‘Als elke leerkracht gewoon zijn les komt geven, draait een school voor geen meter.’ Vraag Mireille Van Craenenbroeck en Lotte Selders, beiden prijswinnende leerkrachten, naar de eigenschappen van een ideale leraar, en er volgt een hele waslijst. Maar zonder bevlogenheid hoef je er niet aan te beginnen, daarover zijn ze het roerend eens. Een klasgesprek over roepingen, samenwerking en de onzin van een vak burgerschapsideeën.

‘Van Craenenbroeckske, legt gij het maar eens uit aan het bord.’ Het was de leraar scheikunde aan het Sint-Ursulalyceum in Lier die haar op haar zestiende de liefde voor het onderwijs inlepelde, herinnert Mireille Van Craenenbroeck zich. Dezelfde school waar ze later tien jaar chemie en wiskunde zou geven, alvorens er directrice te worden. Vorig jaar riep het onderwijsblad Klasse haar uit tot Leraar van het Jaar.

‘Ik wist op mijn zesde al dat ik ooit voor de klas zou staan’, zegt Lotte Selders, lerares wiskunde en economie in GO! for Business in Molenbeek. ‘Ik gaf mijn zusje toen al naschoolse rekenoefeningen en dictees. Al heb ik veel te danken aan de aanmoediging van mijn leraren wiskunde in de humaniora. Leerlingen die potentieel en zin voor lesgeven vertonen, mag je gerust vroeg stimuleren. Ik probeer dat ook te doen. Stiekem hoop je dat ze verder zullen gaan in het onderwijs.’ In 2014 kroonde het Brussels Expertisenetwerk Onderwijs haar tot Beste BrusseLeraar.

‘Je eigen passie voor je vak kunnen overbrengen, is primordiaal’, aldus Van Craenenbroeck. ‘Zelf denk ik terug aan een leerkracht geschiedenis die ons op haar hoge hakken meetroonde door Parijs, in het Musée de l’Orangerie op de grond liet liggen en de suppoost dwong om haar cassette met klassieke muziek af te spelen zodat we in alle sereniteit van Monets Waterlelies konden genieten.’

Welke eigenschappen bezit de ideale leerkracht nog, naast passie en vakkennis?

MIREILLE VAN CRAENENBROECK: Een goede leerkracht ziet zijn leerlingen graag, heeft bakken motivatie, kan iets presenteren, biedt genoeg afwisseling in de les en moet leerlingen blijven kansen geven. Iedereen mag fouten maken, zolang ze er maar uit leren. En hij moet identificeren wat elke individuele leerling nodig heeft en dat geven.

LOTTE SELDERS: (knikt) Soms is dat hulp bieden en hun hand langer vasthouden. Soms is dat een extra duwtje geven en zeggen dat ze zelf iets kunnen. Je moet je eigen verhaal kunnen brengen zonder dat het eenrichtingsverkeer wordt. Je moet ook naar hen luisteren. Ook een selectief geheugen helpt. Je moet snel kunnen vergeten en weer doorgaan.

Het mag geen eenrichtingsverkeer worden, zegt u. De Vlaamse Onderwijsinspectie bevroeg in de laatste drie jaar 150.000 scholieren: een derde van hen vond dat ze te weinig hun mening konden geven. Hoe ver ga je met inspraak in de klas?

SELDERS: Ik maak daar graag tijd voor, maar het moet beheersbaar blijven. Je dreigt nogal snel af te wijken. Niet elke leerling kan zijn mening respectvol brengen, en soms schieten ze weleens een vreemde richting uit. Dat moeten ze leren.

VAN CRAENENBROECK: Onze school heeft een lange cultuur van leerlingeninspraak. We hebben meerdere werkgroepen waarin leerlingen en leraars samenkomen, en ze heel wat kunnen realiseren. En ze mogen zichzelf altijd uitnodigen op de beleidsraad. Soms kan een leerling gewoon een krachtiger punt maken dan ik.

