Na een maand prikacties, betoogt het onderwijs tegen hervorming. Een gesprek met de geviseerde minister, Luc Van den Bossche.

OP 28 februari staken en betogen de leraren van het secundair onderwijs tegen de zoveelste hervorming. Sleutelwoorden daarin zijn net zoals voor het hoger onderwijs meer autonomie voor de directies, meer samenwerking tussen de scholen en beheersing van de kosten. Hoe die hervorming in de praktijk zal verlopen, staat nog niet vast. Wat gedeeltelijk de onrust in het onderwijs verklaart.

Want er broeit meer. Sinds 1980 is aan het onderwijs gesleuteld : het Vernieuwd Secundair Onderwijs (VSO) werd ingevoerd en afgevoerd. Fusies en saneringen volgden elkaar op. De leerplicht werd verlengd, hogescholen samengevoegd. Er werd bespaard op schoolgebouwen, lonen en lesuren. Tegelijk daalde het aantal leerlingen en scholieren, wat een invloed had op het aantal leraren dat aan de slag kon. Hoeveel banen daarbij verloren gingen, is erg moeilijk te berekenen. Ook al omdat tegelijk heel wat maatregelen werden uitgewerkt om de werkloosheid op te vangen. De hardste besparingen werden doorgevoerd door wijlen minister van Onderwijs Daniël Coens (CVP). Sinds Luc Van den Bossche (SP) als Vlaams onderwijsminister aantrad (1992) volgden er maar enkele maatregelen. Alles bij elkaar genomen gingen sinds 1985 tien procent voltijdse betrekkingen verloren (zie kader).

Begin van deze maand traden dan de fameuze benoemingsstop en de programmatiestop in. Eenvoudig gezegd : er kunnen gedurende twee jaar geen leraren vastbenoemd worden en scholen kunnen geen nieuwe richtingen oprichten. De betoging van 28 februari en de acties van de afgelopen weken zijn vooral tegen die benoemingsstop gericht.

Over de hervorming gingen we praten met directeurs en directrices van scholen. Uitgangspunt was de beleidsbrief School maken in Vlaanderen van oktober 1995, waarin onderwijsminister Van den Bossche het grote kader van de hervorming schetste. Hem legden we de vragen van de directies voor.

Opvallend in alle gesprekken is de grote bezorgdheid. Directeurs vragen zich af wat hun boven het hoofd hangt.

LUC VAN DEN BOSSCHE : Dat begrijp ik. Maar dat komt ook door de desinformatie. Ik heb al de gekste verhalen gehoord over wat ik van plan zou zijn of gezegd zou hebben. Ik heb nooit gezegd dat het secundair onderwijs maar evenveel mag kosten als het basisonderwijs. En het cijfer ?acht per klas” komt niet van mij. Dat komt uit een verkeerde berekening in het Oeso-rapport van 1991 en het is gecorrigeerd nadat ik op de fout gewezen heb. Ik keur trouwens de acties ?acht in de klas” af. Het gaat niet op dat leraren een groep leerlingen naar de speelplaats sturen. Maar ik begrijp dat ze het beu worden die dingen te horen herhalen.

Idem voor de benoemingsstop. Dat is niet het begin van het einde van de vaste benoeming. Zowel de benoemings- als de programmatiestop moeten er komen om de hervorming niet van te voren te hypothekeren. We hebben hetzelfde gedaan in het hoger onderwijs. Geen vaste benoemingen meer, maar de tijdelijken worden wel immuun. Ze kunnen niet weggeduwd worden, ze worden behandeld als vastbenoemden. Ze blijven aan het werk.

Voor het secundair onderwijs gaat het om ongeveer 3.000 mensen, niet om drieduizend voltijdse betrekkingen. Als het leerlingenaantal achteruit gaat, vallen ze uit. Dat klopt. Er zullen banen sneuvelen. En dat proberen we op te vangen via soepele uitstapregelingen, waardoor op termijn wel ruimte ontstaat voor aanwervingen.

