In 2009 hield de Roeselaarse burgemeester het Vlaams Parlement voor bekeken. In 2010 wordt hij voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Luc Martens over Brusselse supporters, naïeve partijgenoten en straffe burgemeesters.

p het college van Eeklo kreeg ik destijds Nederlands van Wilfried Martens, en zelf gaf ik later Latijn aan Yves Leterme’, zegt oud-minister Luc Martens (CD&V). ‘Hoeveel mensen kunnen zeggen dat ze les hebben gekregen van de ene toekomstige premier en de leraar zijn geweest van een andere?’ Het was Wilfried Martens die de jonge Luc Martens tijdens zijn lessen warm maakte voor de Vlaamse zaak en die hem ook liefde voor de Nederlandse taal bijbracht. ‘Hij had de neiging om af en toe een beetje van het leerprogramma af te wijken, ja’, lacht Martens. ‘Net zoals Yves Leterme graag beweert dat ik in de klas meer over politiek dan over Latijn sprak.’

Uiteindelijk stapte Luc Martens uit het onderwijs om zelf zijn kans te wagen in de politiek. Achttien jaar lang zou hij actief aan politiek doen. Als senator, minister en Vlaams Parlementslid. Tot hij een halfjaar geleden definitief afscheid nam van de Vlaamse assemblee om zich helemaal te kunnen concentreren op Roeselare, waar hij sinds 2005 burgemeester is.

Daarnaast neemt Martens halfweg 2010 het voorzitterschap van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) over van zijn Genkse collega Jef Gabriëls. Maar nu al heeft hij het geweer resoluut van schouder veranderd. ‘De Vlaamse overheid geeft de steden en gemeenten veel te weinig vrijheid’, zegt hij. ‘Toen ik zelf nog in Brussel werkte, was ik me daar amper van bewust. Maar zodra ik mijn intrek in het stadhuis had genomen, ondervond ik dagelijks hoe verstikkend al die Vlaamse regels werken.’

Vandaag worden de Vlaamse steden en gemeenten heel sterk vanuit Brussel gestuurd, meent Martens. ‘Door de opeenvolgende stappen in de staatshervorming werden er steeds meer bevoegdheden van het federale naar het Vlaamse bestuursniveau overgeheveld. En wat deed de Vlaamse overheid? Ze vulde die nieuwe verantwoordelijkheden in met een hele rist gedetailleerde decreten, rondzendbrieven en besluiten. Vanuit een soort blinde wetmatigheid wil ze alle steden en gemeenten dezelfde modellen opleggen. Dat is echt geen goede zaak. De lokale besturen moeten veel meer ruimte krijgen om een beleid te kunnen uittekenen op maat van hun eigen stad of gemeente.’

Voorlopig is de beste strategie als stadsbestuur om bevoor-rechte relaties in Brussel te onderhouden?

LUC MARTENS: Als je echt iets wilt realiseren en daar ook de nodige middelen voor wilt binnenhalen, moet je inderdaad goede contacten hebben op de ministeriële kabinetten en bij de overheidsdiensten. Want het volstaat niet om een degelijk dossier in te dienen als je in Brussel geen supporters hebt die het willen verdedigen in het parlement of op de ministerraad. Hier in Roeselare zijn we bijvoorbeeld een bibliotheek aan het bouwen die een soort platform van eigentijds leren moet worden. Hoe komt het dat wij zo’n groot project kunnen opzetten? Omdat voormalig Vlaams minister Frank Vandenbroucke (SP.A) wel iets in ons initiatief zag en er 7 miljoen euro voor veil had.

Met andere woorden: de plaatselijke coalitie met de socialisten legt u geen windeieren?

MARTENS: Zo werkt het nu eenmaal. Iedereen weet dat socialisten onderling erg solidair zijn. Die partij vormt een bondgenootschap dat van de lokale besturen, de regeringen en de parlementen over de overheidsdiensten tot in de kleinste partijafdelingen strekt. Dus is de SP.A in Roeselare een zeer goede partner met het oog op onze stadsvernieuwing. Al krijgen we vanzelfsprekend ook steun van de christendemocraten in Brussel. Van premier Yves Leterme bijvoorbeeld, die uit deze streek komt. En ook Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken Hilde Crevits is een West-Vlaamse die bijzonder met haar provincie begaan is. Dat is goud waard voor de mobiliteitsproblematiek in de streek.

