Behalve een omnipresent mediafenomeen is Jan Verheyen ook en vooral de regisseur van ‘Team Spirit’. Een gesprek over de kritiek, esthetische energiestoten en de kunst van het entertainen.

Qua Cultuurmens van het Jaar viel de keuze van de Knack-lezers en VTM-kijkers op Jan Verheyen, die zijn collega-regisseur Dominique Deruddere bij deze verkiezing met presidentiële voorsprong versloeg. Hier passen felicitaties, én de vraag:

Bent u het met deze keuze eens?

Verheyen: Voor alle duidelijkheid: ik ben aangenaam verrast. Ik zou het, mocht ik niet voor mezelf hebben gestemd, moeilijk hebben gehad om uit de shortlist tussen Arne Sierens en Dominique Deruddere te kiezen. Sierens vind ik momenteel met voorsprong de interessantste theatermaker van Vlaanderen. Voor zover ik daar zicht op heb, want ik volg niet alles. Maar ik heb al zijn stukken gezien en alvast gereserveerd voor Niet alle Marokkanen zijn dieven in maart volgend jaar. Sierens heeft de uitzonderlijke gave om relevant en geloofwaardig theater te maken. Hij is authentiek zonder banaal te zijn. Het schrijven van geloofwaardige dialogen is zo ongeveer de moeilijkste discipline die er bestaat. Hij kan dat, hij laat mij altijd vergeten dat ik naar theater aan het kijken ben. En Dominique Deruddere heeft met Iedereen Beroemd een film afgeleverd die in eigen land de commerciële verwachtingen niet helemaal heeft ingelost, maar nu toch aan een mooie internationale carrière bezig is. Wat Joost Zwegers met Novastar doet, vind ik ook heel straf. We hebben overigens lang met een van zijn nummers geflirt voor de soundtrack van Team Spirit. De enige genomineerde uit de shortlist over wie ik weinig kan zeggen, is Peter Verhelst. Ik weet dat hij de bekroonde auteur van Tongkat is, maar heb dat boek niet gelezen.

Waarom zou het publiek u hebben verkozen?

Verheyen: Bij voorkeur omdat ze naar Team Spirit zijn gaan kijken en oprecht geëntertaind en ontroerd waren. Dat zou het mooiste zijn. Al is het ook mogelijk dat een aantal mensen voor het totaalpakket is gegaan. In tegenstelling tot de anderen op de shortlist doe ik veel dingen voor televisie: ik hoop dat programma’s als De mannen van de macht op Canvas en de Filmnight Special op Kanaal 2 de lezers van Knack aanspreken. Misschien hebben ze al mijn activiteiten een beetje op een hoop gegooid. En stiekem hoop ik ook wel dat ze mijn agressief optimisme met betrekking tot mijn film en de manier waarop we die hebben neergezet, wel konden waarderen.

‘Agressief optimisme’: een interessante woordgroep.

Verheyen: Hij vat de manier waarop ik me heb gedragen, perfect samen. Weg van die mentaliteit dat je hier voorzichtig en bescheiden moet blijven, dat je je moet gedragen als het kneusje van de klas. Nee, als je iets gemaakt hebt wat je zelf goed vindt, waar je trots op bent en waarvan je gelooft dat het een groot publiek kan aanspreken: verstop je dan niet.

Vrij vertaald: ram het er op een zo enthousiast mogelijke manier in.

Verheyen: Ja, maar zonder te liegen, hé. Ook een cultureel product moet je vandaag verkopen. Het is niet voor niets dat Tom Lanoye en Herman Brusselmans bestsellerauteurs zijn, nog los van hun literaire kwaliteiten. Like it or not, but that’s the system. Ik zeur daar niet over, ik gebruik dat systeem, de middelen en mediacontacten die tot mijn beschikking staan. Het is een ruil, natuurlijk: media laten zich niet zomaar gebruiken, ze willen er ook zelf beter van worden. Maar ik geef toe dat daar ontzettend veel tijd en energie is ingekropen, om samen met de distributeur te kijken wat we in welk medium kunnen doen. Wat bieden we P-magazine, Dag Allemaal, de verschillende radio- en tv-programma’s en internetsites, zodat ze allemaal iets hebben dat een beetje fris en origineel is?

Als filmdistributeur bij Independent en later bij Polygram International heeft u zich jarenlang in de kunst van het ‘positioneren’ kunnen bekwamen.

