‘Woar is het vuur?’ (Luc Philips)

Guido Lauwaert leerde het vak dankzij acteur-bezieler Luc Philips én de literaire klassiekers die hij toen moest brengen.

In het Lager Middelbaar, zoals de eerste drie jaar – zijnde de helft – van de humaniora voor het Botte Hakwerk in het onderwijs nog heette, bakte ik er niet veel van. Het enige waarin ik in uitblonk was Voordracht, een onderdeel van het vak Nederlands. Op aanraden van de titularis, een jonge leraar die met mij te doen had, ging ik naar de avondschool van Mechelen, waar ik geboren ben, het Conservatorium, waar niet alleen het bespelen van een instrument en zangles werd gegeven, maar ook de stank uit de spreektaal werd gehaald.

‘Uw voordracht is zeer goed, jongen, maar uw dictie kan beter. Dat Mechels toontje moet eruit.’ De man in kwestie was Walter Nijs, de man die dertig jaar lang op diverse kabinetten van minister Jos Chabert adviseur is geweest. Mijn ouders twijfelden, maar een leraar werd toen nog voor een wijs man gehouden, zodat zij knikten en mij lieten gaan. En zo heb ik kennis gemaakt met meneer Philips. Luc Philips. Ik was dertien jaar.

Mechelen

Van slag op stoot de klas van Luc Philips binnenstappen was onmogelijk. Je moest een toegangsexamen doen. Een proefles die bestond in het voordragen van een zelfgekozen gedicht. Ik had thuis in een Zuid & Noord een gedicht uitgezocht. De daaropvolgende dinsdag zat ik ruimschoots op tijd te wachten op een bank in de gang naast zijn klas. Binnen was het een geroep en getier als in een abattoir. Kort voor het einde van de les hoorde ik mijn naam tegen de muren botsen. Even later stond ik op de treden. Ik was nog maar halverwege de voordracht of meneer Philips onderbrak me.
‘Jongentje, jongetje, wat is me da!’
‘Een gedicht, meneer Philips. Zoals mij gevraagd werd.’
‘Joa, dat hoor’k ook; dat dat een gedicht is. Moar, vuur! Woar is het vuur?’
‘Vuur! Welk vuur?’ vroeg ik.
‘Het stemvuur, jongeman. Komend van de kern van uw lichaam. Nen uitslaande brand wil ik zien.’

Gent

Ik had geen flauw benul van wat hij bedoelde, maar begon opnieuw, op iets luidere toon. Meneer Philips sprong op, rukte het gedicht uit mijn hand en duwde mij ruwweg opzij.
‘Jongetje! Ge kent er niets van! Vuur heb ik gezegd! En kent ge Gent? Dat is Mechelen niet, zenne! Gent is een stad van malcontenten. Niet tegen het eigen volk, maar tegen het gezag. De burcht van het socialisme! Gent is de bakermat van de Vlaamse beweging, als reactie tegen de verfransing van Vlaanderen. Daar vestigde de regering in 1886 de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Het werd ook de stad waar voor het eerst onderwezen werd in het Nederlands. Aan een universiteit, welteverstaan! Verstoan? Een stad van mensen die niet met zich laten spotten! En torens die met elkaar wedijveren in fierheid en belangrijkheid. Luister en ge ziet het Licht!’ En daar ging hij:

‘Gent! Vol klinkt uw naam kort als een daad, vast als ’t ciment van Vlaandrens wezen en zijn faam. Vechtstad, in heel de wereld staat, voor goed en kwaad, geen burcht van koppigheid opeen als in uw oud stout steen. Eeuwen zijn meegeperst Door elken muur, door elk gewelf. Als ooit dit harde herte berst sterft Vrijheid zelf. In Gent heb ik geleefd, in Gent heb ik geloofd. Daarom draag ik zoo fier mijn hoofd, als een die kop en schouders heeft. Kort als een daad, vast als ’t ciment van Vlaanderen wezen en zijn faam, vol klinkt uw naam, Gent!’ De woorden botsten tegen de muren, rolden over de luchtgolven, schetterden uit zijn mond, kletterden tegen de oorschelpen.
‘Voilà! Dat is de manier waarop dit gedicht voorgelezen moet worden. Al geldt dat niet voor elk gedicht. Elk gedicht heeft zijn eigen bloedgroep. Begrepen? Allez! Doe het nog een keer, maar niet op mijn manier, want die ken ik al. En zorg erveur dat René De Clerck, den dichter, zich geen twiede kier omdraait in zijn graf.’
Niet op zijn manier. Op welke manier dan? Als inslaande brand misschien… hé, ja waarom niet. Piano, op de meest onverwachte momenten een pauze inlassend, droeg ik het voor. De leerlingen in de klas hielden de adem in.