De directies vrezen dat uit het besparen twee soorten scholen zullen voortspruiten. Scholen met een welstellend publiek waar ouders betalen voor alle extra’s, tegenover overbevolkte scholen voor wie niet kan betalen.

VAN DEN BOSSCHE : Onze maatschappij dreigt inderdaad naar een duale samenleving te evolueren. Het kosteloos onderwijs is daar een stevig wapen tegen. We moeten op dat stuk allemaal waakzaam blijven ikzelf, inspectie, directies en leraren. Er moeten muren gebouwd worden waar niemand doorheen kan. Sponsoring van scholen kan niet, schoolgeld kan niet.

Er bestaan nu ook al verschillen. Doorheen alle netten en niveaus zijn er scholen die, bijvoorbeeld, een zeer streng systeem toepassen waardoor veel leerlingen uitvallen omdat het niveau zo hoog is. Dat wordt aanvaard. Omdat er ook scholen zijn die een veel meer leerlinggericht onderwijs aanbieden.

Een andere realiteit is dat er, in de verschillende netten, scholen bestaan die een meer of minder welgesteld publiek aantrekken. Maar we mogen niet naar het Britse systeem evolueren, waarin ouders betalen voor onderwijs.

Als dat echt mijn bedoeling was, zou de begroting voor onderwijs er heel anders uitzien. Trouwens dan zou ik nu veel geld uitgeven om te bereiken wat ik helemaal niet wil : het einde van ons ideaal van democratisering. Daar teken ik niet voor.

Ik weiger ook me te laten betrekken in een oorlog tussen de verschillende netten. Wetenschappelijke studies wijzen uit dat ouders steeds minder kiezen voor een bepaald net, steeds meer voor een bepaalde school. Zo is het in de werkelijkheid en daar zullen we op termijn rekening moeten mee houden.

En nog meer besparingen ? De zwaarste besparingen hadden plaats in de jaren tachtig. Toen werd lineair bespaard, zonder rekening te houden met de verschillen op het terrein. Die besparingen troffen, bijvoorbeeld, het Gemeenschapsonderwijs zwaarder, omdat dat kleinere scholen had. Sommige besparingen brachten trouwens veel minder op dan verwacht.

De onderwijsbegroting van 1988 haalde geen 160 miljard frank, de begroting van dit jaar voorziet in 240 miljard. Ze is dus gestegen met vijftig procent. Bespaard heb ik bijgevolg niet. Tenzij op de speciale uren om bijkomende richtingen te organiseren. Er is ook bespaard doordat de scholen slechts worden gefinancierd door 98,8 procent van de uren waarop ze recht hebben. Het budget voor secundair onderwijs daalde licht, maar we besteden nog zeer veel geld. We zullen veel geld blijven uitgeven aan het onderwijs in het algemeen. Het secundair onderwijs slorpt echter binnen het globale budget te veel geld op.

De hoge prijs van het secundair vloeit voort uit vroegere beslissingen, zoals die tot het invoeren van het onbetaalbare VSO. En de besparingen uit het verleden brengen mee dat het secundair met hooggediplomeerde en oudere leraren zit.

VAN DEN BOSSCHE : Dat klopt. Het VSO was mooi op papier, maar onbetaalbaar in de praktijk. De invoering ervan trok de spiraal van de meeruitgaven op gang. Dat moet ik nu rechttrekken en de huidige leraren incasseren het lijden. De geschiedenis is niet rechtvaardig.

Alleen is de verhouding nu te erg scheefgegroeid. Een scholier in het secundair onderwijs kost twee en een halve keer meer dan een leerling in het basisonderwijs. Hoe kunnen we dat rechttrekken ? Het moet mogelijk zijn dat scholen die vlak bij elkaar liggen, ophouden elkaar concurrentie aan te doen en gaan samenwerken. Wat is nu de situatie ? Elk kind brengt geld op. Veel scholen hebben bijkomende richtingen georganiseerd om de kinderen binnen de eigen instelling te houden.