Verheyen: Er zijn helaas veel mensen en ook filmmakers die daar hun neus voor ophalen, omdat dat zogezegde commerciële denken het allerergste is wat je in de kunstensector kan doen. Maar ik kreeg er een kick van om voor iedere film een publiek te vinden. De afwisseling was ook boeiend. Soms konden we bij Independent eens lekker plat gaan met de nieuwe Jean-Claude Van Damme en aan de andere kant probeerden we ook de pakweg duizend mensen te bereiken die in Minder dood dan de anderen van Frans Buyens geïnteresseerd waren. En alles wat daartussen zat. Even zonder valse bescheidenheid, maar ik denk dat Marc Punt en ik met Independent op een bepaald moment voor het eerst Vlaamse films op een Amerikaanse manier zijn gaan neerzetten.

En ook Vlaamse films op een Amerikaanse manier gaan máken.

Verheyen: Nee. Daens en Hector, toch de twee grootste successen die wij verdeeld hebben, kun je moeilijk beschouwen als films die op een Amerikaanse manier zijn gemaakt. Boys, mijn eerste film uit 1991, is misschien schatplichtig aan een bepaald soort Amerikaanse cinema. Wij kwamen als jonge snotneuzen immers tot de redelijk verbijsterende conclusie dat er in Vlaanderen geen films werden gemaakt voor de grootste doelgroep, de trouwste bioscoopbezoekers: jonge mensen. Het was de periode van de teenpics en wij vonden het leuk om Vlaamse jongeren eens een film te geven die over hen ging.

Bijna 350.000 Vlamingen hebben ‘Team Spirit’ inmiddels gezien. Is dat al goed voor een plek in de Vlaamse top-tien aller tijden?

Verheyen: Hij staat nu op nummer tien. Koko Flanel en Hector staan bovenaan. Max, Oesje en twee films van Gaston & Leo staan er ook in. En Daens, samen met Team Spirit een uitzondering in die lijst. Als je Daens op papier zag, dacht je: no way! Een sociaal kostuumdrama over een priester die voor de rechten van de arbeider opkomt? (lacht) Daarin zitten zowat alle no-no’s uit de commerciële cinema. Waarom scoorden die andere films zo goed? Omdat je er zowel met de grootouders als met de kinderen heen kunt. Wat ook voor Team Spirit minder evident is.

Maar u hebt hem toch gemaakt om een zo groot mogelijk publiek te bereiken?

Verheyen: Uiteraard. Een absurde vraag, want verstandelijk kan ik er niet bij dat iemand een film zou maken om een zo kléin mogelijk publiek te bereiken. De voorbeelden van filmmakers die zich wentelen in die beschermende cocon van marginaliteit zijn legio. Wat mij tegen de borst stuit omdat ik film daarvoor een iets te duur medium vind. En u weet, in België kan het alleen met subsidies. Team Spirit heeft zestig miljoen gekost, waarvan twintig miljoen gemeenschapsgeld. Zodra de film winst maakt, wat stilaan aan het gebeuren is, vloeit een deel van dat bedrag terug naar de gemeenschap. Logisch. Ik vind het niet vanzelfsprekend dat de belastingbetaler mijn hobby financiert.

U zegt het: ‘hobby’. Misschien zijn andere regisseurs toch meer met ‘kunst’ bezig.

Verheyen: Daar bestaat inderdaad een verschil tussen. Volgens mij zit ik op het snijpunt van die twee. Ik blijk over een mainstream smaak te beschikken. Dat wil zeggen dat ik mijn films met dezelfde oprechtheid maak als die waarmee Patrice Toye Rosie maakt of Dominique Deruddere Iedereen beroemd. De mensen in mijn films interesseren mij écht, de thema’s waarover mijn films gaan ook en blijkbaar boeien die het publiek. Wat dat betreft, heb ik misschien een natuurlijk voordeel. Maar het klopt, er zijn mensen die iets proberen te maken dat in de eerste plaats – ik zal het zo positief mogelijk formuleren – een uitdrukking van hun hoogstpersoonlijke gevoelens is. En dan maar hopen dat er mensen zijn die dat willen zien. Maar voor de goede orde: met entertainment is ook niets mis, hé. Volgens mij is het ook een kunstvorm, de kunst van het entertainen.

Hebben we het dan niet veeleer over een ambacht?

Verheyen: Nee, want een ambacht kun je leren. En een publiek kunnen boeien, is toch een gave. Overigens, hoe gaan we kunst precies definiëren? Ik ben een liefhebber, hoor. Toen ik nog in Londen woonde, ging ik regelmatig naar galerieën en exposities. En tot mijn ontzetting (lacht), want ik had dat niet in mijzelf gezien, was ik nogal geïnteresseerd in en geïntrigeerd door moderne kunst. Sommige dingen doen mij totaal niets en vind ik een voorbeeld van de keizer die geen kleren aan heeft. Maar van andere werken krijg ik toch een wauw-gevoel. Soms kan dat een puur esthetische energiestoot zijn, soms een gevoel van bewondering. Wat ik wel vaststel: men spreekt soms over een economie met twee snelheden, wel, iets dergelijks doet zich ook in de kunsten voor. Zeker in het theater, waar je een kleine groep zelfuitgeroepen intellectuelen hebt die eigenlijk vooral dingen voor zichzelf maken. Stany Crets heeft onlangs nog gezegd: ‘Theater is eigenlijk alleen belangrijk als je er zelf mee bezig bent.’