Meneer Philips stond tegen een kast, achterin de klas. Hij zweeg, en bleef zwijgen. Een gespannen stilte is de voorbode van het beslissende moment. ‘Jongeman. Ge meugt naar het secretariaat. Volgende week zelfde uur, zelfde plaats. Begrepen? En nu moet ik dringend naar het theater. Over vijf minuten begint de repetitie en ik ben al een uur te loat.’
Alvorens hij vertrok gaf hij mij een gedicht dat ik tegen de volgende les, een week later, uit het hoofd moest leren. ‘Typisch iets voor ae,’ zei hij. ‘Met zo’n bakkes en met wat ge nu al weet moet het een kleine moeite zen om het veur te dragen, zoals ik het graag zou hebben. En denkt er oan: ge mut altijd iets kiezen dat in balans ligt met ae gemoed en oe figuur.’

Mijn neus, meneer

Voor de spiegel oefende ik tot hij zijn glans verloor door mijn vele speekselspatten, en het mijn broer, met wie ik een kamer deelde, de strot uitkwam. De meeste repetitietijd bracht ik dan ook door aan de oever van de Leuvense vaart. Maar ik kende het uit het hoofd en onverschrokken trad ik naar voor toen het mijn beurt was.
‘Bon, jongetje,’ zei meneer Philips. ‘Laat een keer horen of g’ebt begrepen waar het om goat.’
Ik boog en begon met het noemen van de titel.

De Neus
Mijn neus, meneer! Groot? Nu maakt u zich er snel Vanaf! Je kunt het immers op – God! – op zoveel Manieren zeggen… ’t Is maar welke toon je aanslaat: Bijvoorbeeld agressief: ”Meneer, had ik zo’n neus, Het amputatiemes was echt mijn eerste keus!” Minzaam: ” Hij dompelt onder als u ’n glas wilt drinken, Laat men een vaas voor u ontwerpen, en een flinke!” Beschrijvend: ”’t Is een klip…! Het is een steile wand…! Een rots…! Wat zeg ik? Rots…? Het is een schiereiland!” Nieuwsgierig: ”Wat is dat voor opbergruimte? Is ’t Een pennenbak, meneer, of een gereedschapskist?” Geroerd: ” Houdt u zoveel van vogels? Hele zwermen Waarover u zich als een vader wilt ontfermen, Doordat u hun die vogelstok als wijkplaats biedt!” Fel: ”Als u rookt, meneer, blaast u de walm dan niet Uit door uw neus, die is daarvoor hoogst ongeschikt: De buren zullen denken dat de schoorsteen fikt!” Gedienstig: ”Past u op dat door uw neusgewicht Uw hoofd niet kapseist en straks aan uw voeten ligt!” Vertederd: ”Koop voor hem een parasolletje; Op die manier verbrandt hij niet zijn bolletje!” Streng: Aristophanes erkende géén kolos Naast zijn ”Hippocampelephantocamelos!” Vrijmoedig: ”Is het mode met zo’n haak te lopen? Je hoeft in elk geval geen kapstok meer te kopen!” Hoogdravend: ”Nee géén wind kan zo’n ruim voorportaal Verkouden maken, uitgezonderd de mistral!” Dramatisch: ”Als hij niest, dan vallen er nog lijken!” Naïef: ”Wanneer kan men dat monument bekijken?” -Dat is zo ongeveer wat u gezegd zou hebben, Als u een béétje geestig en geletterd was. Maar humor, daar bezit u, deerniswekkend schepsel Nog geen atoom van; uw geletterdheid bestaat Uit de twee letters waar ’t woord ”ei” mee wordt geschreven! En hád u al de tegenwoordigheid van geest Om recht in mijn gezicht – wat zeg ik: voor mijn neus zelf – Al deze snedigheden te verkondigen, Dan was u nog niet toegekomen aan een kwart van De helft van het begin van ’t eerste snaakse woord, Want ik hou ervan met mezelf de draak te steken, Maar accepteer niet dat een ander met mij spot.’ ‘Niet slecht, redelijk geslaagd zelfs,’ zei meneer Philips. ‘G’ebt duidelijk gesnapt wa da’k u gezegd heb.’
‘Dank u wel, meneer Philips.’
‘Wet g’uit welk toneelstuk et komt?’
‘Ja, meneer Philips.’
‘Wel, noem het dan. Aan die ja menier, nee menier heb ik niks.’
‘Cyrano de Bergerac, meneer Philips. Van Edmond Rostand.’
‘En ebt g’et helemaal gelezen?’
‘Ja me… .’
‘Bon. Bleft da doen. De meesten zen doar bang van, moar dat is een gewente. En door het te lezen goat ge er meer van begrijpen dan da g’et alleen hoort. Horen wa er gezegd wordt oap de scène en zien wat er staat op papier dat heurt samen as een copulatie tussen man en vrouw. De voorstelling is de bevalling. Geestlijk, wel te verstoan. Niet alleen veur de acteurs moar oak voor de mensen in de zaal. Begrepen? Bon! Zoek tegen volgende week een gedicht uit van Albrecht Rodenbach. ’t Ei niet veel om ’t lijf maar ’t is een goei combinatie tussen voordracht en toneel. Al wat dien Blauwvoetindiaan geschreven heeft stamt uit het schooltoneel. En daar begint het allemaal mee. Begrepen?’
‘Ja, meneer Philips.’
‘En houdt oap mê me constant menier Philips te noemen. In de les is het Luc. Menier is veur de papieren. Van ’t stad of van de stoat. En Philips is voor de schoene menieren.’

