Cultclub Leeds United bestaat 100 jaar: een verleden van schoppers en hooligans
Op 17 oktober viert Leeds United Football Club zijn honderdste verjaardag zoals eeuwelingen dat horen te doen. Mijmerend. Vroeger was het beter, mijnheer.
Remember Lierse. De gepensioneerde stadiongids van Leeds United werd er horendol van. Wat die twee woorden, ingewerkt op een bord in de spelerstunnel op Elland Road, betekenden? En wie of wat was Lierse? Hij had het verhaal al honderden keren verteld. Over die gitzwarte woensdagavond, 29 september 1971, toen The Peacocks in de eerste ronde van de UEFA Cup met 0-4 door dat clubje uit België werden vernederd. Het was de zwaarste nederlaag in Europa, die Leeds in september 2000 op bezoek in Camp Nou nog eens overdeed. Maar Lierse hakte er nog net iets zwaarder in.
Een rechter omschreef Don Revie als hebzuchtig, gevaarlijk, niet loyaal en egoïstisch. Op Elland Road kreeg hij een standbeeld. In brons, met gebalde vuist.
Twee weken ervoor, in Lier, was het 0-2 geworden. Belgische journalisten bleven in hun land. Game over, dacht ook manager Don Revie, die voor de terugmatch een handvol basisspelers rust gunde. Maar tot zijn grote wanhoop zag hoe Soit Janssens – twee keer – en Peter Ressel voor een 0-3-ruststand tekenden. Tien minuten voor tijd bezegelde Ressel het lot van de onthutste thuisploeg. Niemand die het geloofde. Toen de persagentschappen het resultaat op de telex gooiden, draaide de toenmalige radioman van de BRT de uitslag zelfs om: 4-0… Remember Lierse, het moest een waarschuwing voor latere generaties zijn.
Leeds was op dat moment een grootmacht in Europa. In 1968 had het de Beker der Jaarbeurssteden – de voorloper van de UEFA Cup – gewonnen, drie jaar erna deed het dat na een dubbele confrontatie met Juventus nog eens over. Revie had de club in 1969 ook al naar de eerste titel geleid en in 1972, op Wembley, naar de eerste FA Cup in de clubgeschiedenis. Het clubje uit Leeds, in de jaren vijftig en zestig vooral een rugbybastion, dat bij zijn aanstelling (1961) geld bijeen moest schrapen en seizoen na seizoen tegen degradatie vocht, was in amper tien jaar omgetoverd tot een powerhouse van het Britse voetbal. Een bijzondere man, apostel van Machiavelli. Het doel heiligt de middelen, ook in het voetbal. Alleen winnen is belangrijk.
Revie was op zijn 33e nog kapitein van de ploeg, toen hij vroeg of voorzitter Harry Reynolds een referentie wilde schrijven. Hij wilde manager worden en aasde op een job bij Bournemouth, tot Reynolds besefte dat na het vertrek van T1 Jack Taylor niemand op een job bij de zieltogende club in tweede klasse zat te wachten. Don kon in Yorkshire Boss worden. En hij twijfelde geen moment.
Revie zette de club tussen 1961 en 1974 volledig naar zijn hand. Hij pleitte voor een betere jeugdopleiding op Elland Road en liet zijn ploeg naar het voorbeeld van Real Madrid in een volledig maagdelijk witte uitrusting voetballen, maar ging geregeld (zwaar) over de schreef. Toen zijn ploeg tegen het technisch vernuft van Real Zaragoza kansloos leek, gaf hij de brandweer van Leeds het bevel om de grasmat onder water te zetten. Tegenstanders werden benaderd om wedstrijden te verliezen of, op zijn minst, niet al te goed hun best te doen.
Spelers bevestigden de verhalen over matchfixing, maar weigerden om in de rechtszaal tegen hem te getuigen. Pas nadat hij verrassend als Engels bondscoach opstapte – de primeur had hij aan de Daily Mail verkocht… – en in de Verenigde Arabische Emiraten aan de slag ging, werd hij door de Engelse voetbalbond voor tien jaar geschorst. Een rechter omschreef hem als hebzuchtig, gevaarlijk, niet loyaal en egoïstisch. Op Elland Road kreeg hij een standbeeld. In brons, met gebalde vuist.
Dirty Leeds
Leeds was niet geliefd buiten Yorkshire. Een ploeg van schoppers die defensief voetbalden en meedogenloos in duel gingen. ‘Voetballen tegen Leeds was een nachtmerrie. Dat waren de enige wedstrijden waarin ik scheenbeschermers droeg’, zei George Best ooit. Of, zoals Alan Peacock het uitdrukte toen hij van Middlesborough naar Elland Road verkaste: ‘Ik ben blij dat ik niet meer tégen Leeds moet spelen. Mij kunnen ze niet meer van het veld trappen.’
