Op een tentoonstelling over de jaren tachtig zijn straks zeventig van zijn oude tekeningen te zien. ‘Ik zou ze vandaag opnieuw kunnen publiceren’, zegt hij. ‘Ik hoef alleen de hoofden te veranderen.’ Tekenaar Gerard Alsteens spuwt zijn GAL uit. ‘Ik blijf een betoger.’

Gerard Alsteens spreekt zoals hij tekent: met veel overtuiging. Op de tafel liggen zijn getekende hoofden uit de jaren tachtig. Ronald Reagan. Margaret Thatcher. Wilfried Martens. Straks zullen ze te zien zijn in het M HKA, op een grote tentoonstelling over de jaren tachtig. De selectie maken was a trip down memory lane, zegt hij.

‘De jaren van de verstarring’, noemde hij dat decennium ooit. ‘Toen ik de tekeningen opnieuw bekeek, vielen me de gelijkenissen met vandaag op.’

Hij vertelt over die keer dat Tsjernobyl ontploft was en Armand Pien op televisie zei dat niemand zich zorgen hoefde te maken.

Over de angstcultuur na de aanslagen van de Bende van Nijvel. ‘Aan elke supermarkt stonden militairen.’

En over de besparingen van de regeringen-Martens. ‘Iedereen in de jaren tachtig leek wel werkloos.’

‘Eigenlijk zou ik sommige tekeningen zo opnieuw kunnen publiceren. Ik hoef alleen de hoofden te vervangen.’ Al de rest blijft, vooral de verontwaardiging.

Gerard Alsteens woont al eeuwen in de Emile Zolalaan in Schaarbeek. ‘Toeval’, zegt hij. Toch lijkt hij in zijn late dagen, ook fysiek, wat op de schrijver van J’accuse.

‘Vijftig jaar geleden tekende ik voor De Nieuwe. We wilden de wereld veranderen en waren op zoek naar een redactielokaal. Het moest vlak bij het station zijn, zodat journalisten direct de trein konden nemen. We dachten aan Schaarbeek, want alle belangrijke treinen stopten hier toen nog. Zo zijn we op dit huis in de Emile Zolalaan gestoten. Overdag tekende ik en ’s avonds bracht ik mijn werk naar het station. Daar namen chauffeurs het mee naar Dendermonde, waar de drukkerij was.’

Zoveel jaar later woont Alsteens nog altijd in het redactielokaal van De Nieuwe. Het blad bestaat allang niet meer. En sinds Herman De Croo minister van Mobiliteit was, stoppen er alleen nog boemeltreinen in het station van Schaarbeek. Toch leeft hij hier nog altijd dicht bij de wereld. Op honderd meter van zijn huis werden de bommen gemaakt die op 22 maart Brussel lieten daveren.

Alsteens vecht nog altijd tegen de wanorde van de dag. ‘Ik val mensen niet aan’, zei hij ooit. ‘Ik klad hun gevels vol.’ Al vijftig jaar doet hij dat met dezelfde potloden en idealen, op dezelfde tekentafel in de Emile Zolalaan. Alleen zijn illusies, die zijn veranderd.

‘In de jaren zeventig dachten wij dat de wereld maakbaar was. Dat was ook zo. Alleen weet ik nu: hij is ook afbreekbaar. De sociale zekerheid, maar ook waarden waar wij hard voor gevochten hebben. Neem de preutsheid die je her en der weer ziet opduiken. De laatste jaren dat ik modeltekenen gaf, was ik verbaasd toen ik de tekeningen van sommige leerlingen zag. De buik ging naadloos over in de benen. “Je hebt het geslacht vergeten”, zei ik. “Dat is een belangrijk deel van het lichaam.” Maar dat wilden ze niet tekenen. Ze wilden er zelfs niet naar kijken.’

U noemde vorig jaar de aanslag op Charlie Hebdo de ‘9/11 voor cartoonisten’. Tekent u nog graag over de islam?

GERARD ALSTEENS: Als het moet. Er is geen enkele godsdienst waarover ik zo veel tekeningen gemaakt heb.

Hebt u ooit een tekening níét gemaakt uit angst?

ALSTEENS: Niet uit angst, wel omdat ze niet relevant is. Toen ik in 1968 in Schaarbeek kwam wonen, droeg niemand een hoofddoek. Vandaag is dat anders. Laatst viel me iets op: als een vrouw een paardenstaart achter haar hoofddoek verbergt, lijkt dat op een penis. Dat is een prachtige tekening. Toch zou ik die nooit zonder aanleiding maken. Dan is het alleen maar een visuele grap, een die polariseert. Maar stel dat er morgen een groepsverkrachting gebeurt waarbij moslims betrokken zijn: dan voegt die tekening wel iets toe.

‘Vrije meningsuiting is niet zeggen wat je wilt, maar wat je weet’, zei cartoonist Wolinski.

