Tour de France: waar veel renners peanuts verdienen en de teams verlies lijden

Wout van Aert, Jonas Vingegaard en Tadej Pogacar wonnen vorig jaar de groene, gele en witte trui in de Tour, maar schatten leverde hen dat niet op. © Getty
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

De Ronde van Frakrijk is de grootste wielerkoers ter wereld, maar dat is niet evenredig met het geld dat renners er kunnen verdienen. De prijzenpot is de laatste twee decennia zelfs amper gestegen.

Wanneer Jonas Vingegaard of Tadej Pogacar (of heel misschien een andere renner) op 23 juli als eindwinnaar van de Tour 2023 op het podium zal stappen, krijgt hij niet alleen de Coupe Omnisport, een porseleinen trofee, maar verdient hij ook 500.000 euro. Niet voor zichzelf, want de traditie wil dat de geletruiwinnaar zijn prijzengeld afstaat aan zijn ploegmaats en aan het teampersoneel, volgens afgesproken percentages.

Bedragen die sterk kunnen verschillen per ploeg. Het prijzengeld van de Tour is zo hiërarchisch verdeeld dat de vijf teams die in 2022 het meeste geld bij elkaar fietsten 68 procent van de totale prijzenpot van 2,28 miljoen euro voor hun rekening namen. De helft van de 22 ploegen moest daarentegen met minder dan 50.000 euro tevreden zijn.

De acht renners van Jumbo-Visma streken, dankzij de eindwinst van Jonas Vingegaard, de groene trui van Wout van Aert en zes ritzeges, vorig jaar zo 760.350 euro op, die van Lotto-Soudal amper 10.140 euro. Daar moesten ze bovendien tot de helft belastingen op betalen, een deel afstaan aan het pensioenfonds voor de renners en (afhankelijk per ploeg) zo’n 10 tot 20 procent aan het personeel.

Zelfs de bedragen die Wout van Aert en zijn Jumbo-Vismaploegmaats na de Tour van 2022 op hun rekening kregen, zijn (in verhouding) schamel met wat in andere grote sporten te verdienen valt. Een tenniss(t)er die dit jaar in de tweede ronde van Wimbledon uitgeschakeld wordt, zal zelfs meer verdienen: 99.433 euro. En de winnaar van het mannen- of vrouwentoernooi zal 440.000 euro meer opstrijken dan wat er in de héle prijzenpot voor de Tour van 2023 zit: 2,74 miljoen vs. 2,31 miljoen.

Uiteraard gaat de vergelijking niet helemaal op, omdat het financiële model van het tennis en het wielrennen anders is, wat zich ook vertaalt in een totaal andere grootorde qua budgetten. Wimbledon incasseert alleen al uit de ticketverkoop jaarlijks ruim 50 miljoen euro, en uit de verkoop van uitzendrechten zelfs 185 miljoen euro. Tourorganisator ASO haalt, behalve uit vippakketten, niks uit ticketing, incasseert alleen vergoedingen van gemeenten en steden die een start of aankomst van een rit organiseren, en haalt uit tv/mediarechten naar schatting ‘slechts’ 60 miljoen euro.

Prijzengeld amper gestegen

Toch blijft voor veel ploegen die prijzenpot een doorn in het oog. Met name omdat die de voorbije twee decennia amper is gestegen. In 2003 bedroeg de totale som 2,01 miljoen euro, tegenover 2,31 miljoen euro dit jaar, een verschil van amper 14,4 procent. Zo goed als volledig toe te schrijven aan de stijging in de laatste tien jaar (14,1 procent), van 2,06 miljoen in 2013 tot 2,31 miljoen euro in 2023. Als je de bedragen van 2003 en 2013 indexeert naar 2023, zou de prijzenpot nu nochtans 3,21 miljoen euro (plus 59 procent) of 2,57 miljoen euro (plus 27,4 procent) moeten bedragen.

De prijs voor de geletruiwinnaar blijft al sinds 2016 dezelfde: 500.000 euro. Terwijl die in 2003 al 400.000 euro bedroeg, over 20 jaar dus een stijging van slechts 25 procent. De geldprijs voor de tweede en de derde in het eindklassement is zelfs al sinds 2006 niet meer gestegen: 200.000 euro en 100.000 euro. Hetzelfde geldt voor het punten- en bergklassement: voor het 18e jaar op rij krijgen de eindwinnaars in de komende Tour 25.000 euro. De renners die een rit op zak steken incasseren 11.000 euro, ook dat bedrag blijft al sinds 2016 op dezelfde hoogte.

Ter vergelijking: de prijzenpot van Wimbledon is sinds 2003 bijna vervijfvoudigd: van 10,8 miljoen euro naar 51,8 miljoen euro, en bijna verdubbeld in de laatste tien jaar.

Kostenvergoeding

Hoe gierig de Tourorganisator ASO is, blijkt ook uit de kostenvergoeding voor de teams. In tegenstelling tot bij andere koersen betaalt ASO op voorhand de hotelkamers. Dat bedrag is echter al jaren beperkt tot 24 personen per nacht. Voor veel ploegen verre van voldoende, want zij brengen meer dan 30, sommigen zelfs meer dan 40 personen mee naar de Tour. De overnachting van elke persoon extra moeten de teams zelf betalen. Dstny-Lotto moet zo voor de komende Tour 47.000 euro opleggen.

De ploegen krijgen daarnaast een bedrag om onder meer de brandstofkosten te dekken, maar ook dat is voor veel teams niet voldoende. Dat deficit kan ook niet worden gecompenseerd met het (beperkte) prijzengeld, want dat gaat volledig naar de renners, zonder inmenging van de ploegen.

In het wielrennen zijn de start/kostenvergoedingen sowieso beperkt. Dstny-Lotto krijgt dit jaar, door de degradatie uit de WorldTour 400.000 à 450.000 euro, ten opzichte van 750.000 à 800.000 euro vorig jaar, toen de ploeg nog deel uitmaakte van de WorldTour. Maar ook toen was dat geen tiende van het totale budget.

Alleen Giro-organisator RCS betaalt variabele en significant hogere vergoedingen voor bepaalde teams, maar alleen als ze hun grootste sterren aan de start brengen, zoals aan Soudal Quick-Step dat Remco Evenepoel opstelde.

Tourorganisator ASO is echter zo machtig dat hij zowel het prijzengeld als de kostenvergoedingen amper hoeft te laten stijgen. De commerciële return van deelname aan de Ronde van Frankrijk is voor ploegsponsors immers meer dan van alle andere koersen samen, tot zelfs 65 procent van de jaarlijkse visibiliteit (afhankelijk van team tot team).

De gemiddelde wereldwijde kijkcijfers per etappe (15 tot 25 miljoen) zijn dan ook een veelvoud van de cijfers voor alle andere koersen. En nu Netflix met zijn Unchained-docureeks in de Tourdans is gesprongen, is aanwezigheid in La Grande Boucle nog belangrijker geworden.

Zelfs al verdienen renners peanuts en lijden de teams er op vlak van kosten verlies.

Partner Content