Een nieuwe roman van Salman Rushdie, “The Moor’s Last Sigh”, een boodschap uit ballingschap, zonder zelfmedelijden.

SALMAN Rushdie is dus terug. Niet onder ons. Hij leeft nog altijd opgejaagd en ondergedoken, beschermd door Scotland Yard en Special Branch, in “veilige huizen”. Vorige week nog hebben Iraanse regeringsleiders in Madrid op een geheime bijeenkomst met vertegenwoordigers van de Europese Unie weliswaar beloofd de fatwa waarbij de schrijver ter dood veroordeeld werd (in 1989, door de Ayatollah Khomeiny) niet meer te zullen uitvoeren. Toch weigerden ze dat schriftelijk te bevestigen, zodat de oproep tot moord volledig door de eerste de beste uitvoerbaar blijft zoals hij was.

Hoewel hij zich al eens meer laat zien, in een glimp, op een literaire avond of in een boekenwinkel, leeft Salman Rushdie al meer dan zes jaar onafgebroken in isolement. In die tijd heeft hij drie boeken uitgegeven : het metaforische kinderboek “Haroun and the Sea of Stories”, de verzameling essays, interviews en kritieken “Imaginary Homelands” en vorig jaar de bundel korte verhalen “East, West”.

Een echte roman is er sinds de beruchte, gedoemde “Satanic Verses” in 1988 al dat stof deden opjagen, niet meer bijgeweest. Dat de omstandigheden daar niet naar waren, zelfs niet voor de gevierde romancier van “Midnight’s Children” (in Groot-Brittannië uitgeroepen tot “Booker of the Bookers”, dat is het beste boek dat ooit de Booker-prijs won) of het briljante “The Satanic Verses”, kan niet echt verbazing wekken. Nochtans is Salman terug, zoals gezegd, en wel met een lijvige, ingewikkelde, schitterende roman, “The Moor’s Last Sigh”. Een boek dat in oktober in Nederlandse vertaling bij uitgeverij Contact moet verschijnen als “De laatste snik van de Moor”.

POTENTAAT.

En ondertussen is het nieuwe schandaal alweer op gang gebracht. De nieuwe roman mag dan een familiesaga of een sprookje zijn (we hoeven niet eens te kiezen, hij is het allebei, en zeker is hij géén sociaal-realistisch fresko van het leven in Bombay), Salman zou Salman Rushdie niet zijn als hij geen plaatselijke potentaten in zijn boek materiaal had gegeven om zich danig over op te winden. Het navrante aspekt hieraan is dat het met Bombay te maken heeft, de modernste Indiase grootstad die Rushdie als zijn moederstad beschouwt, en die de stad is waar hij vanuit zijn schuiloord bij Londen heimwee naar heeft.

In Bombay plaatst Rushdie halverwege de roman een personage dat Raman Fielding heet, een voormalig cartoonist die aan het hoofd staat van een extremistische hindoe-partij en burgemeester van Bombay wordt. Het is een korrupt, abjekt personage dat op de xenofobe neigingen van zijn hindoe-volgelingen inspeelt en de altijd latent aanwezige haat van hindoes tegen moslims (maar ook tegen andere “minderheden”) aanwakkert voor zijn eigen profijt. Daarbij is hij vies en wansmakelijk, praat belachelijk en heeft een stinkende adem.

In het boek staat die figuur voor de hindoe-fundamentalisten, die ook het échte India, buiten het boek dus, naar een verscheurende burgeroorlog aan het stoken zijn. Dat is ook een dieper tema op de achtergrond van dit verhalenkluwen : de almaar afbrokkelende eenheid van India, de teloorgang van de postkoloniale, eengemaakte natie, de vernietiging van de droomstad Bombay door de hetzes van al dan niet religieuze fanatici die al dan niet worden gebruikt om het vuile werk te doen van allesverslindende mafiosi achter de schermen.

Een somber beeld zal men zeggen, maar Salman Rushdie hóudt van Bombay en dat is aan alles te merken, de kans is dus groot dat het allemaal méér dan half waar is, alleen wat aan de optimistische kant. En om die visie dan even kracht bij te zetten, blijkt het te moeten lukken dat er in Bombay een politicus is die eveneens luistert naar een Engelse schrijversnaam, Bal Thackeray, die vroeger cartoonist was en nu leider van een extremistische hindoe-partij die de staat Maharasjtra bestuurt, waarvan Bombay de hoofdstad is. Bombay, dat hij, net als de fiktieve Fielding in het boek, in Mumbai wil herdopen, omdat dat minder kolonialistisch klinkt. Men ziet het : voor mensen die ze zich willen aantrekken, liggen hier schoentjes op een hoop.

DE MOOR.