West-Vlaamse vriendjespolitiek dus?

MARTENS: Helemaal niet. Die ministers houden zich wel degelijk aan de regels. Alleen zorgen ze er soms voor dat onze goed onderbouwde dossiers niet aan de stroperige Brusselse bureaucratie blijven plakken. Als je een stad of gemeente bestuurt, is het ontzettend moeilijk om tegen de logge, eigenzinnige overheidsdiensten op te tornen. Vaak heb je de bescherming van een minister nodig om een degelijk dossier langs hypercorrecte ambtenaren te kunnen loodsen.

Daarnaast kan een stad waar een minister woont vaak heel interessante projecten binnenhalen. Sinds Stefaan De Clerck (CD&V) weer in de federale regering zit, zien we dat heel duidelijk in Kortrijk. Straks worden er bijvoorbeeld proefprojecten opgestart om de brandweerhervorming toch enigszins op gang te trekken. Wel, de kans is heel groot dat Kortrijk daar bij zal zijn. Als Stefaan De Clerck na de ministerraad een paar keer tegen minister van Binnenlandse Zaken Annemie Turtelboom (Open VLD) zegt dat zijn stad kandidaat is, moet zij al heel goede argumenten hebben om Kortrijk niet bij haar project te betrekken.

Zelf hebt u in juni afscheid genomen van het Vlaams Parlement. Vond u het niet langer nodig om Roeselare in Brussel te verdedigen?

MARTENS: Ik ben achttien jaar lang met hart en ziel parlementslid geweest. De eerste veertien jaar heb ik keihard gewerkt, daarna ben ik in een soort landingsbaan terechtgekomen. Ik was toen al burgemeester en het cumuleren van beide functies bleek in de praktijk een onmogelijke opdracht te zijn. In een parlement moet je meer doen dan alleen maar de belangen van je eigen stad verdedigen. Zo denk ík er toch over.

Volgens de plaatselijke pers houdt u het in 2012 ook bekeken als burgemeester.

MARTENS: Dat is nogal voorbarig. Toen men mij destijds vroeg om burgemeester te worden, wist ik niet zeker of ik wel het goede profiel had voor zo’n job. Ik vreesde dat ik te veel een studax was en te afstandelijk zou overkomen. De burgemeester van een centrumstad heeft tegenwoordig allerminst een eenvoudige opdracht, hè. Aan de ene kant moet je strategisch kunnen denken en zelfs een beetje visionair zijn om je stad op de kaart te zetten, maar aan de andere kant komen de mensen ook met hun dagelijkse problemen bij je aankloppen. Omdat ik aanvankelijk twijfelde of dat wel iets voor mij zou zijn, heb ik gezegd dat ik het tot 2012 wou proberen. Maar ondertussen is gebleken dat de opdracht me wel degelijk ligt. Bovendien vragen meer en meer mensen me om langer te blijven en mijn project zelf af te maken. Ik weet dat ook mijn eventuele opvolgers daarmee zouden kunnen leven, en daarom is de kans groot dat ik nog een tijdje verder werk. Want ik heb het gevoel dat ik hier echt het verschil kan maken. Al krijg ik natuurlijk ook wel kritiek over me heen.

Wat wordt u dan verweten?

MARTENS: Dat de stad te snel verandert en dat daar een gepeperd prijskaartje aan vast hangt. Nu klopt het wel dat we de belastingen de afgelopen jaren noodgedwongen fors hebben moeten verhogen, maar dat heeft niets met de stadsvernieuwing te maken. En wat al die veranderingen betreft: in wezen doe ik niets anders dan tegemoetkomen aan alle verzuchtingen die ik heb opgetekend in de periode voor ik burgemeester werd. Maar zodra de dingen concreet worden en de mensen een gebouw daadwerkelijk zien verdwijnen, komt de kritiek onvermijdelijk los. Als burgemeester moet je daartegen kunnen. Op dat vlak neem ik een voorbeeld aan mijn Leuvense collega Louis Tobback (SP.A). Hij is erin geslaagd om Leuven uit te bouwen tot een eigentijdse, veelzijdige stad, die niet alleen bestaat bij de gratie van de universiteit. Vroeger zou je er bijvoorbeeld nooit opgekomen zijn helemaal naar Leuven te rijden om een museum te bezoeken. Maar nu komen kunstliefhebbers uit het hele land naar het M Leuven. Ik vind het dan ook terecht dat men Leuven Louisville noemt, want Louis Tobback heeft echt zijn stempel op die stad gedrukt. Daartoe moet je moedig zijn en tegen de stroom in durven varen. Ik heb dan wel niet de straffe mond van Louis, maar zijn type van leiderschap spreekt me aan.

