Op Valentijn wordt de zanger-zonder-meer 65. Dit verhaal gaat over een jongen van 22 die twijfelde over zijn stem. Over zijn eerste concert, zijn eerste lief en zijn eerste publiek. ‘Om halfvier ’s nachts waren we aan het feesten in de regen.’ Tot ze de volgende dag de krant lazen.

‘Na mijn dood mogen ze zeggen: “Hij was een halfgod en we zagen het die nacht al.” Nu lees ik liever over mijn kleinmenselijke kanten.’

Woensdag 25 oktober 1972 moest een late dag in de Indian summer worden. 17 graden, voorspelde het ochtendnieuws, maar wel kans op regen. In Mexico-City wou Eddy Merckx het wereldrecord aanvallen. In Zaventem zou een vliegtuig landen met de Roemeense president Nicolae Ceausescu aan boord. En in Brussel reed een tweeëntwintigjarige hulpmagazijnier met een bestelwagen door de straten. Aan de muren hingen getekende affiches. ‘U wordt vriendelijk doch dringend uitgenodigd op de première van Louisette. 25 oktober te 20.15, Beursschouwburg, Auguste Ortsstraat. Toegang: 10 lekstokken (lolly’s!).’

Twee jaar eerder. ‘Hij was the new kid in town‘, zegt Reinhilde Wieers, een vriendin. Zijn ietwat vreemde naam deed de ronde in de stad. Ze hoorden dat hij geen Brusselse tongval had. “Nen Ollander”, werd er gefluisterd. ‘Maar hij was vooral een timide jongen, die hier rondliep met grote ogen: wat gebeurt er allemaal? Hij was net mislukt op school. Brussel was voor hem een bevrijding, een grote ontdekkingstocht.’

Hij woonde in Elsene, op het Drievuldigheidsvoorplein 7. Daar begonnen zijn zwerftochten door de stad. Naar Studio Magdalena soms, waar zijn vader Nico Gomez platen opnam. Of naar het Flageyplein, waar hij elke dag een melodie schreef voor het satirische radioprogramma Dagboek van Piet Piryns en Bert Verhoye. ‘Ik vermoed dat hij die melodieën ook wou zingen’, zegt Piryns. ‘Maar daar dachten we niet aan: hij had niet bepaald een zoetgevooisde stem. Zijn moeder is me zelfs komen opzoeken aan het Flageyplein. Ze maakte zich zorgen over haar zoon. “Onze Raymond wil beroepsmuzikant worden. Maar heeft hij wel talent? En hoe zal hij daarmee zijn brood verdienen?” Ik was toen een even grote snotneus als hij, maar probeerde haar gerust te stellen. Tevergeefs. “Jij hebt tenminste een betrekking bij de overheid”, zei ze. “Daar zou onze Raymond beter een voorbeeld aan nemen.”‘

Haar zoon luisterde niet naar goede raad. Bleef koppig tokkelen op zijn gitaar. Al gauw noemden ze hem niet meer den Ollander, wel ‘een goede muzikant’.

Een van de eersten die dat luid verkondigden, was Michel Mentens, een ambtenaar die eigenlijk acteur had willen worden. Zijn huis aan Mooi Bos was een vossenhol voor artiesten. ‘Michel was graag in hun gezelschap’, vertelt Marc Didden. ‘Maar het omgekeerde gold zeker ook. Hij leerde ons muziek kennen. Om elf uur ’s avonds mochten we nog bij hem aankloppen. Altijd stond er een bak bier klaar. En hij had drie mooie dochters.’

Eva Mentens: ‘Johan Verminnen kwam bij ons binnen. “Ik heb een nieuwe gitarist”, zei hij. “Een straffe gast. Je moet hem leren kennen, Eva.” Wat later zag ik die gitarist. Hij leek een beetje op Charlie Chaplin. Hij struikelde over zijn veters, maar hij deed me lachen.’

