Ondanks de zieltjesjacht in lepraland is de Damiaanfilm een zielloze vertoning.

De meest prestigieuze productie uit de Belgische filmgeschiedenis is vis noch vlees. “Father Damien” biedt zeker niet de intimistische, fijnbesnaarde cinema waarmee we Paul Cox associëren. Maar als een op internationale leest geschoeide superproductie waarmee de Vlaamse filmindustrie een ware opmars wil maken, is het helemaal een lachertje.

Van de persoonlijke touch van de regisseur van “Man of Flowers” valt hier niks meer te bespeuren. “Father Damien” is een pseudo-spektakelfilm waarin braaf academisme troef is. Ondanks de verwoede bekeringsijver van de hoofdfiguur, is het een zielloze vertoning. De film trekt als een saai prentjesboek traag aan onze verveelde ogen voorbij. Damiaan is 33 wanneer hij in 1870 in de leprakolonie van Molokai arriveert. Tot aan zijn dood op 47-jarige leeftijd ontfermt hij zich over de verbannen melaatsen, meer in de weer om deze uitgestotenen de laatste sacramenten toe te dienen dan de broodnodige medische zorgen. Op zijn sterfbed gaat hij er prat op dat er van de 1000 zieken 600 tot het christelijk geloof zijn bekeerd.

We sukkelen van de ene episode naar de andere. Eerst krijgen we Peter O’Toole als een zieltogende Engelse protestant, die in zijn hutje voor het strand ligt te sterven en het vertikt zich door Damiaan te laten bekeren. Taferelen die als schrijnend bedoeld zijn maar gevaarlijk dicht in de buurt komen van een sketch van “Monty Python”. Daarna krijgt Damiaan assistentie van een dokter die de ellende in het onhygiënische ziekenzaaltje niet aankan. Nog later komt een boetedoener zijn hulp aanbieden en uiteindelijk krijgt hij het gevraagde half dozijn nonnen met wie hij overigens geen contact mag onderhouden.

Mondjesmaat krijgen we ook informatie over de ziekte (zo vernemen we waarom Damiaan een pijp rookt) en af en toe komt er ook een Vlaams acteur langs. Michael Pas komt het portret schilderen van de beroemde weldoener; Dirk Roofthooft komt een heilige mis opdragen; Jan Decleir was ook van de partij, maar zijn bisschoppelijk gastoptreden werd er tijdens de montage uitgekieperd.

Damiaan zelf gunt de lepralijders hun pleziertje niet. In zijn strijd tegen de criminele elementen verbiedt hij ook alcohol en liederlijkheid en laat hij een oord van ontucht sluiten. Hij verkondigt met klem dat er maar één god is en om zijn bewering kracht bij te zetten, gaat hij wild te keer tegen de lokale afgoderij, voorgesteld als een karikaturaal voodooclubje. Wat trouwens van weinig respect getuigt voor de overtuiging van de inheemse bevolking. Van de filmmakers had je tenminste verwacht dat ze op het negentiende-eeuwse proselitisme met de nodige historische distantie zouden terugkijken.

Wat Damiaan precies beweegt, komen we nooit te weten en de Australische acteur David Wenham is veel te flets om ook maar enige dimensie te suggereren die in het script ontbreekt. Hij loopt er meestal verveeld of tobbend bij en straalt geen enkele spirituele bevlogenheid uit. Hilde Eynikel looft in haar biografie de humor van pater Damiaan, maar in de film valt daar helaas niet veel van te merken. We hebben er ook het raden naar waar zijn opofferingsdrang vandaan komt. Behalve een schuchtere allusie naar zijn aan cholera gestorven zusje, wordt Damiaans achtergrond kordaat onder tafel geveegd.

“Father Damien” werd volledig gedraaid op locatie in Mokolai, zonder maar één flashback naar Tremelo. Wat toch wel bijzonder ironisch is: al jaren pleiten bewindslieden voor vaderlandse producties waarin de Vlaamse eigenheid aan bod komt. De figuur van Damiaan biedt filmmakers een buitenkansje om daar onverdacht op in te gaan en wat krijgen we? Een onpersoonlijke biopic waarvan de held net zo goed van Mars afkomstig kan zijn.

Verder is er ook geen sprake van enige evolutie in het personage van Damiaan, bijgevolg is er ook geen drama. Van bij zijn eerste verschijnen is hij een heilige, geprogrammeerd om zijn leven in dienst te stellen van de naastenliefde. Hier herkennen we zeker de niet zo lichte hand van scenarist John Briley, die ook al de pompeuze “Gandhi”hagiografie op zijn kerfstok heeft. Ook aan de mogelijke innerlijke strijd van Damiaan maken de makers weinig beelden vuil. Heel even blijft zijn blik iets te lang rusten op een jonge vrouw badend in de oceaan, maar als ze daarna bij hem komt aankloppen en voorstelt zijn eenzaamheid te verlichten, zet hij haar gedecideerd aan de deur.

Echte conflicten rijzen er alleen tussen Damiaan en zijn kerkelijke oversten, die hem niet de vereiste middelen geven en samen met de politici voor schut worden gezet door de internationale aandacht voor het welzijnswerk van de melaatsenpater. Maar ook deze spanningen leveren geen fatsoenlijk drama op.

Zelfs de samenzweerderige intriges van de zalvende kerkleiders zijn zonder enige zwier of theatraal venijn in beeld gezet, ondanks acteurs (Derek Jacobi en Leo McKern) die niet beter vragen.

Mooie plaatjes van Hawaï, dat wel. Maar zeg nu zelf: wie komt er tegenwoordig met lelijke kiekjes van zijn exotische vakantie terug?

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content