Als scholen gaan samenwerken en een gezamenlijke enveloppe krijgen, dan kan zo’n samenwerkingsverband alle studierichtingen aanbieden. Dan kunnen kinderen eerlijk geëvalueerd worden, want als ze veranderen van richting raakt dat de financiering van het geheel niet. De pot blijft dezelfde.

Die pot wordt wel sterk beïnvloed door de loonkosten, waarop de directies geen controle hebben. Lonen worden centraal genegocieerd, anciënniteit blijft meespelen.

VAN DEN BOSSCHE : Natuurlijk blijven lonen centraal genegocieerd. De inrichtende machten betalen geen lonen, zoals voor het schoolpact het geval was, het departement betaalt die. Net zo goed als de uitstapregelingen en de vervanging bij zwangerschap of arbeidsongeval centraal zullen betaald worden. De scholen en zelfs de samenwerkingsverbanden kunnen dat niet dragen.

De wetenschappelijke studie die nu gemaakt wordt over de financiering moet dan ook rekeningen houden met veel factoren. Een vergrijzingscoëfficiënt, bijvoorbeeld. Maar ook bevolkingsdichtheid, het recruteringsgebied van scholen, het aanbod van studierichtingen, de huidige verplaatsing van scholieren. De financieringsformule zal niet eenvoudig zijn, misschien blijkt dat op sommige plaatsen een samenwerkingsverband erg moeilijk ligt.

Die samenwerkingsverbanden zullen per regio werken. Hoe groot of klein worden regio’s en samenwerkingsverbanden ?

VAN DEN BOSSCHE : Dat weten we nog niet. Maar zo’n samenwerkingsverband kan niet te klein zijn, want elk verband moet het geheel van de studierichtingen aanbieden. Moeten we een minimum en maximum opleggen ? Dat zullen de wetenschappelijke studies uitwijzen.

Als die regio’s uitgetekend zijn, moeten directies beginnen onderhandelen. Dat betekent, zeggen sommigen, dat ze zelf de kleine scholen moeten uitschakelen.

VAN DEN BOSSCHE : Er hoeven geen scholen te verdwijnen. Het komt erop aan dat directies afspreken, wie wat aanbiedt. Dat zal misschien niet gemakkelijk zijn, maar ze zullen moeten overeenkomen : de financiering dwingt hen daartoe. Ik ben daarin nogal optimistisch. In het hoger onderwijs is het vrij vlot verlopen, behalve in Gent. De kleine hogescholen zijn niet verdwenen. De netten traden trouwens regelend op. Dat zal nu ook gebeuren. Tijdens de onderhandelingen over hoger onderwijs is ook geen schoolstrijd losgebarsten. Dat is een unicum in Vlaanderen. De netten werkten samen.

Herstructureren is hetzelfde werk verdelen over minder mensen. Dus grotere klassen en minder leraren. En grote klassen betekent moeilijker lesgeven en veel extrawerk. Uit een steekproef in een school bleken taalleraren zestig uur per week te werken.

VAN DEN BOSSCHE : Om te beginnen, is het niet zeker dat er grotere klassen ontstaan. Zeker is wel dat kleine klasjes zullen verdwijnen, tenzij voor specifieke specialisaties.

Maar zelfs dan raakt die opmerking een heel gevoelig punt. Het voorbeeld is trouwens goed gekozen. Vooral leraren Nederlands zijn de sukkelaars. De mathematische gelijkheid van zoveel uur per week is geen gelijkheid. Maar hoe dat te corrigeren ? Voor directies is dat zeker niet gemakkelijk. De cultuur van ongelijkheid binnen de gelijkheid bestaat niet. We bevinden ons bovendien op een zeer gevoelig terrein. Het verschillend behandelen van werknemers is het moeilijkste wat er bestaat, zeker binnen een klein bedrijf zoals een school. De differentiatie van lonen kan theoretisch wel worden vastgelegd, maar in de praktijk ligt dat anders. Als je dat wil doen, moet je het centraal regelen, per school kan dat niet.

Als er binnen de school of het samenwerkingsverband minder leraren zijn, zullen de overblijvenden ook andere vakken onderwijzen dan die waarvoor ze zijn opgeleid.