Een bikkelharde ploeg, perfect belichaamd door kapitein Billy Bremner, door Revie’s voorganger – Jack Taylor – eind de jaren vijftig naar Elland Road gehaald. De Schot was klein (1m66), maar een beest. Of, zoals hij het zelf omschreef: ‘In alles wat ik doe, ga ik tot op de bodem. Of het nu voetballen is of zuipen.’ Hij overleed in december 1997, enkele dagen voor zijn 55e verjaardag, aan een hartaanval.
Bremner was de draaischijf op het middenveld, de olie in de cynische voetbalmachine. Een kapitein die met benen of ellebogen genadeloos inhakte op tegenstanders, die spuwde en provoceerde, of die als volleerd amateurtoneelspeler bij het minste contact voor dood kon neervallen. Een scheermes/matennaaier, maar in Leeds vonden ze hun rosse kapitein geweldig.
Revie had in zijn eerste twee seizoenen bijna dertig spelers doorgestuurd en ook Bremner zat op de wip, maar de manager zag potentieel en een mentaliteit die alleen echte winnaars hadden. ‘Ik had een hekel aan gasten die het niet erg vonden wanneer ze niet speelden.’ Dat deed Bremner, die door Revie in een meer centrale rol op het middenveld werd geduwd, wel. Onder regie van de jonge manager en King Billy promoveerde de club opnieuw naar de First Division (1964), waarna het Engelse establishment door elkaar werd gehusseld.
De norse en ongedisciplineerde Jack Charlton, waar volgens Revie’s voorgangers niets mee aan te vangen viel, voer blindelings op het kompas van de nieuwe manager en ontwikkelde zich als de betrouwbare centrale verdediger die in 1966 de wereldtitel pakte. Revie kocht ervaren spelers bij concurrenten – Bobby Collins (Everton), Allan Clarke (Leicester) en Johnny Giles (Manchester United) -, gaf tieners uit de opleiding een kans ( Paul Reaney, doelman Gary Sprake en Norman Hunter) en vulde hiaten in de ploeg op met onbekende spelers, zoals topschutter Peter Lorimer en Terry Cooper.
‘Hij was als een vader voor ons’, vertelde Sprake, een Welshman die na amper twee weken Leeds met heimwee naar het ouderlijke huis in Swansea was gevlucht. ‘De dag erna stond Revie aan de voordeur. Hij had de hele nacht gereden en overtuigde me om terug te keren.’ Toen Sprake in 1971 betrokken was in een verkeersongeval en dronken wegvluchtte, gaf de manager hem na zijn arrestatie de raad zijn auto als gestolen op te geven. De zaak werd, bij gebrek aan bewijzen, geseponeerd… Het doel heiligt de middelen. Niets of niemand ontziend.
Dirty Leeds, zoals ook landskampioen Derby County in het voorjaar van 1973 zou ondervinden. Spelers van de The Rams werden onderuit geschoffeld, verlieten hinkend het veld en geraakten niet speelklaar voor de halve finale van de Europacup I, waardoor Juventus fluitend naar de finale ging. ‘Een schande’, foeterde Brian Clough, de manager van Derby County die Leeds ‘de meest onsportieve ploeg van Europa’ noemde. ‘Het familiegevoel waarmee Revie zo graag pronkt, vind je alleen terug bij Italiaanse maffiafamilies.’
Billy Bremner was de draaischrijf op het middenveld, de olie in de cynische voetbalmachine.
Amper een jaar later verkaste Clough naar… Elland Road, waar hij de spelers tijdens zijn eerste meeting streng toesprak. ‘Oké, bende smeerlappen. Wat mij betreft mogen alle prijzen die je de voorbije jaren hebt gewonnen in de vuilnisbak worden gegooid.’ Tegen Norman Hunter, de bikkelharde verdediger die zijn bijnaam Bites Yer Legs (Bijt in je Benen) koesterde, riep Clough: ‘Hunter, jij bent een rotzak die door iedereen wordt gehaat. Zou je niet liever geliefd zijn?’ Hunter trok zijn schouders op. ‘Het kan mij geen kl*ten schelen.’ Niemand in de groep eigenlijk. Na amper 44 dagen werd Clough, onder druk van de spelers, ontslagen. De film over die korte en tumultueuze periode, uitgebracht in 2009, kreeg de toepasselijke naam The Damned United.