Acteren en declameren

Het toeval wil dat de latere auteur van jeugdliteratuur en reisverhalen, Gaston Van Camp, als onderdeel van het vak Nederlands, voordracht gaf in de dagschool. Hij had kort voordien De Storm van Albrecht Rodenbach opgediept. Al zijn pupillen droegen het op de klassieke wijze voor. Toen het mijn beurt was kroop ik op de lessenaar, en van bank op bank springend gaf ik van katoen, ter versterking van de voordracht. De medeleerlingen waren dolenthousiast, en ook meneer Van Camp, en daarom herhaalde ik mijn nummertje in de avondles.

Luc Philips keek toe en kruiste na mijn act de armen. ‘Menneke, zoude gij nie beter volksdans volgen? Er is een verschil tussen acteren en declameren. Een goed gedicht moet ge op één vierkante centimeter kunnen doen en toch een maximum aan effect bekomen.’
‘Ja, meneer Phi… .’
‘Getverdemme! Wa-é-be-kik vorige week gezeid!?’
‘Dat ik u bij uw voornaam moest aanspreken.’
‘Wel doe dat dan! Of moet ik em erin sloan?’
‘Nee… Luc.’
‘Bon, terug naar die storm van dien flamingante kwispel. Buiten da gehuppel moet ik toegeven dat het nie slecht geprobeerd is. Vanaf volgende week godde twee gedichten per les doen. En ge moat ze zelf uitzoeken. Met een duidelijk verschil wat gevoel en verhaal betreft. En zie da ge er wat uitleg bij kunt geven. Al zuigde ze uit uwen duim, as ze moar veur ambras zorgen. Begrepen?’
‘Ja, meneer…, pardon… Luc.’

De weken daarop heb ik dankzij Luc Philips niet alleen kennis gemaakt met de klassieken van de Nederlandse dichtkunst, maar ook met het leven van de dichters en hun zeeën aan humeuren. Dat elk gedicht een geschiedenis had, een sociaal maatschappelijke context. Een gedicht niet zomaar uit de pen was gevloeid. Dat alles bruikbaar is om voor de boodschap in het hoofd van het publiek, de toeschouwer, de al dan niet toevallige toehoorder, te rammen.

Les krijgen van Luc Philips was leerrijk, maar de meerwaarde is me vooral bijgebleven, en het is daar dat het uiteindelijk allemaal om draait. Hij heeft me definitief over de streep gehaald. Slechts een jaar heb ik les gevolgd, maar het jaar in de klas van Luc Philips was voldoende om de passie voor de poëzie in mijn genen te zaaien. Ze heeft wortel geschoten en bloeit tot op de dag van vandaag.

