Ilse Ceulemans

‘Was ik cartoonist, ik had iets gedaan met die gebogen rug van de moslimvader die zich zo schaamde’

Ilse Ceulemans Eindredactrice Knack Weekend en auteur van 'Het Ministerie van Werkplezier'

Deze bijdrage verscheen eerder op het online magazine Charlie Magazine – geen Belgische afdeling van Charlie Hebdo.

Deze bijdrage verscheen eerder op het online magazine Charlie Magazine – geen Belgische afdeling van Charlie Hebdo.

Het moet een uur of twaalf zijn geweest toen ik de eerste beelden zag. Dat was in een ziekenhuiskamer, of beter een zaaltje, waar mijn twaalfjarige zoon, die net uit narcose kwam, probeerde bij te komen van een routine-operatie. We deelden het zaaltje met twee moslimgezinnen. Twee baby’s van acht maanden, die net besneden waren en de boel bij elkaar krijsten telkens als ze in hun luier plasten. Mijn zoon was kapot, hij wilde slapen, maar dat lukte natuurlijk niet, met die herrie. ‘Ze kunnen er niks aan doen’, het zijn maar baby’s’, fluisterde ik hem toe. Het interesseerde hem geen bal. Slapen, wilde hij. Al was het maar om de jeukende baxternaald in zijn arm minder te voelen.

Ineens stond één van de vaders bij mij. ‘Hier’, zei hij met de afstandsbediening van de tv in zijn hand, ‘Je zoon kan misschien wat afleiding gebruiken’. ‘Stoort het niet?’, vroeg ik, want zijn baby was eindelijk in slaap gevallen, na de zoveelste huilbui. ‘Tuurlijk niet’, zei de vader.

Ik knipte de tv aan. Geluid van schoten. ‘Allah Akbar!’, werd er geroepen. En toen vertelde de nieuwslezer wat er was gebeurd. Het werd muisstil in de kamer. De vader stond als verdoofd naar het scherm te kijken. De mond van zijn vrouw viel open. De andere moslima vroeg wat er was gebeurd, want haar baby huilde nog steeds, waardoor zij het nieuws niet had kunnen horen. ‘Waarom?’, vroeg ze, toen de man uitleg had gegeven. Ineens ging het gesprek in het Arabisch verder. De mannen wisselden nog een paar woorden, en ik kon iets over ‘sharia’ horen.

En toen. Toen kwam de vader weer naar me toe. ‘Ik schaam me’, zei hij. ‘Ik schaam me diep’.

Hij draaide zich om, ging naar de stoel waar zijn vrouw zat. De rug gebogen, een en al schaamte, moedeloosheid, onmacht. Was ik cartoonist, ik had iets met die gebogen rug gedaan. Maar ik ben geen cartoonist. Ik ben een gewone mens, die dit beeld, in deze ziekenhuiskamer, nooit meer vergeet.

Partner Content