‘Kwaliteit en vriendschap tussen de spelers’, probeerde Peter Lorimer het succes van de club in de late jaren zestig en begin de jaren zeventig te verklaren. ‘We vochten voor elkaar. Als iemand mij schopte, dan voelde iederéén de pijn en schopten we drie keer zo hard terug.’ Revie liet nieuwe vriendinnetjes van spelers doorlichten, organiseerde uitstapjes en bingoavonden voor spelers, op sommige avonden doken ze allemaal samen de kroeg in. ‘Als we thuis waren, dan konden we niet snel genoeg in de auto zijn om naar de club te vertrekken.’
Maar de erfenis van de Father of the Elland Road Family, die de club in 1974 naar een tweede landstitel had geleid, woog zwaar. Jimmy Armfield leidde de club na de korte passage van Clough in 1975 nog naar de finale van de Europacup I tegen Bayern München, maar in het Parc des Princes liep het helemaal fout. Spelers voelden zich bekocht door de Franse scheidsrechter Michel Kitabdjian, die handspel in de zestien en een strafschopfout van Franz Beckenbauer onbestraft liet, en in de tweede helft een doelpunt van Peter Lorimer afkeurde. Kort daarna bezegelden Franz Roth en Gerd Müller het lot van de ontredderde Engelse kampioen, waarna ook de supporters van Dirty Leeds hun reputatie alle eer aandeden en een spoor van vernieling in stadion en stad achterlieten.
Leeds werd door de UEFA voor drie jaar geschorst. Een harde klap voor de club die zich twee jaar ervoor ook al bekocht voelde in de finale van de Europabeker der Bekerwinnaars tegen AC Milan. De scheidsrechter van toen, de Griek Christos Michas, werd jaren later door de UEFA levenslang geschorst wegens omkoping. Europarlementslid en kind van de streek Richard Corbett (Labour) pleitte er in 2009 tevergeefs voor om de uitslag van de wedstrijd om te keren. ‘Iedereen, ook de UEFA, weet dat de Italianen die wedstrijd gekocht hebben.’
Dodelijke rellen
Acht jaar na de Europese finale voetbalden The Whites, na trainerswissels die niet meer bij te houden waren, in tweede klasse. De toeschouwersaantallen waren gezakt van een pak boven de 50.000 tot amper 10.000. Elland Road werd gemeden. De club sleepte al lang een kwalijke en gewelddadige reputatie met zich mee, ook omdat supporters en leden van het British National Front geregeld neonazistische pamfletten aan de stadionpoorten uitdeelden. En toen de club in de lente van 1985 op bezoek bij Birmingham City net naast de promotie greep, braken op Saint Andrew’s zware rellen uit. Auto’s en bars werden kapotgeslagen, fans van de thuisploeg opgejaagd en toen een deel van de tribune instortte, kwam de 15-jarige Ian Hambridge om het leven.
Ook dat zou niet voor het laatst zijn. ‘Mocht er een gewichtsklasse voor hooligans zijn, dan vechten die van Leeds bij de superzwaargewichten’, klonk het in het voorjaar van 2000, toen Engelse fans op het Taksimplein in Istanbul met glazen en stoelen naar fans van Galatasaray gooiden en de Turkse vlag beledigden. Twee Engelse fans, neergestoken, overleefden de Europese trip niet.
Nog maar eens dieptepunt, nadat het begin de jaren negentig onder Howard Wilkinson was recht gekrabbeld. Op de puinhoop die manager Billy Bremner had achtergelaten, installeerde Sergeant Wilko een ijzeren regime. Tot wanhoop van de spelers werden de vette fish & chips van het vaste menu in het clubrestaurant geschrapt, waarna ze in het stadion alle oude foto’s van de muren moesten halen. ‘Met alle respect, maar iedereen op de club leefde in het verleden. Ik heb hen wel gezegd dat we die foto’s zouden terughangen eens we het niveau van het team onder Revie zouden benaderen.’
Het ging snel in Leeds. Promotie naar het hoogste niveau in 1990, twee jaar erna voor de derde keer in de geschiedenis landskampioen. De foto’s wérden teruggehangen. En er kwamen nieuwe bij van onder anderen Vinnie Jones, Gordon Strachan, Gary McAllister, jeugdspelers GarySpeed en David Batty. En natuurlijk van Eric Cantona, ondanks een matig seizoen dé publiekslieveling. Opmerkelijk: Wilkinson is nog altijd de laatste Engelse manager die landskampioen werd.
Voorzitter Massimo Cellino liet alle stoeltjes met het nummer 17 – volgens hem een ongeluksgetal – vervangen door 16B.
