Kathleen Van Brempt (Vooruit)

‘Er zijn niet te veel, maar net te weinig boeren’

Kathleen Van Brempt (Vooruit) Europarlementslid voor Vooruit

Door de verregaande industrialisering van de landbouw gaat ‘de boerenstiel’ verloren. Net dat heeft verstrekkende gevolgen voor onze natuur, onze voedselvoorziening en het klimaat. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet het geweer van schouder veranderen.

Als er één zaak glashelder geworden is uit het politieke debat rond de natuurherstelwet, de Europese klimaatdoelstellingen en de stikstofproblematiek in Vlaanderen en Nederland, dan is het hoe gepolariseerd het klimaatdebat geworden is. Of je bent voor de boeren of je bent voor het klimaat. Daartussen blijft alleen verschroeide aarde over. Extreemrechtse en conservatieve partijen poken dat debat graag verder op uit electorale afwegingen. Los van de inhoud, los van de wetenschap en zelfs los van de belangen van de boeren zelf. De gecreëerde tegenstelling tussen landbouw en natuur is vals en onjuist. En ze biedt geen oplossingen voor de toekomst.

Eenheidsworst

Dat de boerenstiel onder druk staat, blijkt duidelijk uit de cijfers over het aantal landbouwbedrijven in Vlaanderen. In 1980 telde Vlaanderen nog ruwweg 75.000 landbouwbedrijven. In 2022 waren dat er nog maar 22.500, waarvan slechts 16.000 met een beroepsmatig karakter. Op amper 40 jaar tijd is het aantal boeren met bijna 80% gedaald. De oorzaak daarvan ligt niet in het klimaatbeleid of strengere milieunormen, maar in het verdienmodel van de agro-industrie.

Dat verdienmodel is gestoeld op één leest: groeien. De daling in het aantal landbouwbedrijven ging gepaard met een enorme schaalvergroting en verindustrialisering van de landbouw. Vandaag ligt de focus van de landbouw in Vlaanderen op veeteelt. De helft van alle landbouwbedrijven in Vlaanderen hebben veeteelt als specialisatie. En meer vee betekent ook meer veevoeder. Van het totale landbouwaureaal, de oppervlakte die door land- en tuinbouw bewerkt wordt, wordt meer dan de helft gebruikt voor het verbouwen van voedergewassen. Dat alles is big business voor de agro-industrie. Want wie intensieve landbouw zegt, zegt ook kunstmest. Veel kunstmest. Vlaanderen (en Nederland) zijn op dat vlak koplopers in Europa. Driekwart van de meststoffen die in Europa in de land- en tuinbouw gebruikt worden, zijn afkomstig uit de Lage Landen. De focus op groei en de winstlogica van de agro-industrie zijn een motor achter een verdere schaalvergroting in de veehouderij, vaak ten koste van het milieu en de boer zelf.

Natuur gaat achteruit

De gevolgen daarvan voor het milieu zijn inmiddels pijnlijk duidelijk geworden. De verindustrialisering van de landbouw leidde niet enkel tot een verlies aan diversiteit in de landbouw, maar had ook een dramatische impact op onze biodiversiteit en onze natuur. En vaak blijft de impact daarvan niet beperkt tot hetgeen we daadwerkelijk zien boven de grond. Het huidige gebruik van onze landbouwgrond heeft ook geleid tot een daling van de bodemkwaliteit. Dertig procent van de landbouwgrond in Vlaanderen is ernstig verdicht, waardoor het minder water kan absorberen en planten minder goed kunnen wortelen. In Nederland gaat het zelfs over de helft van de landbouwgrond. Ook boeren ondervinden daar de gevolgen van: landbouwers zien tot 10 procent van hun opbrengst verloren gaan.   


Bovendien brengt die verdichting een cascade aan nieuwe bijkomende negatieve effecten met zich mee. Hoe dichter de bodem, hoe minder bodemleven, hoe minder water die bodem opneemt en hoe trager ze dat doet. De waterreserves in de bodem dalen, wat tot meer droogte en wateroverlast leidt. En daardoor spoelen nog steeds te veel meststoffen weg in de Vlaamse waterlopen. Ondanks alle opeenvolgende mestactieplannen behoort de waterkwaliteit in Vlaanderen tot de slechtste in de hele Europese Unie.