Het uitmuntende duo Stany Crets en Peter Van den Begin, dat in ‘Alles moet weg’ de hoofdrollen speelde en zich ook op VTM geweldig vermaakt, is ondertussen uitgespuwd door hun oude maatje en Toneelhuis-leider Luc Perceval.

Verheyen: Toch vreemd in een milieu dat van zichzelf vindt dat het voor verdraagzaamheid staat. Want ik ben ervan overtuigd dat er bij het Toneelhuis nog altijd mensen in shock zijn omdat de voorstellingen die zij hebben gemaakt, niet hebben bijgedragen tot een politieke kentering in Antwerpen.

Die denken dat men door in zijn blote kont op het podium te gaan staan…

Verheyen: … het fascisme een duidelijk en krachtdadig halt kan toeroepen. (lacht) Dan vraag ik mij af of die mensen naïef of arrogant zijn. Nu, dat soort contradicties boeit mij wel. Dat je aan de ene kant een aantal cultuurpausen, critici en intellectuelen hebt en aan de andere kant de overgrote meerderheid van de mensen, die zich daar niets van aantrekken. Sta mij toe om in dat verband op te merken dat Jan Verheyen en Dominique Derudderen, de twee mensen die in de rubriek cultuur de meeste stemmen hebben gekregen, dit jaar allebei een film hebben gemaakt die door de resident critic van Knack bijzonder negatief zijn ontvangen. Als zo’n opmerking kan in de context van dit gesprek.

Zeker, wij voeren pluralisme hoog in het vaandel.

Verheyen: Moeten critici, en dan spreek ik in het algemeen, zich geen vragen stellen over de impact van wat ze doen?

Impact hebben is niet de eerste ambitie van een criticus.

Verheyen: Wat dan wel?

De lezer informeren. Wie een criticus en zijn werk kent, kan moeiteloos voor zichzelf een oordeel vormen.

Verheyen: Maar het is soms zo mager allemaal. Jan Desmedt van De Nieuwe Snaar zei onlangs iets treffends: dat hem het afgelopen jaar vooral het oprukkende cynisme in de media was opgevallen. Dat het niet meer volstaat om een kritisch stuk te schrijven, nee, het moet onder de gordel zijn. Hij vroeg zich ook af – zover wil ik niet gaan – of die mensen niet mee verantwoordelijk zijn voor het creëren van een sfeer waarin het huidige antipolitieke klimaat kan gedijen.

Bent u niet overgevoelig voor kritiek?

Verheyen: Nee, nee, ik ben dat gewéést. Nu bekijk ik dat met afstand en verbazing. Ik heb geleerd dat het schier onmogelijk is om door iedereen graag gezien te worden. Het is raar, Alles moet weg heeft niet zo goed gelopen, maar dat werd gecompenseerd door het feit dat er heel vriendelijk over is geschreven. Dat streelt natuurlijk het ego. Al heb ik veel liever een film waarover minder goed wordt geschreven, maar die het goed doet. Over Team Spirit is ook positief geschreven. Alleen Humo heeft, zoals dat nu eenmaal van Humo wordt verwacht, de film zwaar aangepakt. En Kurt Vandemaele op Radio 2 West-Vlaanderen.

Klopt het dat u toen naar de netmanager van Radio 2 heeft gebeld?

Verheyen: Voor alle duidelijkheid, om het even wie heeft het recht om Team Spirit een ongelofelijke zeikfilm te vinden. Hij trapt dan wel op mijn ziel, maar oké: if you can’t stand the heat, stay out of the kitchen. Maar als iemand gebruikmaakt van zo’n forum om persoonlijk te worden… Ik heb toen inderdaad de netmanager gebeld. Had ik natuurlijk niet moeten doen, maar de emotie heeft het toen heel even van de rede gehaald.

U bent zelf criticus geweest.

Verheyen: In een ver verleden.

Was u ook niet genadeloos?

Verheyen: Ja. Het is te zeggen, ik had toen al een ingebouwde bullshit-detector. Als ik zag dat de keizer geen kleren aan had, deed ik mijn uiterste best om dat duidelijk te maken.

Er was toen nogal wat kritiek op uw kritieken, omdat u met Independent tegelijk films verdeelde. Men had het over belangenvermenging.

Verheyen: Een vrij terechte opmerking. Ik kan alleen maar zeggen dat ik toen met mijn kompaan Marc Punt vaak ruzie heb gehad, omdat ik de films die wij uitbrachten even hard aanpakte als de rest.

