‘Ik wou bewust niet de ludieke estheet uithangen, maar een antwoord geven op de vraag naar het goede leven.’ Met ‘Vanuit Andromeda gezien’ schreef de Gentse hoogleraar Karel Boullart een ‘ouderwets’ filosofisch werk.

Filosofie mag weer. Filosofische praktijken schieten als paddestoelen uit de grond. Psychiaters en psychotherapeuten zijn out, filosofische consulenten zijn in. Slik liever Plato dan Prozac. Of laat je in ieder geval adviseren door een deskundig filosoof. Moeder, waarom leven wij? Marinoff, de Botton en anderen geven een antwoord. Of halen de wijsgerige mosterd bij hun voorgangers. De kookkunst van de fusion kitchen-filosoof komt in hoofdzaak neer op het vakkundige uitvlooien van de klassieke recepturen om ze eigentijds te presenteren op een bedje van lichtverteerbare levenswijsheid. De fastfoodfilosoof lardeert zijn kant-en-klare maaltijd met reepjes Russell, blokjes Bloch en korstjes Kant. Met filosofische arrogantie beroept hij zich op de filosofische garantie van zijn voorgangers. Er is keuze te over. Stoïcijnse denkers voor managers, Schopenhauer voor hypochonders, Wittgenstein voor asocialen, Nietzsche voor wereldveroveraars. Je kunt het zo gek niet bedenken of je vindt wel enkele geschikte citaten als basisingrediënten voor nóg een wijsheidsboek. En dan nog is de pap niet gekoeld. Als de trend van en de vraag naar een praktische levensfilosofie – dat heet dan pragmatisme (sic) – zich doorzet, mogen we binnenkort nog series als ‘Koken met Kant’, ‘Goochelen met Gödel’ en ‘(on)Handig met Hegel’ verwachten.

Bij dat alles zou je bijna vergeten dat er ook echte filosofen bestaan en dat het oorspronkelijke werk van Plato, Aristoteles en nazaten én leesbaar én verteerbaar is. Waarom genoegen nemen met een afkooksel als het origineel voorhanden is? Toegegeven, het vergt enige inspanning om sommige filosofen te lezen, maar je krijgt hun ideeën dan ook onversneden op je bord. Geen uitgebeende brokjes lauwe levenswijsheid, maar rauwe moten originaliteit, filosofische statements met poten en oren, schubben en graten, angels en weerhaken. Filosofie waartegen je botst, waarin je je tanden moet zetten, waarop je je kop kan breken.

Zulke filosofie bestaat nog. Meer zelfs, ze wordt nog geschreven. Vanuit Andromeda gezien. Het bereikbare en het ontoegankelijke van de Gentse hoogleraar Karel Boullart is er het bewijs van. De jammerkreet als zou de Blandijn, deze Parnassus van de Gentse intelligentsia, zijn uitstraling verloren hebben sinds het overlijden van Leo Apostel en het emeritaat van Jaap Kruithof en Etienne Vermeersch is dan ook onterecht. Gent heeft nog filosofen, maar ze behoren tot een stillere generatie dan hun mediagenieke voorgangers.

Karel Boullart is professor esthetica, kunstfilosofie en metafysica aan de Gentse universiteit. Elk jaar krijgt hij de meest extreme reacties van zijn studenten op Andromeda. Enthousiaste juichkreten, afkeurende woorden, vulgaire scheldtirades. Het werk laat niemand onverschillig. Dit taaie, maar toegankelijke levenswerk van de nu 57-jarige filosoof bezit een indringende wijsheid, een opvallende kracht, een ontroerende schoonheid. Het is een werk waarin de auteur zich níét verschuilt achter citaten en meningen van anderen.

HAMVRAAG VAN DE FILOSOFIE

Vanuit Andromeda gezien is het relaas van de zoektocht van de auteur naar een uitgangspunt, een fundament dat hem in staat moet stellen om de hamvraag van de filosofie te beantwoorden, namelijk de vraag naar oriëntatie in het bestaan, de vraag naar het goede leven. Deze vraag is niet nieuw – alle religies en wijsgerige stelsels hebben in de loop der eeuwen daarop antwoorden geformuleerd – maar de uitgangspunten waarvan ze vertrekken, zijn volgens Boullart niet zuiver op de graat. Sommige van die uitgangpunten worden zonder meer geponeerd, als dogma’s verkondigd, terwijl het juist de allereerste taak van de filosoof is om de voorwaarden te expliciteren waaronder van problemen sprake kan zijn. Andromeda is geen lichtvoetig boek over de ondraaglijke lichtheid van het bestaan, maar een diepgravend werk over de draaglijke zwaarte van het menselijk bestaan. Boullart is wars van ‘wereldvreemdheid’ of ‘een verlangen naar ontroostbaarheid’: ‘Er kan geen wereld zijn die niet ontroerend is’. En bijgevolg is het boek nooit nihilistisch, maar eerder relativerend en hoopvol. Is er dan toch leven na de dood?