Die avond hadden ze niet gekust, maar de weken erop kreeg Eva wel veel post. ‘Ik begreep niets van zijn brieven. “Wat wil die jongen nu eigenlijk zeggen?’ vroeg ik aan mijn ouders. Ze lachten luid. Op een dag stelde hij voor om naar Easy Rider te gaan kijken. “Ik breng je terug thuis, Eva.” Na Easy Rider wou hij nog een kop thee drinken in zijn appartement. Veel stond daar niet: een tafel, een stoel, een bed, een piano. Hij bleef maar praten. Wanneer brengt hij me naar huis, dacht ik. En waar blijft die thee?’ (lacht)

Hij bracht haar die nacht niet naar huis. ‘Het was voor ons allebei de eerste keer. “Ge moet in de boekskes lezen hoe het moet”, zei hij. Toen ik die ochtend wakker werd, hoorde ik hem bellen met zijn mama. “Ik heb een lief.” Dezelfde dag zijn we nog naar zijn moeder in Amsterdam gegaan. Ik schrok: alles was daar zo anders dan bij ons thuis in Brussel. “Maar gij hebt Joods bloed”, zei ik hem. “Zijt gij dan ook een Jood?”‘

Een paar weken later kruiste het koppel een jonge toneelstudent in de Sint-Hubertusgalerij. ‘Ze liepen hand in hand’, zegt Marc Didden. ‘Eva kende ik natuurlijk, maar haar lief niet. Ze nodigden me uit voor een optreden van Johan Verminnen in Molenbeek, want daar speelde hij toen bij. Geen kwaad woord over Johan, hij speelde een heel goed concert. Toch keek ik de hele avond naar de jongen die links op het podium stond. Hij maakte Pete Townshendachtige bewegingen, bokkensprongen, bespeelde het publiek. Na het optreden zei ik tegen mijn toenmalig lief: “Die sideman is misschien wel beter dan de frontman.”‘

Reinhilde Wieers: ‘Johan en Raymond hebben nooit ruzie gemaakt. Maar ze moesten uit elkaar gaan, dat was onvermijdelijk. Net nadat hij bij Verminnen vertrokken was, zijn we met de hele bende naar Londen gegaan. Op de terugweg in Oostende werd Raymond tegengehouden door de douane. Hij mocht het land niet meer in. Hij zag er toen behoorlijk ruig uit, met zijn lange haren. Ze dachten dat hij een drugstoerist was. Uren hadden we daar vastgezeten. En ik maar discussiëren met die grenswachters. “Maar waarom heb je hem dan naar Londen laten vertrekken?” Weer in Brussel pakte hij een schaar en knipte een stuk van zijn haar. “Voila”, zei hij. “Coupe Raymond. Maar we blijven non-conformist hè, Reinhilde.”‘

Waarna ze aardbeien met slagroom gingen eten, zoals ze wel vaker deden. En hij vertelde dat hij weer eens een liedje geschreven had. Reinhilde weet niet meer welk: Ik doe niet mee of Waar ik niet tegen kan.

Hij had intussen een groep rond zich verzameld: Erik Van Neygen op gitaar, Eddy Verdonck op drums, Jean Vandooren op bas. Op café schreef hij een vrouwennaam op een bierviltje: Louisette. Zo zouden ze heten.

‘Hij moest iets worden als The Beatles, maar dan in het Nederlands’, zegt manager Lieven Van den Broeck. ‘Dat bestond toen niet. Jan De Wilde was de alternatiefste artiest die er was. Maar Raymond wou vooral geen kleinkunst spelen, het moest daar zo ver mogelijk van verwijderd zijn. We repeteerden bij de pastoor van Beigem, tegenover het café waar Bleke Lena vaak zat. Aanvankelijk was het helemaal niet de bedoeling dat hij zou zingen, want hij hield niet van zijn stem. Bernard zou de zanger van Louisette worden en zijn teksten zingen, maar dat liep faliekant af. Ik heb daar vaak met aardbeientaart gestaan om de brokken te lijmen.’

Eva Mentens: ‘Mijn vader heeft toen gezegd: “Je moet zelf zingen, Raymond. Je hebt geen keuze.”‘ Dat besefte hij ook. Op dat moment werd Raymond van het Groenewoud officieel zanger.