El Loco
Eind de jaren negentig stond de club, die na de laatste titel wisselvallige seizoenen beleefde, op een kruispunt. De Ierse manager David O’Leary, een ex-speler, was een durver en opende met frisse gezichten als Harry Kewell, Alan Smith en Jonathan Woodgate de aanval op de top. In de UEFA Cup struikelde de ploeg over Galatasaray, maar in 2000 vonden ook de miljoenen van de Champions League de weg naar Yorkshire. Mark Viduka, Robbie Keane, Kewell, Olivier Dacourt, Lee Bowyer en Rio Ferdinand tikten Leeds in de lente van 2001 zelfs naar de halve finale, maar dit keer was Valencia te sterk.
The Peacocks grepen naast het tweede opeenvolgende ticket, maar voorzitter Peter Ridsdale pakte meteen stevig door en leende 96 miljoen euro, een bedrag dat hij met toekomstige inkomsten uit het kampioenenbal zou terugbetalen. Twee jaar erna was de financiële put (150 miljoen) dieper dan ooit. Einde verhaal. Wie ook maar een beetje waarde had, werd verkocht. Desnoods met verlies. Want: de club was niet meer te redden. Vrije val van de Premier League naar League One (2007), nooit eerder gebeurd in de 88-jarige geschiedenis.
De club werd een speelbal van zakenmensen. Zoals Ken Bates (2005), ex-voorzitter van Chelsea, die werd uitgespuwd nadat hij besliste dat kinderen en studenten het volledige tarief moesten betalen. ‘Als ze voetbal willen zien, moeten ze maar een job zoeken.’ Of zoals Massimo Cellino (2014), die meer dan 20 jaar de sterke man van Cagliari Calcio was. Een bizarre man die in minder dan vier seizoenen zeven managers versleet en op Elland Road alle stoeltjes met het nummer 17 – volgens hem een ongeluksgetal – liet vervangen door 16B. ‘Mocht ik de klok kunnen terugdraaien, dan zou ik deze club nooit gekocht hebben. Ik voel me hier niet veilig. Schrik van de supporters’, noteerden Engelse kranten na zijn afscheid in 2017, toen zijn landgenoot Andrea Radrizzani in Yorkshire neerstreek. Een succesvol zakenman, voorzitter en stichter van Eleven Sports Group, die vorig jaar Marcelo Bielsa met 2,5 miljoen per jaar kon verleiden om in Leeds aan de slag te gaan.
Het voetbal kwam weer op de eerste plaats in Yorkshire, dat onder El Loco weer van de Premier League begon te dromen. De voorbereidingen van de Argentijn waren minutieus, nooit eerder gezien in de Championship, tot bekend geraakte dat hij scouts naar trainingen van tegenstanders stuurde en de club in het Spygateschandaal tot een boete van 225.000 euro werd veroordeeld. El Loco betaalde uit eigen zak. De Gek in Leeds, sommige huwelijken zijn voorbestemd om te slagen.
Leeds United FC
Opgericht
17 oktober 1919
Stad
Leeds (790.000 inwoners)
Stadion
Elland Road (37.890 plaatsen)
In Engeland
Titels: 3
(1969, 1974, 1992)
FA Cup: 1
(1972)
League Cup: 1
(1968)
Supercup: 2
(1969, 1992)
In Europa
ECI/Champions League:
finalist (1975)
ECII/Beker der
Bekerwinnaars: finalist (1973)
Jaarbeurssteden- beker/UEFA Cup/EL:
winnaars (1968, 1971) en finalist (1967)
Recordmannen
Jack Charlton
Niemand speelde meer competitiewedstrijden dan Jack Charlton, die in Leeds werd opgeleid en de club tussen 1950 en 1973 trouw zou blijven. 629 matchen in de Engelse eerste en tweede klasse, in alle competities moet de centrale verdediger het record van 773 wedstrijden delen met clubicoon/middenvelder Billy Bremner.
Peter Lorimer
De spits was de jongste speler (15 jaar en 289 dagen) die ooit het maagdelijk witte shirt van Leeds aantrok, maar Peter Lorimer pakte tussen 1965-1979 en 1983-1986 nóg twee records: niemand deed beter dan 168 competitiedoelpunten en ook zijn 238 goals in alle competities zijn nog altijd een record op Elland Road.
Rio Ferdinand
Leeds United verbaasde de Engelse voetbalwereld toen het in november 2000 goed 26 miljoen euro betaalde voor de centrale verdediger van West Ham United. Niemand die op dat moment kon bevatten dat het Rio Ferdinand in juli 2002 voor een nieuwe clubrecord – 46 miljoen euro – aan Manchester United zou verpatsen.