Karel Boullart: ‘De mens kan principieel niet weten wat het is om dood te zijn en kan bijgevolg geen invulling geven aan een leven na de dood. Onder invloed van onder anderen mijn leermeester Leo Apostel ben ik vertrokken van de vaststelling: we hebben een probleem, een probleem van oriëntatie, de vraag naar het goede leven. En daar moet de filosofie een antwoord op geven, een zo degelijk en gefundeerd mogelijk antwoord. Ik heb altijd de filosofie ernstig genomen in de klassieke zin. Dus probeer ik een basis te vinden voor een wereldbeeld dat moet dienen om de vraag naar het goede leven te beantwoorden. Ik denk dat dit als een groots project overkomt, omdat dit soort van filosofie eigenlijk niet meer geschreven wordt. Men specialiseert zich in een of ander aspect, schakelt zich in de culturele geplogenheden en modes in en ontwijkt de radicale vraag van de filosofie, de vraag naar fundering. Mijn eerste filosofische lectuur toen ik zestien was, was de Méditations Métaphisiques van Descartes, en daar zie je dat klassieke project naar voren komen, de vraag naar fundering, zekerheid. Ondertussen zijn we afgestapt van absolute zekerheid, maar ik heb wel getracht de vraag aan te houden en een oplossing voor te stellen.’

‘Absolute oriëntatie is een uiting van inbeelding. Dat is het standpunt van Descartes, Spinoza, Schopenhauer. Het onmogelijke verlangen naar een absoluut, een goddelijk gezichtspunt. Je kunt echter niet vanuit een God’s eye-standpunt naar de wereld kijken. Van buitenaf bekeken, vanuit Andromeda bijvoorbeeld, kán er niets over de wereld gezegd worden omdat de mens een dergelijk standpunt niet kán innemen. Je moet dus wel afstappen van dat eeuwenoude absolute beeld op de klassieke metafysica. Alleen datgene wat toegankelijk is, kan gevalideerd worden. Al het andere is speculatie, is inbeelding. Het boek is een onderzoek naar deze bereikbaarheid, naar een uitgangspunt waarvan ik dacht dat iedereen het daar minstens toch mee eens zou moeten zijn. Ik heb getracht dat uitgangspunt te verantwoorden zonder dogmatisch te werk te moeten gaan, zonder iets te poneren.’

IN HET JUISTE LICHT

Voor de zwijgende tederheid En de onbewogen liefde, Die nooit ter sprake zullen komen In een geschiedenis, Die wreed is En daarom altijd leeg En telkens weer vergeefs zal zijn: Het begincitaat bevat een opdracht, maar een aan mezelf. Het is geschreven vanuit het foute uitgangspunt waarbij men meent de wereld van bovenaf te kunnen bekijken. Zo vormt het een contrast met de rest van het boek. Daar wordt duidelijk gemaakt dat je de zaak alleen maar vanbinnen uit kunt bekijken. Wat de mens tot mens maakt, is niet het feit dat hij uitverkoren is, maar uitsluitend het feit dat hij veroordeeld is om de wereld, zijn leven en dood in het juiste licht te zien. Dat is een opdracht, en soms vraag ik mij af waarom die opdracht voor de meeste mensen onaanvaardbaar is. Vanwaar dat wilde oneindigheidsverlangen van de mens, dat zich niet kunnen neerleggen bij de sterfelijkheid?’