Go big or go broke

Het probleem van dat model is dat het landbouw loskoppelt van de natuur. Het dwingt boeren om zoveel mogelijk, zo goedkoop mogelijk en zo efficiënt mogelijk te produceren, maar het houdt geen rekening met de impact daarvan op boeren, op onze voedselproductie en op onze natuur. Net daar zit de grote fout. Zolang we het dominante model van de landbouw niet herdenken, blijft het dweilen met de kraan open.

(Lees verder hieronder.)

Dat zien we ook in het huidige stikstofbeleid. Door het beleid van de Vlaamse regering moeten boeren bijkomend gaan investeren in technologische oplossingen voor de stikstofneerslag, zoals luchtwassers. Pas vanaf een bepaalde schaal wordt die investering economisch rendabel. En dus luidt het motto: go big or go broke. Bovendien zijn dergelijke technologische oplossingen slechts een vorm van symptoombestrijding. Ze bieden geen oplossing voor andere problemen zoals de bodemkwaliteit, verdichting van de bodem of de gebrekkige waterkwaliteit en ze kosten de overheid en de boeren handenvol geld.

De boer als natuurbeheerder

Hoe je het ook draait of keert: landbouw is natuur. In plaats van een model te promoten dat dit ontkent en probeert om de rol en de effecten van de natuur op de landbouw tot een minimum te herleiden, moeten we herinvesteren in het versterken van de link tussen natuur en landbouw. Een grotere biodiversiteit en meer natuur biedt zuurstof voor gezondere en competitieve landbouw.

Te vaak wordt het beeld opgehangen dat klimaatbeleid, natuurherstel en milieunormen in eerste instantie de broodwinning van boeren bedreigt. Maar uit onderzoek van het Nederlandse Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat het tegenovergestelde waar is. Biologische boeren produceren misschien wel minder dan hun collega’s, maar ze verdienen wel meer en hun inkomen is bovendien ook stabieler. Een verschuiving naar een meer biologische landbouw is in eerste instantie dus goed nieuws voor de boer zelf en hoeft niet te leiden tot economische verliezen.

De overheid zou daarom boeren ook kunnen belonen voor hun rol als natuurbeheerders. Duurzame landbouw produceert niet enkel voedsel, ze draagt ook zorg voor natuurlijke rijkdommen, houdt de bodem gezond, slaat CO2 op en zorgt voor waterfiltering. Als we de rol van boeren als natuurbeheerders vergroten, kunnen we hen daar ook voor belonen. Het is een veel nuttigere investering dan uitkoopregelingen of de miljarden aan economische schade door stikstofvervuiling. In Europa alleen al wordt die schade aan de economie op 1 tot 4 procent geschat.

Weg met cash for cows

De Europese Unie heeft een centrale rol te spelen in die duurzame transitie van de landbouw. In geen enkele andere industrie is Europese steun zo belangrijk als in de landbouw. In 2019 stroomde er via het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zo’n 38 miljard euro vanuit het Europese budget naar de rechtstreekse ondersteuning van boeren.

Alleen is dat gemeenschappelijk landbouwbeleid niet fit for purpose. Ook in het GLB blijft vandaag blijft het ‘cash for cows’-principe gelden: hoe groter de boerderij, hoe meer subsidies je krijgt. Zo versterkt het alleen de duw richting schaalvergroting, monocultuur en verindustrialisering en houdt het te weinig rekening met de bredere negatieve impact van intensieve landbouw op mens en milieu.

Een grondige hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan een gamechanger zijn voor de landbouw in Europa. Door meer middelen vrij te maken voor duurzame en biologische landbouw, jonge boeren bijkomend te ondersteunen en boeren ook te vergoeden voor de belangrijke rol die ze kunnen spelen in het beheren, behouden en herstellen van onze natuur, investeren we in de landbouw van de toekomst. Kleinschaliger, met hogere en stabielere inkomens voor de boer zelf, met kortere ketens en minder voedselverspilling.

Het goede nieuws is dat dat model ook perfect verenigbaar is met een gezondere natuur, het aanpakken van de biodiversiteitscrisis en een ambitieus klimaatbeleid. Dat biedt ons ook de mogelijkheid om de valse tegenstelling tussen klimaat, milieu en landbouw te overstijgen. Maar daarvoor hebben we meer, niet minder boeren nodig.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content