Net had u er uw eerste vier jaar als minister op zitten of uw partij kwam in 1999 in de oppositie terecht. Hebt u het gevoel dat uw carrière toen werd gefnuikt?

MARTENS: Na onze verkiezingsnederlaag heb ik het wel een paar weken moeilijk gehad, ja. Maar zodra ik me op onderwijs begon te focussen, vond ik mijn draai in de oppositie. Toen we in 2004 weer in de Vlaamse meerderheid kwamen, droomde ik er dan ook van om minister van Onderwijs te worden. Yves Leterme beloofde me dat ik naar de regering mocht terugkeren als hij geen ministerpost aan de N-VA, die toen nog onze kartelpartner was, zou moeten geven. Maar uiteindelijk was het Geert Bourgeois (N-VA) die minister werd en bleef ik in het parlement. Natuurlijk vond ik dat jammer. Daarna heb ik nog geprobeerd om een goede voorzitter van de commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin te zijn, maar ik voelde dat mijn slagkracht weg was. De ziel was eruit.

Het Vlaamse niveau beleeft nochtans boeiende tijden nu communautaire dossiers de agenda blijven beheersen.

MARTENS: Dat klopt, en ik ben ervan overtuigd dat we uiteindelijk in een confederaal model terecht zullen komen. Alleen dan zal België kunnen overleven. De huidige situatie is onhoudbaar: Vlamingen en Franstaligen gijzelen elkaar onafgebroken en daardoor worden er haast alleen nog akkoorden gesloten die verregaande compromissen inhouden. Constant kopen we vrede af tegen een veel te hoge prijs, want dat is de enige manier om het land nog te laten functioneren. We moeten eindelijk onder ogen durven te zien dat we in België met twee heel verschillende culturen zitten, waar je de problemen niet langer met dezelfde maatregelen kunt aanpakken.

Begrijpt u dat de Vlaamse regering niet langer bereid is middelen opzij te zetten om de federale begroting te ontlasten?

MARTENS: Zeker. Veel alternatieven zijn er vandaag immers niet meer. In het verleden hebben de Vlamingen elke stap in de staatshervorming met heel veel geld afgekocht, en daardoor is de federale staat nu compleet uitgekleed. Afkopen is dus geen optie meer. Het enige wat de Vlaamse overheid nu nog kan doen, is zijn bevoegdheden zoveel mogelijk maximaliseren. Waarom zou Vlaanderen bijvoorbeeld geen protocollen afsluiten met de federale overheid? Op het vlak van de sociale zekerheid, de gezondheidszorg of het werkgelegenheidsbeleid bijvoorbeeld. De Vlaamse overheid zou zich ertoe kunnen verbinden om bepaalde doelstellingen na te streven in ruil voor de middelen waar ze proportioneel recht op heeft. Maar overtreft ze die doelstellingen en haalt ze dus meer geld binnen, dan zou ze dat mogen gebruiken voor haar eigen beleid. Op die manier zouden de gewesten en gemeenschappen taken van de federale overheid kunnen overnemen zonder dat daar een staatshervorming voor nodig is.

Uw partij levert zowel de federale als de Vlaamse regeringsleider. Dat is anno 2009 toch geen comfortabele positie?

MARTENS: Natuurlijk was het veel gemakkelijker toen Yves Leterme de Vlaamse regering leidde en we federaal nog in de oppositie zaten. Toen hoefden we ons op het Vlaamse niveau niet in te houden om communautaire eisen te stellen. Maar ook als premier zal Yves – weliswaar zonder al te veel brokken te maken – trouw moeten blijven aan de stellingen die hij in het verleden heeft ingenomen.

Yves Leterme werd de voorbije jaren opgehemeld en verguisd. Snapt u dat nogal wat politici het moeilijk hebben met zijn persoonlijkheid?