‘Er zijn maar weinig literaire voorbeelden die dat thema behandelen. Odysseus is een mogelijke interpretatie van iemand die de onsterfelijkheid weigert. Wat zou er prettiger geweest zijn dan bij Circe in alle eeuwigheid van de liefde te genieten? Maar, nee, wat doet Odysseus? Hij gaat terug naar huis, naar zijn oud wijf. Met veel miserie. Daar wil hij terug naar toe. Dat wil niet zeggen dat hij geen emoties heeft. Integendeel. Maar hij wil emotioneel niet bedrogen worden. De Grieken hadden een zeer immanent gezichtspunt op de wereld. Ik deel dat standpunt. Ik denk dat het voor de mensen beter zou zijn indien ze zich konden houden aan datgene wat ik de condities van detrivialisering noem. Dat ze een sobere, maar geëmotionaliseerde levenshouding zouden aannemen, rekening houdend met de beperkingen van hun sterfelijkheid. De openbaringsgodsdiensten hebben het steeds weer over onsterfelijkheid en eeuwig leven. Ze stellen het leven onder de voogdij van de dood en van de eeuwigheid. Ze voeren een transcendentie in die wensvervullend werkt of dat in principe zou moeten kunnen. Ik denk dat dezelfde structuur ook in het boeddhisme terug te vinden is. De hoofdbedoeling is het nirwana te bereiken, dus zich te verlossen van het lijden van de wereld tout court. Hoe doen ze dat? Door niets te willen. Dat is een andere weg, maar dat is ook geen oplossing, lijkt me. Alles willen, is evenmin een oplossing. Je kunt alleen maar willen wat gewild kan worden binnen het kader van het menselijk bestaan.’

‘Het leven op zich, van de geboorte tot de dood, heeft absoluut geen zin. Het is een historische vergissing, zoals alle geschiedenis, of een kosmisch toeval zoals de wereld zelf. Dat betekent allerminst dat het bestaan als dusdanig geen zin heeft. Integendeel. De zin van het bestaan is gelegen in het leven zelf, in het beleven van dat leven, en het leven moet op zichzelf als waardevol gezien worden. Er kan geen wereld zijn die niet ontroerend is. Maar buiten dat doorleefde bestaan is er voor een mens die geboren wordt, leeft en sterft, effectief niets. En aan niets kan niets of niemand enige zin ontlenen. We moeten ons daarom ook niet laten leiden door wereldbeelden die dat wel pretenderen. Die op een dogmatische wijze beweren dat ze absolute zekerheid kunnen bieden. Mijns inziens ontstaat het nihilisme juist door het falen van het dogmatisme. Dat heeft te maken met een pretentie van een wereldbeeld dat absolute zekerheid biedt, het klassieke metafysische project van een adequaat en volledig beeld van de werkelijkheid waarin we dan onze plaats zouden hebben en zouden weten wat de kosmos betekent en wat wij voor de kosmos betekenen. Ik denk dat we dat niet nodig hebben, ik denk ook niet dat we dat kunnen weten. In dat opzicht is het boek agnostisch.’

GEEN ANGST, GEEN SCHULD

‘Ik weet niet wat er met mij gaat gebeuren na mijn dood. Maar ik kan daar best mee leven. De filosofie is geen meditatie over de dood, maar over het leven, zoals Spinoza indertijd zei.’

‘De transcendente godsdiensten maken de mens uithuizig ten opzichte van de wereld door hem voor te houden: dit is niet je definitieve verblijfplaats. Dat getuigt eerder van een metafysische opstandigheid tegenover de wereld. Om persoonlijk te spreken, ik heb met de dood van mijn vader geen enkel probleem gehad. Niet omdat ik hem niet graag zag – ik zag hem heel graag en heb veel aan hem te danken -, maar waarschijnlijk omdat hij zelf zijn eigen dood geaccepteerd had. Wat dan weer in het ziekenhuis tot de reactie leidde: die meneer is erg religieus. Hij geloofde niets. Ik denk juist dat het religieus is om van God niets te verwachten. Ook niet de onsterfelijkheid. Zelfs niet als hij die zou kunnen geven. Als we er niet meer zijn, zullen we wel zien. Eventueel. Ik ga ze niet weigeren, maar ik denk dat het onverstandig is om ze hier op aarde te verlangen. Precies om reden van inbeelding.’

‘Het aanvaarden van de sterfelijkheid hoeft niet tot existentiële angst te leiden, zoals bij Heidegger. Leo Apostel, die mijn boek voor de publicatie gelezen heeft, zei me: er zit géén angst in – hij had die blijkbaar wel – en géén schuld. Ik ben niet als een gelovige opgevoed. Gevolg daarvan is dat ik geen problemen met geloof heb. Ik ken dat niet. Ik ben ook niet opgevoed als een klassieke vrijzinnige. Ik ben veeleer als een heiden opgevoed van: zoek het zelf maar uit. Met dat soort opvoeding kom je al vlug tot filosofie. Ik heb ook altijd de indruk gehad, dat ík het moest doen, want dat niemand anders het voor mij kon doen. Daar zit ook een verlichtingsimpuls achter. Een kwestie van je niet door onmondigheid te laten overheersen.’