32 procent laakte het gebrek aan complimenten in de klas. Zijn leerkrachten te spaarzaam met schouderklopjes?

VAN CRAENENBROECK: Vaak onderschatten we het effect van positieve feedback. Ik schrik er soms van hoe dat een leerling vleugels kan geven.

SELDERS: Je moet hen af en toe belonen, maar het mag geen standaardkoek worden. Ze kijken zo door een leerkracht heen die hen elke vijf minuten prijst.

Is de ideale leerkracht de populairste? Is populariteit een kwaliteitsgarantie?

SELDERS: Vaak wel. Want wanneer is een leerkracht populair? Als de leerlingen het gevoel krijgen dat ze iets bijgeleerd hebben, de materie écht begrijpen en goede punten halen. Al mag populariteit nooit een doel an sich worden. De leerling staat centraal, lesgeven is geen egoshow.

VAN CRAENENBROECK: Als leraars goed in de markt liggen, is het vaak omdat ze hun bevlogenheid met flink wat humor combineren, en dat is niet iedereen gegeven.

Voor aspirant-leerkrachten is het onderwijs vaak een plan B. Van de studenten die in 2013 startten met de bachelor secundair onderwijs, had veertig procent eerst een andere richting geprobeerd.

VAN CRAENENBROECK: Voor leraren uit noodzaak, omdat hun andere studie niet lukte, is geen plaats in het onderwijs. Waarom zou ik iemand aanwerven voor wie leerkracht worden een negatieve keuze was? Je wilt collega’s die voluit voor het vak kiezen. Zij-instromers zijn natuurlijk een ander verhaal: wij hebben enkele sterk gemotiveerde collega’s die pas op latere leeftijd tot het besef kwamen dat ze iets misten in de privé en die zich bijgeschoold hebben. Als zij over de juiste kwaliteiten beschikken, zie ik hen zeer graag komen.

SELDERS: Iemand die denkt ‘bon, dan zal ik maar leerkracht worden’, dat is toch doodzonde? Leerkrachten hoeven niet per se, zoals in Finland, de primussen van de klas te zijn, want met kennis alleen kom je er niet. Maar je mag toch verwachten dat ze leerlingen oprecht iets willen bijbrengen?

Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) voert in 2017 een niet-bindende instapproef in voor de bacheloropleiding. Die moet het prestige van het vak opkrikken. Is dat een goede zaak?

VAN CRAENENBROECK: Een niet-bindende proef kan nooit kwaad.

SELDERS: Zolang je op die manier geen gemotiveerde studenten afschrikt. Sommigen hebben nu eenmaal meer tijd nodig om te ontbolsteren. Ik heb het zelf tien jaar geleden meegemaakt. De hogescholen die ik bezocht, zeiden me allemaal hetzelfde: ‘Jij had maar drie uur wiskunde in de humaniora? Begin er niet aan!’ Pas een paar jaar geleden, nadat ik een tijdje had kunnen meelopen met een leraar wiskunde bij ons, ben ik terug naar school gegaan zodat ik ook wiskunde kon geven.

Momenteel geven een op de vier jonge leerkrachten er binnen de vijf jaar alweer de brui aan. Crevits’ loopbaanpact met de onderwijskoepels en de vakbonden moet dat verhelpen.

SELDERS: Starters krijgen heel veel over zich heen. Voor sommigen komt dat extra hard aan omdat ze het verkeerde beeld hadden van de job. Sommige mensen staren zich blind op alle vakantiedagen, om uiteindelijk te merken dat ze die moeten gebruiken om hun lessen voor te bereiden.

VAN CRAENENBROECK: Ik hoor het minister Crevits zeer graag zeggen, maar aangezien er amper middelen zijn, vrees ik dat dat een lege doos blijft. Een goed beleid vereist voldoende middelen. Zo startten wij twee jaar geleden met CLIL (Content and Language Integrated Learning, nvdr.). Bepaalde vakken geven we in een vreemde taal, wat een aantoonbare meerwaarde heeft. Alleen zijn we verplicht om die vakken ook in het Nederlands te geven, dubbelop dus. In het vierde jaar is er één leerling die aardrijkskunde niet in het Engels volgt. De overheid moedigt CLIL wel aan, maar extra middelen krijgen we niet.