Eva trok bij hem in op het Drievuldigheidsvoorplein. ‘Toen ik ’s avonds thuiskwam na het werk, stond de afwas er altijd nog. Hij lag dan in bed. Of liep naakt rond, want complexen had hij niet. Gordijnen evenmin. Jij geeft een show voor het hele plein, zei ik vaak.’

Naast hun bed lagen tientallen vellen papier, vol liedjesteksten. Zoals: ‘Ze heeft twee benen (hoera, hoera). Ze heeft tien tenen (bravo, bravo). Z’heeft alles wat ze hebben moet. En ’t staat haar nog zo vreselijk goed.’ Of, op een ander vel: ‘Oh m’n Evake, blijf bij mij.’ Verder was hij niet geraakt, een lied met maar één zin.

‘Mag ik het zingen voor je?’ vroeg hij. Ze knikte. Ze was wel vaker zijn eerste publiek. Maar deze keer hoorde ze hem twijfelen, aan de song en aan de rest. ‘Hij wou zijn kin laten opereren. “Niet doen,” zei ik, “niemand heeft dat. Dat geeft u cachet, zo zullen ze u onthouden.”‘

In de zomer van 1972 stond er een klein bericht in de krant: Op 25 oktober gaat Louisette, de eerste Nederlandstalige rockgroep, in première in de Beursschouwburg.

‘We hadden de zaal gratis gekregen van toenmalig directeur Jari Demeulemeester’, zegt Lieven van den Broeck. ‘Een vriendendienst, maar we waren er wel heel blij mee. De Beurs, dat was heilige grond, het Mekka van artistiek Brussel. Raymond had het concert al helemaal in zijn hoofd. Zijn bomma moest op het podium staan met applausbordjes. Michel Mentens zou presenteren, en we zouden lolly’s vragen als inkomprijs.’

Zelfs de reactie van het publiek had hij al gepland, vertelt bassist Jean Vandooren. ‘We kregen een boekje met alle teksten en partituren. Onder het laatste nummer, Oh M’n Evake, stond: ‘Nu barst alles los. De meisjes rukken hevig aan hun kledingstukken en de jongens gooien met stoelen. De flikken trachten tevergeefs te knuppelen op de meisjes, want ze kunnen niet mikken. Twee uur na het optreden loopt de zaal leeg onder dreigementen van de brandweer en de burgemeester. De Humo noteert alles, Herman Selleslags maakt foto’s. Het einde is nog niet in zicht.’

‘1972 was het jaar waarin David Bowie Ziggy Stardust werd’, zegt Van den Broeck. ‘Net als hij zouden we geen interviews geven. Dat kon alleen maar het mysterie vergroten. Het enige wat we zouden doen, was een optreden voor Singe Sange Jo, een muziekwedstrijd met Jo met de Banjo. Het plan was: we lopen het Amerikaans Theater binnen, zingen dat nummer, en rennen weer naar buiten. Daar zou over gesproken worden. Alleen hadden we er niet op gerekend dat we die wedstrijd ook zouden winnen. Vóór Louis Neefs, die tweede eindigde met Ach Margrietje. Maar wij waren weg. Ik zie nog altijd het verbaasde gezicht van de regisseur. En dat van Louis, woest omdat hij verloren had van een groep kwajongens.’

Op het Drievuldigheidsvoorplein werkte de zanger intussen verder aan de song met één zin. ‘Oh m’n Evake, blijf bij mij’. Het wou maar niet lukken: hij vond maar geen tweede zin. ‘Hij was enorm zenuwachtig voor dat optreden’, zegt Eva. Op zijn hoofdkussen vond ze soms wat haar.

Het werd 25 oktober 1972, acht uur. Eddy Merckx had in Mexico-City net het wereldrecord aangevallen en gebroken: 49,431 kilometer in een uur. ‘Nooit niet meer‘, hijgde de Kannibaal. Nicolae Ceausescu schoof in het koninklijk paleis aan voor het galadiner, en kreeg een boek over Brussel cadeau. En in de Auguste Ortsstraat stond een lange rij wachtenden. ‘Sommigen hadden lolly’s bij zich, anderen niet’, zegt Van den Broeck. ‘Er ontstond een ruilhandel, maar het was vooral chaos. Uiteindelijk hebben we dan toch maar beslist om iedereen binnen te laten.’