‘Wat ongelukkig stemt, is het feit dat – en dat leidt wel tot een vorm van machteloosheid – het gevoel van onmondigheid hoe langer hoe meer toeneemt. Dat heeft allerlei oorzaken. Ik bedoel daarmee dat allerlei dingen je gewoon worden opgedrongen. Nadenken vraagt tijd. Als je de mensen de tijd ontneemt om te denken, is dat natuurlijk een pracht van een methode om te voorkomen dat ze zelfstandig gaan denken. En in onze jachtige tijd is dat een geplogenheid.’

‘Iedereen moet het leven leiden dat hij moet leiden, hij moet het een beetje voor zichzelf uitzoeken. Dat is een eenzame arbeid. Er zit onvermijdelijk een stuk eenzaamheid in de mens. Niemand sterft of leeft in je plaats. Ik denk ook dat je in eerste instantie moet proberen om jezelf te troosten. Dat is vanuit die mondigheid. En natuurlijk kun je daarbij geholpen worden. Dat maakt maatschappelijke en vooral persoonlijke relaties des te belangrijker. Ik geef de moeilijkheidsgraad daarvan aan, maar weid er niet verder over uit – dat zou een boek op zich zijn – omdat ik het hier over uitgangspunten heb vanwaaruit die verhoudingen kunnen worden besproken. Naar het einde van het boek toe doe ik wel de suggestie van een soort anarcho-democratisch bestel. Maak mensen zo weinig mogelijk afhankelijk. Geef hen een behoorlijke opvoeding die van hen volwassen zelfstandige mensen maakt, maar maak hen zo weinig mogelijk afhankelijk van beslissingen die boven hun hoofd genomen worden.’

‘Om dat nu op de liefde te betrekken, zou je het volgende kunnen zeggen. Wat leidt nu vanuit dat uitgangspunt tot de beste soort van affectieve, erotische of liefdesrelatie? Als je naar de psychopathologie kijkt, wordt dat: de andere willen hebben, verpletteren, hem opeten bij manier van spreken. Dat lijkt mij een houding die ontstaat door behoefte aan geborgenheid, maar die, juist omdat ze overdreven is, alle mogelijke geborgenheid eigenlijk vernietigt. Eis de andere niet op, zie het eerder als een geschenk dat je elkaar dagelijks geeft. Zonder dat er dwang bij te pas komt en zonder machtsverhoudingen te ontwikkelen. Laat de ander vrij zoals hij of zij jou vrij laat. Daarvoor moet je natuurlijk zelf een vrije mens zijn en niet de slaaf van jezelf.’

MENS WIL REDELIJK ZIJN

‘Soms krijg ik de indruk dat wat er in het boek staat bijzonder banaal is, in de zin van: eigenlijk weet iedereen dat toch.’ En dat hoor je ook aan de vele reacties van mensen. Maar niemand wil het expliciet weten. De eenvoudigste, de meest simpele dingen zijn dingen die op grond van de culturele vooropstelling niet gezegd mogen worden. Ik wil het de mensen ook niet uit hun hoofd praten. Het is niet mijn bedoeling om iemand fundamentele onzekerheid te bezorgen die hij heeft weggewerkt op grond van zekerheden die transcendent en dus ingebeeld zijn. Indien iemand dat nodig heeft om het leven te aanvaarden, heb ik daar geen probleem mee. Alleen – en daar dient het boek fundamenteel ook voor – wou ik wijzen op de onbeslistheid van dergelijke uitgangspunten en van de onmogelijkheid om op grond daarvan redelijk te oordelen. En een mens wil redelijk zijn. Hij wil zijn oordelen en zijn emotionaliteit funderen, omdat hij – al was het maar voor zichzelf – gelijk wil hebben, weten dat wat hij doet het juiste is.’

‘Geloof is eindeloos verlangen en bijgevolg alleen maar een onafzienbare desillusie. Het veroorzaakt echter ook nodeloos geweld en nodeloos lijden, omdat de problemen die erin gesteld worden principieel niet opgelost kunnen worden. Ik denk hier aan godsdienstoorlogen en fundamentalisme. Door hun conflicterende aard draaien dergelijke problemen vanzelf op geweld uit. Dat is uitermate gevaarlijk in onze tijd, maar het doet zich spijtig genoeg dagelijks voor. Dat geweld wordt door de betrokkenen soms als noodzakelijk ervaren, maar het komt nuchtere mensen heel arbitrair over. Het is dus nodeloos lijden. Dat betekent dat mensen zich onterecht, onjuist behandeld voelen. Dat ze naar een oplossing zoeken voor dat nodeloos lijden. En dat versterkt weer hun neiging om transcendente gezichtspunten in te nemen. De mensen zullen zeggen: in dit tranendal gaat het wel slecht, maar in de hemel of hoe dat verder ook genoemd mag worden, zal alles wel terechtkomen. Ik denk dat als je het reëel bekijkt, dat er dan niets van terechtkomt. Het is lijden dat de mensheid zichzelf nodeloos aandoet. En het werkt zelfversterkend. Als de soep tenminste zo heet wordt gegeten, als ze wordt opgediend.’