Als het een schrale troost mag zijn, de gerenommeerde Nieuw-Zeelandse onderwijsonderzoeker John Hattie zegt dat enkel leraars echt cruciaal zijn voor betere leerlingenprestaties. Extra-curriculaire activiteiten of klassengrootte noemt hij ‘allemaal afleiding van wat er werkelijk toe doet’.

VAN CRAENENBROECK:Misschien is dat wat kort door de bocht, maar uiteraard is de leerkracht allesbepalend. Alles staat of valt met de man of vrouw voor de klas.

SELDERS: Maar onderschat het verschil tussen 24 en 18 leerlingen per klas niet. (lachje)

Is lesgeven een zwaar beroep?

VAN CRAENENBROECK: Een veeleisend beroep. Bij elk sollicitatiegesprek zeg ik hetzelfde: als iedereen gewoon zijn les komt geven, dan draait een school voor geen meter. Er zijn excursies, klassenraden, werkgroepen en themadagen. Onze leraars doen dat allemaal op vrijwillige basis. Maar dat is nodig, want het komt het leren en hoe we met elkaar omgaan ten goede.

SELDERS: Of het zwaar aanvoelt, lijkt me hoogst persoonlijk. Ik tel mijn uren alvast nooit. Je wilt toch dat je lesmateriaal helemaal klopt?

Werken leerkrachten niet veel te weinig samen? Jullie zouden individualisten zijn, waardoor starters telkens van nul moeten beginnen en het warm water nog eens moeten uitvinden.

VAN CRAENENBROECK: De collega’s hebben stilaan door dat het delen van informatie of een goed practicum een win-winsituatie is. De tijd van de einzelgänger in het onderwijs is voorbij.

SELDERS: Je stapt je klas binnen, doet de deur dicht en zit in je eigen biotoop. Ik snap dat dat verleidelijk is. Het voelt als een soort inbreuk als een mentor, de directie of de inspectie plots meekijkt in je klas. Maar net dan word je uit je vaste patroon gehaald en ga je jezelf afvragen wat er beter kan. Wij filmen zelfs lessen om die achteraf samen te analyseren. We werken regelmatig vakoverschrijdend, met twee leerkrachten voor een klas. De leerlingen zien dat alles wat we hen bijbrengen met elkaar verband houdt, en tegelijk leren wij bij van elkaar. Niet elke starter hoeft het warm water opnieuw uit te vinden, maar daarna moet je er wel je eigen thee mee trekken. Klakkeloos andermans lesvoorbereiding overnemen heeft geen zin.

Zorgt de vaste benoeming voor betere leerkrachten?

SELDERS: Het heeft zijn voordelen. Ondertussen ben ik vastbenoemd en dat geeft toch een bepaalde rust. Een collega van me heeft meer dan vijftien jaar als tijdelijke gewerkt, moest regelmatig van vak veranderen en zwierf van school naar school. Dat vreet tijd en energie die je beter in je leerlingen kan stoppen. Al blijft het dubbel: het gros van de leraars werkt na hun vaste benoeming even gedreven verder, maar sommigen gaan er plots de kantjes van af lopen. Dat is niet de bedoeling.

Mevrouw Van Craenenbroeck, wat denkt u?

VAN CRAENENBROECK: Dat dat een gevaarlijke vraag is voor iemand die regelmatig met de vakbonden samenzit.

De Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten deed onlangs een rondvraag: amper 22 procent van de schooldirecteurs wil de vaste benoeming behouden.