‘Ik herinner me vooral de stress in de kleedkamer’, zegt drummer Eddy Verdonck. ‘We keken alleen naar elkaar. Niemand zei een woord.’ Af en toe ging Raymond door het rode gordijn loeren, om te zien of er al wat volk was.

‘De zaal zat helemaal vol’, zegt toeschouwer Jan De Smet. ‘Vooral veel muzikanten. Opvallend veel mooie meisjes ook.’

‘Ik zat op het balkon’, zegt Eva. ‘Ik zei hem altijd: niet naar de grond kijken. Je moet in de zaal kijken. Daar bloeien de bloemekes.’

De zanger kwam op in een opvallende salopette, die Eva voor hem gehaakt had. Hij blies op zijn blokfluit en zei: ‘We hopen dat het u zal bevallen, we hopen dat u zich amuseert…’ Waarna hij zijn gitaar omgordde en begon te zingen: ‘Ze kan zo lekker lopen, ze kan… Maria, Maria, ik hou van jou.’

De Smet: ‘Mijn broer en ik waren toen net begonnen met ons folkgroepje De Snaar. We keken elkaar aan en dachten: fuck, zo kan het dus ook. De rest van Louisette speelde zeker niet slecht, maar toch keek iedereen naar hem. Nu denk ik: dat moment was een ijkpunt. Daar is het allemaal begonnen.’

Didden: ‘Hij had vooral maturiteit. We waren allemaal heel jong, toen. Maar die gast had al heel volwassen teksten, zoals Kerstlied ’72, over eenzaamheid in de stad.’

Na anderhalf uur eindigt het concert. Met Oh M’n Evake, blijf bij mij. Al had het lied plots een tweede zin: ‘Zeg toch nee, vake. Zeg toch nee, vake.’ Een zin die hij cadeau had gekregen van Michel Mentens.

De Beurs riep Louisette drie keer terug.

Didden: ‘De eerste die ik na het concert zag, was Michel. Hij stond daar met zo’n vaderlijke glimlach. Maar niet iedereen was even enthousiast. Guy Mortier is later helemaal bijgedraaid, maar die avond was hij nog niet helemaal mee. Hij vond niet alle nummers even sterk, wat wellicht waar was.’

Na het concert was er nog een afterparty. Eerst in de foyer, daarna op het trottoir voor de Beurs. Van den Broeck: ‘Ik herinner me vooral de regen, maar die kon ons niet deren. Zo euforisch waren we.’

Tot ze de volgende dag de krant lazen. De klank was slecht, de teksten lullig. En met die zanger zou het nooit wat worden. ‘Nummers brengen die je beter vergeten had, is een dagelijkse zonde. Maar die dan ook nog eens een halve of een hele noot buiten de balk zingen, is doodzonde. (…) Dit was een beetje een mislukte show, die niet veel verder kwam dan een imitatie van de dertiger jaren’, schreef Het Laatste Nieuws.

Van den Broeck: ‘Ik besefte dat ik een flater begaan had. In die tijd was het de gewoonte dat muziekjournalisten met de nodige egards ontvangen werden. Dat was ik helemaal vergeten.’

Een paar weken later verscheen er in Humo een artikel: Too bad, Louisette. Dagboek van een dooie rockgroep. Getekend: Marc Didden. De zanger zag het niet meer zitten. Hij wist niet of er ooit nog een plaat zou uitkomen en ‘op dit moment kan het mij geen eikel schelen. Mag ik even op mijn rug gaan liggen en in een tekstballonnetje “poeff” zeggen?’

‘Het was een van mijn eerste interviews’, zegt Didden. ‘Ik had er echt voor moeten knokken. Guy Mortier was niet tegen, hij vroeg alleen: “Ben je zeker?” Het gesprek vond plaats in zijn appartement op het Drievuldigheidsvoorplein. Ik had geen glamour verwacht, maar toch ook niet zo veel armoede. “Het is hier koud”, zei ik. Hij stapte naar de kolenkachel en zette er twee bloempotten op: een truc van arme mensen om het warm te krijgen.’