ALSTEENS: Het is alles zeggen wat relevant is, ook al schokt het. Veertig jaar geleden zei mijn goede vriend Johan Anthierens in de Wies Andersen Show: ‘Ik ben gelukkig gescheiden.’ Het land stond op zijn kop. Vandaag zouden die woorden niemand meer choqueren, maar toen was het belangrijk om dat te zeggen. Ik heb meer moeite met de Duitse satiricus Jan Böhmermann, die Erdogan ‘een geitenneuker’ noemde. Dat is flauw. Bekritiseer Erdogan om zijn wandaden, daar valt genoeg over te zeggen. Hetzelfde gevoel heb ik bij Dieudonné, de komiek die beschuldigd wordt van antisemitisme. Ik veracht wat hij zegt, maar vind niet dat hij vervolgd moet worden. Daardoor krijgt hij overal aandacht en gaan sommigen hem aanbidden. De vrije meningsuiting verdient betere vertegenwoordigers.

U behoort niet tot de school van Charlie Hebdo, zei u me ooit.

ALSTEENS: Ik was wel een fan van Hara-Kiri, de voorganger van Charlie Hebdo. Alleen al voor het geweldige werk van Roland Topor. Een meester van de zwarte humor. Toen ik ooit bestolen werd in Parijs, gaf hij mij geld en vijf litho’s om rond te komen. (lacht) Charlie Hebdo koop ik soms. Het jammere is dat hun cartoons vaak alleen maar grappig of choquerend zijn, al was hun cover over Stromae wel heel straf. (Een karikatuur van Stromae met daarboven: ‘Papa, waar ben je?’, een verwijzing naar zijn hit Papaoutai. Hij krijgt antwoord van rondvliegende ledematen: ‘Hier, hier en daar ook’.)

De familie van Stromae kon er niet om lachen. Zijn vader was tijdens de burgeroorlog vermoord en in stukken gesneden. Ze vonden de tekening bijzonder wansmakelijk.

ALSTEENS: Dat is de enige reden waarom ik zou twijfelen of ik ze zou kunnen maken: ik wil slachtoffers geen pijn doen.

Ik toon hem een striptekening die hij maakte op het einde van de jaren tachtig. Een mannetje, dat op hem lijkt, steekt een bord omhoog en wordt altijd maar ouder. Onder de prenten staat: ‘Dertig jaar lang liep ik storm tegen censuur, de oorlog in Vietnam, de Griekse kolonels, Franco’s Spanje, de Chileense Junta, Israëls zionisme, tegen de wapenwedloop, de werkloosheid, sociale AFLOOP…’ Op het einde van de strip heeft het mannetje zijn bord weggeborgen en ligt hij voor de televisie. ‘VTM kleurt je dag.’

‘In mijn hoofd ben ik altijd een betoger geweest’, zegt hij. ‘Ik wou mijn tijd altijd bewust beleven. Ik begrijp niet dat anderen dat niet doen. Straks is het weer EK voetbal, dan lijkt de helft van de natie wel verdoofd. Ik ga misschien ook naar het voetbal kijken, maar ik verlies me er niet in. Hoe die supporters van Antwerp laatst alles kapotsloegen na een verloren titelmatch: dat is ook een vorm van religieus fundamentalisme.’

Die maatschappelijke betrokkenheid, vanwaar komt die?

ALSTEENS: Die is er altijd geweest. De vader van een jeugdvriend was hoofddouanier op de luchthaven van Zaventem. Als kind liepen we over de tarmac – toen kon dat nog. Uit alle vliegtuigen stalen we kranten en tijdschriften. Alleen maar om naar de beelden te kunnen kijken, want de tekst begrepen we niet. Op mijn twaalfde won ik een wedstrijd van Nieuws van de Dag met een tekening van een boerenpaard. Ik wou naar Sint-Lucas, maar mijn ouders waren niet enthousiast. Tot ik zei dat ik publiciteit ging studeren. Een vak waar geld mee te verdienen was. In werkelijkheid studeerde ik vrije grafiek: een nieuwe richting met maar één leerling: ik. Mijn grote leermeester was Luc Verstraete. Een man die eerder rechts en Vlaamsgezind was – hij tekende voor de IJzerbedevaart – maar ook een groot kunstenaar. Hij heeft mij over de inhoud en vorm doen nadenken, over welke impact beelden kunnen hebben.

Wilt u nog steeds impact hebben?

ALSTEENS: Dat wil toch elke journalist? In mijn meest pretentieuze dagen denk ik weleens dat mijn tekeningen bijgedragen hebben aan het bewustzijn over apartheid. Maar voor de rest… Ik weet het niet. Ik ben heel trots op mijn kinderen, maar zelfs op hen had ik geen invloed. Ze accepteren de samenleving zoals ze is. Alleen als ze geen parkeerplaats vinden voor hun dure bedrijfswagen, foeteren ze op de maatschappij.