Van Thackerays organizatie Shiv Sena en zijn BJP-partij werd, via de minister van Kultuur van de staat Maharasjtra, Pramod Nawalkar, al vernomen (in een gesprek met The Independent) dat ze daar geïnteresseerd waren om het boek te lezen. Als er beledigingen in zouden voorkomen aan het adres van de ex-cartoonist of zijn beweging, zouden zij het boek in de staat laten verbieden. Een vaag dreigement voor een niet nader bepaalde toekomst, maar aangezien het komt van de lieden die begin de jaren negentig achter de afbraak door Hindoe-fanatici van de moskee van Babar in het noorden van India zaten wat bloedige godsdienstrellen in Bombay veroorzaakte, zelfs naar Indiase maatstaven (meer dan tweehonderd doden) , aarzelt de importeur van het boek sindsdien met de verspreiding ervan.

Maar, een sprookje dus en een familiegeschiedenis : de lezer moet het boek zelf maar lezen. Het is als een tapijt van motieven, met venstertjes die open en dicht gaan in taferelen uit de Duizend-en-één Nacht, de Moren uit Andaloesië overgeplaatst naar de zuidpunt van Indië, waar de Portugees-Indiase specerijenhandelaars van de Souza’s en de Da Gama’s (afstammelingen van Vasco da Gama natuurlijk) hun imperium hebben dat teniet gaat en gered wordt door Abraham Zogoiby, een jood van Spaanse afkomst die trouwt met de ontembare dochter Aurora die op enkele manieren zelf één van de belangrijkste hoofdfiguren van het boek is. De waanzinnige, bloedmooie, geniale schilderes. De moeder van de Moor, Moraes Zogoiby, die met zijn laatste krachten, zijn laatste snikken, dit hele verhaal vertelt.

Moraes Zogoiby, om maar iets te zeggen, de enige zoon van Aurora en Abraham en eigenlijk tot hij onterfd werd de erfgenaam van hun imperium, leeft dubbel zo snel als de normale mens. Zodat hij na vier en een halve maand geboren werd, er twintig uitzag toen hij tien jaar oud was en natuurlijk ook dubbel zo snel oud werd : als stokoude man van 38 jaar vertelt hij letterlijk met zijn laatste adem zijn ongelooflijke avonturen in dit boek.

De tragiek komt dan door het feit dat zijn geest niet dubbel zo snel evolueert, en dus voor het oog achterblijft op het lichaam : de prachtig geschapen jongeman van achttien herbergt nog altijd de jongen van negen in zich. Dat dit een ingewikkelde bron van soms moeilijk te vatten misverstanden is, hoeft verder geen uitleg. Dat de diskrepantie de jongen z’n ongeluk wordt, is niet meer dan logisch. Zeker met zo’n vader, die zich tot peetvader van Groot-Bombay heeft ontwikkeld en met een moeder die geniaal-egocentrisch is als Aurora, is de Moor een vogel voor de kat.

HEKS.

In dat nooit rechtlijnige, altijd naar links en naar rechts en achteruit blikkende verhaal dat hij op zijn meeslepende en exuberante manier vertelt, en waar hij geregeld op vooruitloopt, is de geschiedenis van India verweven. Van de koloniale vooroorlogse tijd van de Da Gama’s en de Britten waar iedereen van dacht dat ze nooit zouden weggaan, over de oorlog en de onafhankelijkheid, de regeringen van de Gandhi’s en de Nehru’s, de Emergency die eigenlijk de diktatuur van Indira Gandhi was en die het begin van de neergang betekende voor het India dat de Moor geërfd had, tot het hedendaagse kabaal van middelpuntvliedende krachten, de hindoe-fundamentalisten, de religieuze rellen, de gewelddadigheid en de fascistische gewapende benden, de knokploegen en de mafia. En de Moor die ten onder gaat omdat de wereld niet is wat ze leek, niet meer is wat ze geweest is of die twee tegelijk.

“Uiteindelijk, ” zegt de Moor, “zijn verhalen al wat van ons overblijft, wij zijn niet meer dan de paar verhalen die blijven bestaan. En in de beste van die oude sagen, die we alsmaar opnieuw willen horen, daar komen geliefden in voor, dat is zeker waar, maar de stukken die we het liefst hebben is waar de schaduwen over het pad der geliefden vallen. De vergiftigde appel, het betoverde spinnewiel, de Zwarte Koningin, de slechte heks, de kleine kinderdieven : dàt is het ware. ” En dan was er eens een familie, rijk in een mooi land… Of een suksesvol schrijver die een geniaal boek schreef tegen de kwezels, pilarenbijters en fanatici die de wereld onbewoonbaar maken… Het is een machtig, meeslepend en hilarisch epos, en het loopt slecht af, oei, wat loopt het slecht af !

Sus van Elzen

Salman Rushdie, “The Moor’s Last Sigh”, Jonathan Cape, Londen (voor België : AMP/PVD Buitenlandse Boekhandel), 434 blz., ca. 900 fr.

Salman Rushdie : alleen verhalen blijven over.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content