Aan dat beeld, zegt Didden, heeft hij later nog vaak gedacht. Toen hij tussen duizenden anderen ‘Zeg dat Van het Groenewoud het gezegd heeft’ brulde. ‘Die middag zag ik dat hij niet alleen twijfelde, maar ook rotsvast overtuigd was. Desnoods zou hij centimeter per centimeter het land veroveren. Zoals Churchill – wat hij later ook gedaan heeft in cafés, in balzalen en op bierfeesten.’

‘Raymond was heel teleurgesteld in die dagen’, vertelt Van den Broeck. ‘Producer Roland Kluger wou misschien een plaat met hem opnemen, maar ook hij begon te twijfelen. Maria, Maria, ik hou van jou was al uit op single, maar een succes was het niet. Kluger had in die dagen hits met Two Man Sound. En hij vroeg me aan de telefoon: “Heeft die gast niets wat daarop lijkt? Dat wil ik horen.”‘

De volgende dag stonden ze weer bij Kluger. ‘Het was zijn laatste kans, maar dat had ik hem niet durven te zeggen. Raymond deed net het tegenovergestelde van wat Kluger gevraagd had. Hij ging aan de piano zitten en speelde de mooiste versie van Mijnheer De Postbode die ik ooit gehoord heb. Daarna viel er een stilte. Ik keek naar Kluger: hij was net zo ontroerd als ik. Toen wisten we allebei: dit wordt iets groots.’

Het werd ook groots, maar niet meer met ‘Oh m’n Evake’ aan zijn zijde. Eva: ‘We liepen over het Muntplein. Plots liet hij mijn hand los. In de verte zag ik Zjoske lopen, die in de Beurs werkte. “Gij wilt eigenlijk bij Zjoske zijn”, zei ik hem. “Nee, nee, Eva, ik hou van u.”‘

Een jaar later kregen zijn vrienden een kaart: ‘Omdat we mekaar lief hebben, willen wij graag samen door het leven gaan. Op 14 september 1974 geven wij ons ja-woord. Zjoske en Raymond. Gelegenheidsadres: Eikenlei 32, 2332 ’s Gravenwezel.’

Veertig jaar later. Ik wandel met de zanger terug door de Auguste Ortsstraat, langs de Beursschouwburg. ‘Zjoske schone meid, zie da g’em weer levend krijgt’ werkt hier niet meer. Ze is een paar jaar geleden gestorven, net als Michel Mentens. Ook de zanger is onherkenbaar veranderd. Hij herinnert zich niet meer zo veel van de Nacht van de Lolly’s. Alleen ‘een vage maar wel prettige mist’.

‘In mijn verbeelding waren er die avond vijfduizend mensen. Terwijl er maar een paar honderd binnen konden. In de namiddag was ik nog hulpmagazijnier. Ik reed met mijn camionette door deze straat en dacht: daar ga ik vanavond spelen. Dat concert zou alles veranderen, ik zou op slag wereldberoemd zijn.

‘Tot ik de volgende dag de recensies las, en besefte dat ik nog altijd hulpmagazijnier was, die een muziekinstallatie moest afbetalen aan zijn vader. Een paar weken later speelde ik in Limburg voor een klein publiek – in die tijd had ik er geen andere. Michel Mentens was er ook bij, zoals altijd. In de auto terug naar Brussel mokte ik tegen hem: “Ze begrijpen het niet.”

‘”Dat mag je nooit zeggen”, zei Michel. “Als ze niet luisteren, moet je je afvragen waarom ze niet luisteren.” Dat was raak, de belangrijkste les die ik ooit gekregen heb. Het begint natuurlijk bij het visioen. Maar dat overbrengen, anderen meetrekken in jouw wereld: dat is een deel van het kunstje, van de magie.”‘

Brussel is niet zijn stad, zegt hij. Dat was het Amsterdam van de jaren zestig, de stad van zijn jeugd en de provo’s. Maar hij neemt nog altijd graag de trein naar hier. Niet in de namiddag, wel op morsige zomeravonden. Die van Brussels by Night, allerlei lichtjes, how bright the city lights. Wanneer de terrassen vol zitten met mensen die allemaal vertellen hoe zij de wereld zullen veranderen.