VAN DEN BOSSCHE : Dat gebeurt nu ook. Maar in samenwerkingsverbanden zullen juist meer mensen het vak kunnen geven waarvoor ze zijn opgeleid. Zij het in verschillende scholen.

Waardoor de schoolcultuur wordt aangetast. Scholen draaien niet op leraren die er maar een paar uur zijn.

VAN DEN BOSSCHE : Scholen draaien op een vast team, dat maakt de school en de sfeer. En ouders kiezen inderdaad een school omwille van het pedagogisch project. Scholen hebben dus belang bij een grote groep leraren die daar voltijds werken. Maar door de bestaande reaffectatie wordt die cultuur ook aangetast : die gebeurt via mij, centraal en blind. Reaffectatie kan trouwens erg zwaar vallen : zowel voor een school die een onbekende moet aannemen, als voor de leraar die zich aan een andere school moet aanpassen. Als scholen samenwerken, zullen ze die reaffectatie gemakkelijker en beter kunnen organiseren. Ze weten al met wie ze te maken hebben.

Directies krijgen erg veel macht. Als leraren ze als vijanden beschouwen, komt dat de rust niet ten goede.

VAN DEN BOSSCHE : Een directeur is manager in goede en slechte dagen. Hij of zij moet ook slecht nieuws kunnen brengen. De nieuwe autonomie zal de functie van directies veranderen. Er zal geld voor moeten uitgetrokken worden om directies daarin te begeleiden.

Er moeten ook objectieve maatstaven worden aangelegd. We zullen net als voor het basisonderwijs een functieanalyse maken. Dat betekent : we vragen leraren te zeggen wat ze per week doen, hoeveel uren ze in hun werk stoppen. We vragen andere groepen welke taken ze als essentieel voor hun opdracht beschouwen. Op grondslag daarvan kan een beroepsprofiel worden uitgetekend. Een aantal taken horen gewoon bij de job. Andere taken kunnen niet, lokalen schoonmaken bijvoorbeeld. Over de grijze zone daartussen moeten leraren en directies onderhandelen. Ik kan dat niet centraal opleggen. Dat hangt te sterk vast aan elke school afzonderlijk, aan de studierichting, aan het schoolpubliek, aan tientallen factoren.

Op tal van vragen hebben we voorlopig geen antwoord. We weten wel dat de hervorming in fases zal worden doorgevoerd. Het zal wel even wennen zijn aan de nieuwe manier van werken. Dat kost tijd en die moeten we ervoor uittrekken. Het secundair onderwijs bestaat uit een duizendtal kleine en grote bedrijven, die plotseling autonoom zullen moeten functioneren zij het binnen samenwerkingsverbanden.

Directies zeggen : als de hervorming uitgetekend is, geef ons dan de tijd om rustig te overleggen, om alles zo goed en zo efficiënt mogelijk te regelen.

VAN DEN BOSSCHE : Daar hebben ze gelijk in. De factor tijd zal erg belangrijk zijn. Er moet al een periode worden ingelast tussen het goedkeuren van het decreet en de toepassing. We gooien niemand zonder begeleiding in een hervorming. In een bedrijf als onderwijs zijn mensen én kapitaal én product. Human resources management is daar uiterst belangrijk. Directeurs moeten daarin gevormd zijn. Zij krijgen voortaan een uiterst belangrijke opdracht.

U gaat vaak akkoord met wat die directies zeggen.

VAN DEN BOSSCHE : Uiteraard. Hun bezorgdheid voor het onderwijs is de mijne. Alleen is het mijn taak dat onderwijs in de toekomst betaalbaar te houden én de kaders uit te tekenen voor de volgende eeuw.

Misjoe Verleyen

De leraren zijn de hervormingen beu. Staking dus.

Luc Van den Bossche : Ik wil het onderwijs betaalbaar houden. Ook in de volgende eeuw.

Het recht op kosteloos onderwijs moet verzekerd blijven.

Leraren geven ook andere vakken dan die waarvoor ze zijn opgeleid.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content