‘Sommigen zien er stukken Heidegger of Nietzsche in, anderen zelfs Marx. Dat laatste zie ik helemaal niet, want daar heb ik het quasi helemaal niet over. Kant zit er ook voor een stuk in. Zelfbeperking. Het is zo je wilt een uitloper van het verlichtingsdenken. En ik denk ook dat het – om wat ik daarnet over het eeuwigheidverlangen en God gezegd heb – diep religieus is. En existentialistisch. We zijn, om de heideggeriaanse term te hanteren, in de wereld geworpen. We zijn er, we weten echter niet wat we kosmisch betekenen, het is zelfs mogelijk dat we niets betekenen. So what? Op zich genomen, is het interessant om te weten of er levensvormen in andere zonnestelsels of op andere planeten zijn. Maar achter die kennisdrang zit dikwijls een soort van hysterie om niet alleen te zijn in de kosmos. Ik zou zeggen: zijn we niet reeds met genoeg? Alleen zijn betekent niet noodzakelijk eenzaamheid.’

‘Ik denk dat het bestaan, de wereld, de kosmos rijk genoeg is om er niet eenzaam in te zijn. Ik voel me door de wereld niet verlaten. Het verlangen naar eeuwigheid en oneindigheid werkt verlammend. Ik zie niet in waarom dat nodig zou zijn. Ik hoef mij geen illusies te maken om enthousiast of met verve te leven. Voor de mens betekent het leven alles. Hij moet er alleen afstand van leren nemen als zijn tijd gekomen is.’

VALKUIL VAN HET NIHILISME

‘Dit is geen boek voor winners. Maar ook niet noodzakelijk voor losers. Misschien is het aan de ene kant een beetje teruggetrokken van mentaliteit, maar aan de andere kant is het ook een bewust afstand nemen van carrièrezucht, zo je wil. Ik denk dat ik heel positief tegenover het bestaan sta. Het is een eerlijke en ik denk ook een moedige en rechtlijnige poging om het menselijk bestaan ernstig te nemen. Ik wou bewust niet de ludieke estheet uithangen of dat soort dingen meer, maar een antwoord geven op de vraag naar het goede leven, de oriëntatievraag. Ik meen dat ik dat antwoord gegeven heb zonder daarbij een beroep te moeten doen op een of andere transcendentie die ik als ontoegankelijk karakteriseer en dat ik ook niet in de valkuil van het nihilisme verzeild ben. Voor mij was het voldoende dat voor mezelf te verduidelijken en dat zo goed mogelijk te hebben gedaan en dat aan andere mensen te hebben aangeboden. Opdringen kun je natuurlijk niet, want dan val je in datgene wat in het boek eigenlijk veroordeeld wordt.’

‘Het zou natuurlijk antropologisch kunnen dat de mens die conditie niet kán verdragen. Dan was het boek beter niet geschreven, want dan zit het er totaal naast. Maar ik denk niet dat het algemeen is, ik denk dat zoiets cultureel bepaald is. Ik kan mij daar natuurlijk grondig in vergissen. Maar ik kan mijn denken niet meer wijzigen. Je kunt altijd wel iets bijleren, maar het lijkt mij totaal illusoir te veronderstellen dat mensen op hun tachtigste grondig van mening gaan veranderen. Dat heeft ook geen zin, want daarvoor is het te laat. Dat is een realistische uitspraak. Dat schrijf ik ook in het boek. Het enige wat ik kan doen, zijn de zaken die daar gezegd zijn verder uitwerken. Dat doe ik in mijn cursussen, dat doe ik overal elders. In de irreversibiliteit van de tijd kun je je leven niet opnieuw beginnen. Je moet voort met wat je gedaan hebt.’

Karel Boullart, ‘Vanuit Andromeda gezien. Het bereikbare en het ontoegankelijke. Een wijsgerig essay’, Universiteit Gent/ VUBpress, 1999, 586 blz., 995 fr.

Lut De Block

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content