VAN CRAENENBROECK: Het is een complexe materie. Er zijn heel wat argumenten om er van af te stappen, maar dan moet je wel op een andere manier de werkzekerheid garanderen. Bovendien zijn er misschien wel uitwassen, maar 98 procent van de leerkrachten doet gewoon zijn job zoals het moet. Is die twee procent genoeg om het kind met het badwater weg te gooien?

Mevrouw Selders, u kwam als twintigjarige uit Puurs plots in Sint-Jans-Molenbeek terecht. Jonge leerkrachten trekken vaak noodgedwongen naar de grootsteden, terwijl de meer ervaren collega’s op ‘makkelijkere’ scholen lesgeven. Dat lijkt de omgekeerde wereld, maar vond u dat zelf een probleem?

SELDERS: Onze school heeft een heel mooie combinatie van ervaring en jeugdig enthousiasme. Bovendien worden we goed omringd. En als het echt nodig is, kunnen we tegen elkaar ventileren. Soms moet je gewoon eens een minuut tegen elkaar kunnen klagen, en dan kun je weer verder.

Ik geef toe dat ik me aanvankelijk afvroeg wat ik in Brussel moest doen. En ja, toen ik die eerste dag een leerling van 22 die twee koppen boven me uitstak moest vragen ‘of hij alsjeblieft wou gaan zitten’, was dat even slikken. Maar na een paar weken wou ik er niet meer weg. Elke toekomstige leerkracht zou minstens een stage moeten lopen in een grootstad. Al kan ik me inbeelden dat niet elke beginner happig is op een job in Molenbeek. Dat zal sinds de aanslagen niet verbeterd zijn. Al ligt onze school niet in het centrum, maar dicht bij Dilbeek, wat toch een andere situatie is.

We kijken nogal snel naar het onderwijs als lapmiddel voor alles wat misloopt in de maatschappij, en sinds Parijs, Maalbeek en Zaventem doen we dat nog iets meer. Is het eerlijk om te verwachten dat leerkrachten het racisme en radicalisme in de kiem zullen smoren?

VAN CRAENENBROECK: Het blijft een gedeelde verantwoordelijkheid. Wij zijn een van de partners die onze jeugd vormen. Soms verwachten mensen dat wij alles oplossen wat niet deugt. Uiteraard is dat onrealistisch.

SELDERS: Gezien het aantal uren die een kind op school doorbrengt, is het logisch dat we het meer meegeven dan enkel ons vak. Zolang je maar geen wonderen verwacht: wij zijn een deel van hun levenssfeer, maar dat is het gezin en de sportclub net zo goed. ‘Ze lossen het op school wel op’, is al te makkelijk.

Crevits wil de eindtermen actualiseren, en zowel Koen Daniëls (N-VA) als Caroline Gennez (SP.A) pleitten voor een vak burgerschapsideeën. Zien jullie heil in een apart vak?

VAN CRAENENBROECK: Burgerschap geef je beter in projectvorm en over de vakken heen. Zoals het nu al gebeurt. Internationale studies geven ons daar overigens gelijk in.

SELDERS: Een wekelijks uurtje waarin je de leerlingen burgerschap probeert in te lepelen? Ik zie het niet. Het heeft geen zin om dat duidelijk af te bakenen: nu werken we daar vakoverschrijdend rond en het zit in projecten en uitstappen. Dat lijkt me heel wat subtieler én effectiever.

DOOR KRISTOF DALLE, FOTO’S NICK PROOT

‘De vaste benoeming? Dat is een gevaarlijke vraag voor iemand die regelmatig met vakbonden samenzit.’

Mireille Van Craenenbroeck

‘Aanvankelijk vroeg ik me af wat ik in Brussel moest doen. Nu wil ik er niet meer weg.’

Lotte Selders

‘Waarom zou ik iemand aanwerven voor wie leerkracht worden een negatieve keuze was?’

Mireille Van Craenenbroeck

‘Ik tel mijn uren alvast nooit. Je wilt toch dat je lesmateriaal helemaal klopt?”

Lotte Selders

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content