepe afgrond te tillen. ‘In het verleden zijn er wel voorstellen geweest om zich meer te richten op andere sectoren’, zegt de Fransman Pierre Vauthier, adviseur voedselzekerheid in Congo voor de FAO, de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties. ‘Hier hebben ze het geprobeerd met mijnbouw en industrie. Maar landbouw heet niet voor niets de primaire sector. Nergens ter wereld, behalve misschien in Singapore, is er een economie op gang gekomen zonder de landbouw. Bovendien moet het in Congo zeker via deze weg, gezien het gigantische potentieel dat hier aanwezig is. Als de productie hier naar een aanvaardbaar niveau stijgt, kan Congo heel Afrika bevoorraden, of toch op z’n minst de landen waar extreme voedselschaarste heerst.’

Het gebrek aan technische knowhow en kwaliteitsvol zaaigoed is een teer punt, net als de plattelandsvlucht van de jonge volwassenen. Maar zelfs als de productie een aanvaardbaar niveau bereikt, is dat geen garantie voor economische vooruitgang. De Europese Commissie trekt bijvoorbeeld voluit de kaart van het transport en toegang tot de markt. ‘Als sommige boeren plots tien zakken meer konden produceren, zouden ze die in veel gevallen niet verkocht krijgen’, zegt de Belg Patrick Houben, die in Congo het voedselzekerheidsprogramma van de Europese Commissie coördi-neert. ‘Het transport van de oogst naar de steden is vaak onbestaande en altijd onvoldoende. Bovendien verliezen de boeren enorm veel tijd omdat ze hun producten altijd zelf begeleiden naar de markt. Ze doen dat omdat ze anders misschien nooit betaald worden.’

Op de terugweg van het Plateau van Bateke naar Kinshasa komen we verscheidene vrachtwagens tegen, de laadbak volgestouwd met honderden zakken die opeengestapeld zijn tot een hoge toren. Daarbovenop, vijf à zes meter boven het wegdek, zit een tiental jonge mannen die in elke bocht samen met de uitpuilende vracht vervaarlijk zijwaarts hellen. Als de vrachtwagen aan het rijden is, tenminste, want meer dan de helft van die gevaartes staat stil langs de kant van de weg. Ofwel heeft de aftandse motor het begeven, ofwel zijn de dubbele banden door het gewicht tegen elkaar beginnen te wrijven, waardoor ze knappen. Op de enige steile helling van het traject staat een vrachtwagen dwars over de weg, de laadbak in de gracht. Hij is de klim niet opgeraakt, vervolgens achteruit beginnen te rollen en tegen de bergwand geknald.

De transporteurs weten ondertussen dat ze met een dergelijke vracht geheid problemen krijgen. Toch houden ze vast aan dezelfde aanpak, om op het einde van de rit nog íéts over te houden. Ze moeten immers niet alleen de eigenaar van de vrachtwagen en de brandstof betalen, maar ook de taksen onderweg. Houben noemt de talrijke controleposten langs de weg pure pesterij. ‘Bij elke brug moet de transporteur afdokken. Soms hebben ze de keuze: in de rij gaan staan en urenlang wachten, ofwel betalen en doorrijden. Maar wachten is tijdverlies, en dat kost ook geld.’

Daarom zet de Europese Commissie ook voor de landbouwsector hoog in op corruptiebestrijding. Houben: ‘Politieambtenaren die maar 30 dollar per maand verdienen, kun je het zelfs niet eens kwalijk nemen dat ze overal proberen bij te verdienen.’

Ondervoeding

Waar de Europese Commissie de afgelopen jaren niet meer in investeerde, zijn de pijnlijke gevolgen van het voedsel-tekort in Kinshasa. ‘Ik weet dat de organisaties die daar actief zijn dat jammer vinden,’ zegt Houben, ‘maar het probleem in Kinshasa is een straatje zonder einde. De honger is er soms acuut, maar we beschikken niet over de middelen om naast de vele andere noden in Congo ook daar aanwezig te blijven. In Kinshasa sterft men niet van de honger, maar daarmee is alles gezegd.’

‘Moeten de kinderen dan sterven vooraleer er meer middelen worden vrijgemaakt?’ vraagt zuster Bénédicte Claus zich af. Ze is directrice van het Bureau Diocésain des Oeuvres Médicales (BDOM) in Kinshasa, en staat aan het hoofd van één groot ziekenhuis met 350 bedden, een tiental kleinere verzorgingsinstellingen, 27 kraamklinieken en tientallen centra waar moeders met hun ondervoede kinderen terechtkunnen om een minimum aan calorieën binnen te krijgen.

De Europese Commissie is niet de enige multinationale donor die de noodhulp in Kinshasa stopzette. ‘Het World Food Program zou ons moeten helpen’, zegt Claus. ‘Maar die zitten sinds 2007 allemaal in de crisisgebieden in het oosten van het land.’ Ze wordt in haar kritiek bijgestaan door de Leuvense professor Erik Tollens, landbouweconoom en Congo-expert. ‘Na de democratische evolutie en de verkiezingen in 2006 zijn alle donors ervan uitgegaan dat ze konden stoppen met humanitaire hulp. Voortaan zouden ze zich uitsluitend toeleggen op ontwikkelingssamenwerking. Maar om die bocht te maken, hebben ze wel de ogen moeten sluiten voor de hongersnoden, de talrijke crisissen en de permanente en soms acute ondervoeding die nog altijd bestaat.’ Tollens wijst ook naar andere geldverslindende operaties, zoals de aanwezigheid van de 17.000 MONUC-manschappen in het land. ‘Sommige divisies leveren nuttig werk, maar dat kan zeker niet van allemaal gezegd worden. Hoe dan ook was het nooit de bedoeling dat ze hier zo lang zouden blijven. We mogen niet vergeten dat die operatie 3 miljoen dollar per dag kost.’

Ondertussen heeft ook de wereldwijde economische crisis hard toegeslagen in het Centraal-Afrikaanse land. De prijzen in Kinshasa verschillen vandaag nauwelijks van die in het Westen. De stocks raakten enkele maanden na het uitbreken van de financiële crisis helemaal uitgeput. In tegenstelling tot in het Westen, waar de olieprijs na de piek van vorig jaar intussen opnieuw gedaald is, blijven de prijzen in Congo even hoog. In een land waar gemiddeld de helft van het gezinsbudget naar eten gaat, is het dan ook bang afwachten of de crisis de voedselzekerheid niet nog meer in het gedrang zal brengen.

DOOR HANNES CATTEBEKE IN CONGO

‘In Kinshasa sterft men niet van de honger. Maar daarmee is alles gezegd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content