Zoals een hond overal pistom zijn territorium af te bakenen, zo heeft hij hier ook zijn merktekens. De zwerftochten van 1972 zijn in zijn hoofd gegraveerd: van Studio Magdalena, die allang gesloopt is, naar de Beurs in de Auguste Ortsstraat. Van het Drievuldigheidsvoorplein langs Flagey naar Mooi Bos, waar zijn goeroe Michel Mentens woonde.

Brussel is de stad waar hij zijn eigen stem vond. ‘Ik hield niet van die stem, of toch niet van de klankkleur. Op een dag las ik hoe Rod Stewart aan zijn stem gekomen was: “I’m singing my ass off”, zei hij. Dat moet ik ook doen, dacht ik. Duizenden keren heb ik Long Tall Sally van The Beatles geschreeuwd, zoals Paul McCartney dat deed. Heel hoog, waardoor je je stem aan flarden zingt. Maar het werkte wel: er kwam meer schuurpapier in mijn stem.’

En voor de rest herinnert hij zich van Brussel vooral de mensen. Zoals dat meisje dat hij op een dag aan het Zuidstation zag, vanuit de tram. Hij dacht alleen maar: ze kan zo lekker lopen. In zijn hoofd hoorde hij de riff. Hij kende haar naam niet, maar ’s avonds op het Drievuldigheidsvoorplein schreef hij: ‘Maria, Maria, ik hou van jou.’ Omdat alle meisjes in 1972 Maria heetten. Of Ann. Of Eva.

Hij heeft het meisje van het Zuidstation later nooit meer teruggezien. Of misschien toch wel.

De zanger van de Nacht van de Lolly’s is eigenlijk helemaal niet veranderd. Hij zingt nog altijd graag over meisjes die zo lekker kunnen lopen. ‘Ik vraag me soms af waarom Jacques Brel ooit gestopt is met zingen. Misschien omdat hij niet echt een muzikant was, hoewel hij natuurlijk veel van muziek kende. Brel gaf zich bij elk optreden helemaal, wou zich avond na avond bewijzen. Je kon alleen maar verpletterd zijn na zo’n optreden. Ik kan me voorstellen dat hij op een bepaald moment zei: “Ik wil dat niet meer.”‘

Maar hij dus wel, hij speelt graag. Wel nooit meer Oh M’n Evake. Te veel energie, dat nummer, te weinig tekst. Twee zinnen, die dan nog achterhaald zijn door de geschiedenis.

PS

Op 25 februari 2014 stierf Lieven van den Broeck, de ex-manager van Raymond. Toen ik hem in juni 2013 voor dit stuk sprak, woonde hij in Zuid-Frankrijk. Hij had mee de platenmaatschappij N.E.W. S opgericht, had jaren in de dancewereld gewerkt. Hij vroeg om de groeten te doen aan Raymond. En hem te zeggen dat hij nog altijd met veel plezier terugdacht aan die ene woensdagnacht in Brussel: toen ze daar allemaal op het trottoir voor de Beurs stonden. Om halfvier ’s ochtends, in de regen: hij, Raymond, Eva, Michel, Eddy, Erik, Jean, Marc, Reinhilde, Jan, Piet… De nacht dat ze allemaal jong waren, de Auguste Ortsstraat nog wijd open lag, en ze zich afvroegen wat ze zouden doen met die honderden lolly’s.

Raymond speelt samen met de muziekkapel van de lokale politie Antwerpen (31/5) en is speciale gast bij het concert van Bart Peeters in De Roma (20/6). De tournee ’65’ doet onder meer Kalmthout, Leuven, Sint Niklaas en Gent aan.

Knip de voordeelbon uit Knack op pag. 64 en haal de ep Schandalig Content in huis.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Ik begreep niets van zijn brieven. “Wat wil die jongen nu eigenlijk zeggen?” vroeg ik aan mijn ouders. Ze lachten luid.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content