MARTENS: Het is voor hem natuurlijk allemaal heel erg snel gegaan: in een paar jaar tijd werd hij fractieleider in de Kamer, partijvoorzitter, Vlaams minister-president en uiteindelijk premier. Dat is niet niets. Het lijkt me een erg moeilijke opdracht om die steile opgang een plaats te geven in je persoonlijkheid. Daarnaast is Yves ook allesbehalve de emanatie van de Brusselse politiek. Zijn wortels liggen in de Westhoek, en dat is ook waar hij zijn vriendschappen heeft uitgebouwd. Hij is een zeer clevere kerel, maar net als iedereen is ook hij getekend door zijn achtergrond. Hij is nu eenmaal geen politicus zoals Mark Eyskens, die de politiek met de paplepel heeft binnengekregen. En hij was ook niet gekneed en gevormd in een sociale organisatie of vormingsinstelling voor hij zijn eerste stappen in de politiek zette. Ik denk dan ook dat hij sommige van zijn opdrachten onvoorbereid en met enige naïviteit heeft vervuld. Daardoor maakte hij soms fouten en reageerde hij niet altijd even adequaat op kritiek. Op die manier komt iemand in een spiraal terecht waar hij maar moeilijk weer uit raakt. Het is dan ook niet zo slecht geweest dat Yves eind vorig jaar een stap opzij heeft moeten zetten door de zaak-Fortis. Zo heeft hij wat afstand kunnen nemen van de Wetstraat, en ik heb de indruk dat hij zich sindsdien heeft herpakt. Ik geef hem in elk geval het voordeel van de twijfel.

Uw partij heeft twee woelige jaren achter de rug. Hoe groot is de interne schade?

MARTENS: We hebben het inderdaad zeer moeilijk gehad maar de schade is toch beperkt gebleven. Dat hebben we vooral aan onze partijvoorzitster, Marianne Thyssen, te danken. Haar enige ambitie is om wat ze doet ook goed te doen. Marianne stelt zich altijd heel dienstbaar en nederig op. Haar grootste verdienste is dat ze er ondanks alles in is geslaagd om de rust in de partij zoveel mogelijk te bewaren. Dat is haar gelukt omdat ze zich nooit op sleeptouw laat nemen door de emoties van anderen.

Wie ook een belangrijke rol heeft gespeeld om onze partij weer meer zelfvertrouwen te geven, is natuurlijk Herman Van Rompuy. Het was een verademing toen hij na al die stuurloze maanden premier werd en weer rust bracht in de federale regering. En toen hij gevraagd werd om president van Europa te worden, kreeg CD&V zelfs zijn trots terug. Daardoor is Yves Leterme nu premier geworden onder een veel gunstiger gesternte.

Als de nood het hoogst is, worden christendemocratische anciens als Herman Van Rompuy, Jean-Luc Dehaene en Wilfried Martens van onder het stof gehaald. Wijst dat op een gebrek aan staatsmanschap in de huidige generatie?

MARTENS: Hoe zou deze generatie staatsmanschap hebben kunnen ontwikkelen? Ze moest veel te snel doorgroeien en werd amper gecoacht. Er worden echt veel te weinig inspanningen geleverd voor de vorming en opleiding van politici. Daarnaast zouden alle politieke partijen, en dus ook CD&V, veel meer moeten investeren in scouting. Vaak gebeurt de rekrutering nu lukraak: iemand komt in beeld en wordt binnengehaald. Van een bewuste zoektocht naar geschikt politiek talent is niet veel sprake meer. Nochtans lopen er in onze samenleving genoeg bekwame mensen rond. Het probleem is dat die vaak maar moeilijk warm te maken zijn voor een politieke carrière. Nogal logisch: politici zijn tegenwoordig de pispalen van een samenleving. Loopt er iets verkeerd, dan is dat haast vanzelfsprekend de schuld van de politiek. Daarbij komt nog dat een politicus vandaag maar bestaat als hij op televisie komt. En hoe kun je ervoor zorgen dat de camera op jou wordt gericht? Met een opvallend boude uitspraak of door midden op de markt je broek te laten zakken. Echt zielig vind ik dat. De politiek verdient beter.

DOOR ANN PEUTEMAN / foto’s filip naudts

‘Yves Leterme heeft sommige van zijn opdrachten onvoorbereid en met enige naïviteit vervuld.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content