Ludo Bekkers

100e verjaardag van Jacques Moeschal: beeldhouwer van formaat

Ludo Bekkers Kunst- en fotografierecensent

Jacques Moeschal, wie? Het is het lot van vele kunstenaars dat zij na hun overlijden snel vergeten worden en vaak ten onrechte.

Daarom even het geheugen opfrissen. Op 31 juli zou de Brusselse beeldhouwer en architect Jacques Moeschal (Ukkel, 1913-Brussel, 2004) dus honderd geworden zijn. Al bij leven was hij een uitzonderlijke personaliteit binnen de Belgische kunstwereld.

Opgeleid aan de Brusselse Academie voor Schone Kunsten als architect en later geëvolueerd tot beeldhouwer werd hij er ook hoogleraar. Als architect werkte hij sporadisch, direct na de Tweede Wereldoorlog, in een stijl die nooit afhankelijk is geweest van welke strekking dan ook. Hij concipieerde zijn woningen in een rigoureuze constructivistische stijl zonder daarom dogmatisch te zijn.

De behoeften van de bewoners werden vertaald in een constructie die zowel esthetisch als praktisch maximaal aan de eisen voldeden. Elk van zijn woningen werd zo een harmonische totaliteit van vorm en functie. Zoals de woning van de beroemde musicus Arthur Grumiaux in Sint-Genesius-Rode of het eigen huis en atelier in Audergem waarvan de ruime tuin tot een openluchtmuseum voor zijn beelden werd herschapen.

Jacques Moeschal zal vooral de geschiedenis ingaan als schepper van monumentale beelden in cortenstaal, alumium of beton. Een van zijn meest uitdagende en indrukwekkende realisaties was de Pijl van de Burgerlijke Bouwkunde op de EXPO 58. Het was een enorm betonnen voetstuk waaruit een horizontale punt groeide en waaronder, met stalen kabels, een loopbrug bevestigd was van waarop men een Belgisch landschap kon bekijken. Deze constructie, in samenwerking met de ingenieur André Paduart en de architect Jean van Doosselaere, werd internationaal geroemd maar helaas in 1970, zonder enig begrip voor zijn artistieke en technische waarde, gesloopt. Wie van Brussel de snelweg naar de kust neemt zal aan het begin ervan, in Zellik, op een hoge zuil een teken zien als een geopende hand, een curve van dertig meter, die zowel symbool staat voor afscheid als verwelkoming. Helaas ook werd het haast ingekapseld tussen later aangelegde kruisende op- en afritten.

Hiermee concretiseerde hij het begin van een hypothetisch plan dat hij in 1959 al “La Route des Hommes” noemde. Hij bedoelde daarmee een project dat de toegang van steden, de splitsingen van autowegen en andere infrastructuurwerken met beelden moest markeren. Het vervolgde zich aan de autosnelweg E19 Brussel-Parijs in Hensies (1972) en in Aalbeke, aan de Franse grens langs de autosnelweg E17 Rijsel-Gent, waar hij in 1974 een van de meest indrukwekkende technische uitdagingen aanging, het monument “De Sjouwer”. Het is een hulde aan de West-Vlaamse grensarbeiders die als seizoenwerkers in Noord-Frankrijk gingen ploeteren. De meer dan 30 meter hoge sculptuur staat op een lichte heuvel waarvan de leem- en klei ondergrond heel wat stabiliteitsproblemen stelde. Moeschal bedacht een sisteem met caissons waarop het monument rustte en op die manier licht mee kon evolueren met de eventuele bewegingen van de ondergrond.

Een andere, misschien nog delicatere, uitdaging was de sculptuur die hij mocht maken voor de Olympische Spelen in Mexico in 1968. In het plaatselijk Olympisch comité zat o.m. de beeldhouwer-architect Mathias Goeritz (1915-1990) die verantwoordelijk werd voor een aantal culturele manifestaties bij de Spelen. Goeritz kende het plan van “La Route des Hommes” van Moeschal en maakte er de “Ruta de la Amistad” van, een beeldenroute aan de perifere autoweg van Mexico-City. Achttien beeldhouwers uit zestien landen werden uitgenodigd, om het idee te realiseren, waaronder Moeschal. Zijn betonnen sculptuur was een technisch hoogstandje omdat ze uit een niet volledig gesloten cirkel bestond waarvan de uiteinden lichtjes naar buiten neigden. De bedoeling was dat bij ondergaande zon haar stralen exact in de gleuf zouden vallen. Maar ook hier kwam een technisch probleem kijken want in de heuvel die hem toegewezen was ontdekte men later resten van een Inca piramide en dat maakte de ondergrond kwetsbaar.

Bovendien moest rekening gehouden worden met mogelijke aardbevingen. De open cirkel op een sokkel hield het gevaar in dat beide helften het zouden begeven bij een aardschok. Tot op vandaag staat het beeld er nog, ongeschonden.

Ook in de Negev woestijn en aan de Belgisch-Duitse grens staan werken van Moeschal, zonder Brussel te vergeten. Een wandsculptuur aan de Kruidtuinlaan, een fontein tegenaan de Zuidertoren, een sculptuur op de rotonde van de Naamse Poort en “La Voie des Airs” voor Brussels Airport. Ook in Antwerpen in het Middelheim museum staat een kien uitgedachte fontein, bestaande uit een aantal losse elementen, in roestvrij staal die afkomstig is van het Belgisch paviljoen van de Wereldtentoonstelling in Montreal (1967).

In zijn lange leven, hij werd 91, heeft Jacques Moeschal altijd moeten vechten tegen vastgeroeste opvattingen over beeldhouwkunst en urbanisme. De openbare ruimte was als het ware zijn atelier waarin hij experimenteerde maar nooit in het wilde weg. Zijn vooruitstrevende opvattingen over stedenbouw, waarin kunstwerken een functie hadden waren sociaal geïnspireerd. Hij wilde steden leefbaarder maken en vooral menselijker waartoe kunstwerken konden bijdragen. Het moesten niet altijd de zijne zijn.

Ludo Bekkers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content