Uw zonen zeiden ooit: ‘Hij vindt het erg dat hij zijn ideologie niet op ons heeft kunnen overbrengen. En wij vinden het jammer dat hij niet echt van zijn leven geniet.’

ALSTEENS: Ze hebben hun vader altijd maar zien werken. Mijn eerste vrouw is intussen overleden. Een heel bijzondere dame. In een maand tijd kregen we drie kinderen: een aangenomen zoon en een tweeling. Toen kreeg ze geestelijke problemen. We zijn gescheiden, en ik heb mijn drie zonen alleen opgevoed. Gemakkelijk was dat niet, maar ik had geen keuze. Toch vind ik mezelf niet zwaarmoedig. Ik ben veel vrolijker dan mijn tekeningen doen vermoeden. Alleen over de actualiteit kan ik niet optimistisch zijn.

Het is vreemd dat u niet wereldberoemd bent.

ALSTEENS: Ik had mijn rechten kunnen afstaan aan internationale vertegenwoordigers. Dat zag ik niet zitten, omdat ik controle wou over waar mijn werk verscheen. Een tekening over armoede in een luxeblad krijgt een heel andere betekenis. Er zijn wel een paar GAL’s in Le Nouvel Observateur en andere bladen gepubliceerd. Maar als ik daar had willen doorbreken, moest ik ook in Parijs of New York gaan wonen. Dat wou ik niet. Ik was tevreden met mijn leven in Schaarbeek.

We kijken voort naar zijn koppen uit de jaren tachtig. De meeste druktemakers van toen maken allang lawaai aan de andere kant van de Styx. Behalve die oude Castro, die blijft maar leven.

Ik vertel hem dat ik tien jaar geleden in Cuba was, in de week dat Fidel aftrad. Op de luchthaven van Havana wekte mijn journalistenvisum argwaan op. Al mijn bagage werd doorzocht. Uiteindelijk mocht ik het land in. Later, in mijn hotelkamer, merkte ik dat een douanier een GAL over de grote leider uit mijn Knack gescheurd had.

Reageren politici soms op uw tekeningen?

ALSTEENS: De huidige generatie niet. Ik ken hen niet en wil hen ook niet kennen. Leo Tindemans vond mijn tekeningen vreselijk – hij was ook een zuurpruim die cartoons haatte. Jean-Luc Dehaene daarentegen verzamelde ze. Ooit heb ik eens aan Wilfried Martens gevraagd of hij moeite had met mijn tekeningen. ‘Natuurlijk niet’, zei hij. ‘Ik ben wel meer gewoon.’ Zolang ze aan de macht zijn en alles goed gaat, maken ze zich daar niet druk over.

Na de aanslag op Charlie Hebdo tweette Bart De Wever een GAL, waarop hij afgebeeld staat als Hitler. ‘Beledigd worden is de prijs van de vrijheid en wij betalen die met plezier’, schreef hij erbij.

ALSTEENS: Hij trok die tekening helemaal uit zijn context, om zelf te scoren. Ik heb die GAL gemaakt toen er veel Vlaams Belangers naar de N-VA overliepen. Toen was dat relevant.

Historische vergelijkingen lopen vaak mank.

ALSTEENS: Dat is zo. De laatste vijftig jaar heb ik maar vijf keer een hitlersnor getekend, waaronder een keer onder de neus van Stalin. (lacht) Alleen het Vlaams Belang heeft me twee keer een proces willen aandoen. Het is op niets uitgedraaid. Waarschijnlijk heeft iemand hen gezegd: ‘Doe het niet, dat levert hem alleen maar extra publiciteit op.’

Een halfuur later. De fotografe vraagt of zijn oude tekentafel wat verplaatst kan worden. ‘Geen probleem’, roept hij. ‘Alles staat hier op wielen, behalve ik. Voorlopig toch.’

‘Voor de eerste keer in mijn leven lees ik de overlijdensberichten. En vooral het jaar waarin de overledenen geboren zijn. Dat is altijd schrikken, de meesten zijn jonger dan ik. Terwijl ik nog zo veel te doen heb.’

Hoelang gaat u nog dat mannetje blijven met zijn bord?

ALSTEENS: Zolang ik kan. Ze hebben me vaak gezegd: ‘Gerard, waarom verkoop je je werk niet? Je zou schatrijk zijn.’ Dat is misschien wel zo, maar ik wou dat mijn werk bij elkaar bleef. Ooit geef ik het aan een archiefinstelling.

Met een briefje bij, zijn artistieke testament. Alle tekeningen moeten bij elkaar blijven, want ze vormen een geheel. Het werk van een man die naar zijn tijd keek en storm liep.

‘The Eighties – A Decade of Extremes’, van 17 juni tot 7 augustus in het M HKA. Info: www.muhka.be

DOOR STIJN TORMANS, FOTO SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content