Even naar uw carrière als regisseur. U hebt in Hollywood ‘The Little Death’ gemaakt. Dat was geen prettige ervaring.

Verheyen: Nee, maar achteraf bekeken ben ik blij dat ik het gedaan heb. Een van de motto’s die ik eraan heb overgehouden, is: what doesn’t kill you, makes you stronger. Ik dacht dat ik, de jonge relschopper, het allemaal eens ging veranderen. Maar ik ben er heel eenzaam geweest en het is ook niet mijn film geworden, maar de film die de producent wou. Ze hebben me dus kleingekregen. Waardoor ik uiteindelijk een stuk milder ben geworden, meer relaxed ook. Al had ik bijvoorbeeld Alles moet weg niet kunnen draaien zonder de puur technische kennis die ik in Hollywood heb opgedaan. Een film met twee camera’s maken, is hier bijvoorbeeld not done en in Amerika is het bijna standaard.

Leeft er in Jan Verheyen een dieper verlangen naar meer credibiliteit? Is het bijvoorbeeld denkbaar dat u ooit een tv-serie zoals ‘Terug naar Oosterdonk’ maakt?

Verheyen: Ik sluit niet uit dat ik, misschien heel binnenkort, iets voor televisie ga regisseren. En ik vond Terug naar Oosterdonk een schitterende serie. Maar ik ken mijzelf: als ik iets maak voor tv, is de kans veel groter dat het iets zoals Diamant wordt.

En die nieuwe bioscoopfilm waar u aan werkt, ‘De Alias’, hoe staat het daarmee?

Verheyen: Dat wordt een heel klassieke thriller, zoals die in Vlaanderen eigenlijk nog nooit is gemaakt, gebaseerd op een origineel scenario van Paul Koeck. Ik ben nu bezig met de financiering en dat loopt niet onaardig. Ik ga ervanuit dat ik die film volgend jaar kan maken.

U zit al bijna twintig jaar in de filmbusiness. Wat hebt u in die tijd zien veranderen?

Verheyen: De kloof tussen de arthouse film en de commerciële film is groter geworden. Vroeger had je nog een middenveld en kon je een middelgrote film met een goede campagne naar boven duwen. Dat kan nu niet meer.

Komt dat niet door de multiplexen? Een film die daar geen vier weken overleeft, wordt zelfs niet meer verdeeld.

Verheyen: Laten we toch een paar dingen in hun juiste context plaatsen. Er komen in België elk jaar bijna vierhonderd films uit. Het zou van een uitzonderlijke naïviteit getuigen om te veronderstellen dat er honderden meesterwerken voor het Vlaamse publiek verloren gaan. Anderzijds zou het ook naïef zijn om te veronderstellen dat de nieuwste film van Wong Kar-wai op dertig kopieën uitkomt en in alle Vlaamse gehuchten te zien is. Voor sommige dansvoorstellingen moet je toch ook naar deSingel of Kunstencentrum Vooruit? Waarom zou dat voor film anders zijn?

Kunt u voorspellen wat een film gaat doen?

Verheyen: Het is een boutade, maar ik kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorspellen wat het niet gaat doen, maar niet wat het wél gaat doen.

Hoe belangrijk is promotie?

Verheyen: Het is een veelgehoorde jammerklacht. Als een film niet werkt, is de distributie of de promotie het probleem. Ik vind het altijd bijzonder pijnlijk om vast te stellen dat, als een film flopt, meteen de distributie, de promotie, het warme weer, de stand van de planeten en weet ik wat nog allemaal ter discussie wordt gesteld, maar dat niemand eraan denkt dat het met de film zelf te maken kan hebben. Soms kan ook ik geen enkele goede reden verzinnen om deze of gene Vlaamse film te gaan bekijken. Dus waarom zou een publiek dat voor hetzelfde geld ook naar pakweg The Perfect Storm kan, dat wél doen? Het is echt niet zo dat je de mensen om het even wat kunt verkopen. The Grinch met Jim Carrey is in België bijvoorbeeld met een megacampagne van ik schat zo’n vijftien miljoen neergezet. Ter vergelijking: Team Spirit is neergezet met zeven miljoen. Maar wat blijkt, de mensen komen niet naar The Grinch, ze moeten die film niet hebben.

Dus een optimistisch agressieve campagne alleen volstaat niet?

Verheyen: Uiteraard kun je proberen om door zoveel mogelijk lawaai te maken toch de eerste week volle zalen te krijgen. Maar dan beslissen de mensen zelf wel of ze het leuk vinden of niet. Zo simpel is dat. Ik heb op school niet veel geleerd, maar één uitspraak van onze toenmalige superior heb ik altijd onthouden. Het betreft hier de gevleugelde woorden: Van een stront kunt ge geen pateeke maken.

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content