En via de klassieken ben ik bij de modernen beland. Willem Elsschot, Paul van Ostaijen Guido Gezelle [van wiens poëzie hij inhoudelijk niet hield, maar apprecieerde om zijn ritme]. Marnix Gijsen, Gaston Burssens, Karel van de Woestijne, Cyriel Buysse, waarvan de monoloog van Eduard tot vader Van Paemel in de vijfde scène van het eerste bedrijf zijn favoriete passage was, Godfried Bomans, Arturo Corso, Simon Carmiggelt, Hugo Claus, een jonge dichter, waar hij van hield als een vader van een zoon.

Bertolt Brecht

Het laatste trimester meerden we aan in het buitenland. William Shakesperare, de man die niet klassiek en niet modern is – de man die is, was en altijd zal zijn – François Villon, Aristophanes, waarvoor hij een zwak had, Georg Büchner, Samuel Beckett, Karl Valentin, Bertolt Brecht, wiens proloog van het fabelstuk ‘De onweerstaanbare opkomst van Arturo Ui’ ik heb moeten voordragen, als eindwerk.

Alvorens ik van start ging hield hij een korte inleiding: ‘Luestert na goê. Ge zult nooit een groat acteur worden, jongentje. Zet da uit uwen kop. Moar meukt da’k u regelmatig zie in ’t theater. Klein, grote. Soms is een groot zeer klein en een klein zeer groot. Onder ’t publiek, verstaen? Opgelet! Nie gewoan als toeschauwer. En springt op tafel woar da’t kan. Om uw verhaal te vertellen oap â manier. Elk heeft zijn rol en speelt zijn deel. Begrepen? Bon, met da in uwen kop, hoal dan maar uit uw lijf wat da’k erin zie: een volkmenner, een ambetanterik, een protestant, een clown, een rebel, een poseur en een charmeur.’

‘Geacht publiek, wij brengen u vandaag – Een beetje kalm daarachter, graag! En zet uw hoed af, jonge dame! – het grote historische gangsterdrama! Bevattend voor de allereerste maal de waarheid over het grote dokwerkersschandaal. Verder maken wij hier het geheim bekend van Dogsboroughs bekentenis en testament. De opkomst van Arturo Ui tijdens de baisse! Sensaties bij het beruchte pakhuisbrandproces! De Dullfeetmoord! De justitie in coma! Gangsters onder elkaar: de afslachting van Ernesto Roma! Tot slot het geïllumineerde slot-tableau; Gangsters veroveren de stad Cicero! U ziet hier, uitgebeeld door rasartiesten, de beroemdste helden van onze gangsterpiste. U ziet gangsters die dood zijn en die nog leven, die tijdelijk opkwamen en die zijn gebleven, geboren gangsters die ’t geworden zijn, zo bijvoorbeeld de goeie ouwe eerlijke Dogsborough! Zwart is zijn hart en wit zijn haar. Maak je buiging, verdorven bestevaar! Dan ziet u verder nog bij ons – aha daar is hij al… de bloemenhandelaar Givola. Met zijn synthetisch geoliede bek verkoopt hij u een oude schoen voor spek. Leugens, zeggen ze, hebben korte benen! Wat zou u van de mijne menen? En nu dan Emanuele Giri, de charletan! Laat naar je kijken – hier komt hij an! Eén van de grootste killers tot op heden! Weg met jou! En nu de grootste van onze bezienswaardigheden. De gangster aller gangsters! Arturo Ui, de leider himself, met wie de hemel ons kastijdde voor gewelddagen, lafheid en stompzinnigheden. Komt Richard de Derde u niet voor de geest? Sinds de tijden van de rode en de witte roos zag de wereld niet meer zo’n bar en boos bloedig en fulminant slachtersfeest! Geacht publiek, wij stellen nooit teleur: het lag in de bedoeling van de directeur op moeite noch kosten noch prijzen te sparen en u alles in grote stijl te openbaren. Niettemin is alles strikt waarheidsgetrouw: wat u vanavond hier ziet, is geen flauw bedenksel, geen samenraapsel van een fantast, gecensureerd en aan ’t gangbare aangepast: wat wij hier tonen weet het hele continent: het is een gangsterstuk dat ieder kent!’ Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content