De animositeit tegen de wolf is mee een gevolg van het feit dat wij niet meer willen zien dat wij ook prooi kunnen zijn. Dat zegt de Nederlandse cultuurfilosoof Ester Smits.
‘Bang van de wolf? Het idee van de mens als “eetbaar wezen” is kennelijk onverteerbaar.’ Dat was de kop boven een intrigerend opiniestuk van cultuurfilosoof Ester Smits in de Nederlandse de Volkskrant. Het was haar allereerste krantenverhaal en meteen een schot in de roos. Tijd dus voor een interview – eveneens haar eerste. Het valt op hoe bedachtzaam ze is tijdens het gesprek. We zijn het niet meer gewoon dat mensen nadenken voor ze een vraag beantwoorden.
Was het opiniestuk echt uw eerste publicatie?
Ester Smits: Ja. Ik heb tijdens mijn studies wel veel geschreven, maar alleen voor mezelf.
Waarom diende u net dit verhaal in voor publicatie?
Smits: In mijn master filosofie ben ik veel bezig geweest met de relatie tussen mens en natuur. Door het werk van de Australische filosoof Val Plumwood raakte ik gefascineerd door de vraag wat aangevallen worden door een dier met een mens doet. Het past in de heftige situatie rond het moeizaam samenleven met de wolf in Nederland en Vlaanderen.
Plumwood werd onder water gesleurd door een krokodil, maar ze overleefde het.
Smits: Inderdaad. Het verrassende was dat ze het dier niets verweet. Ze spande zich zelfs in om te vermijden dat er op die plek krokodillen zouden worden gedood, hoewel niemand wist welk individu haar had aangevallen. Ze was al lang bezig met ecofilosofie en had zich een beeld gevormd van onze relatie met de natuur. Desondanks bleek ze zich als mens verheven te voelen boven andere soorten. Aangevallen worden door een dier doorprikte dat gevoel compleet. Ze besefte ineens dat ze als mens ook eetbaar was en vond dat een onwerkelijke ervaring.
In de prehistorie waren wij altijd prooi. Er waren toen veel carnivoren in ons systeem.
Smits: Maar die zijn hier allemaal verdwenen, waarschijnlijk vooral uitgeroeid. In onze streken hadden we geen enkel groot roofdier meer, tot de wolf terugkeerde. Het impliceert een verschil in onze relatie tot de natuur. We moeten onze positie herdenken. We moeten onszelf meer gaan zien als onderdeel van het systeem dan als een soort die hoog verheven is boven de rest.
‘Als wij schapen doden, vinden we dat prima. Maar als een wolf het doet, is het een vreselijke moordaanval.’
Hoe moeten we dat doen?
Smits: We leven in een cultuurlandschap, waarin nog maar weinig plaats is voor natuur. We moeten een stap terug zetten en het grotere plaatje herbekijken. Het is natuurlijk zwaar voor een schapenhouder die geconfronteerd wordt met opengereten kadavers, maar de vraag die we moeten stellen is of onze veehouderij in belangrijke mate kan bepalen waar er natuur mag komen en waar niet. Als wij schapen doden, vinden we dat prima. Maar als een wolf het doet, is het een moordaanval.
Als een wolf een oud paard aanvalt, is het kot te klein, maar als op Waregem Koerse weer twee renpaarden na een val moeten worden afgemaakt, is er amper reactie.
Smits: Tja, wij mogen dieren doden, zeker als het past in tradities en sport, zelfs als we dieren bewust in gevaar brengen. Maar als dieren iets van ons viseren, kan het niet meer. Het past in ons antropocentrische wereldbeeld en illustreert hoe selectief we met dierenlevens omgaan. Je kunt je dan afvragen wie er een roofdier is. Alleen de wolf of ook wij?

Onze minister van dierenwelzijn Ben Weyts (N-VA) vindt dat er meer aandacht moet komen voor het ‘lijden’ van pony’s die door een wolf gepakt worden.
Smits: Mensen hebben een band met die dieren, ze zijn bijna huisdieren. Er zijn ook niet veel mensen die paardenvlees eten. Maar het is zinloos om een nuttig mensenconcept als ‘dierenleed’ op de natuur te projecteren.
Een andere politicus vond dat niet de schapen of pony’s in een omheining moeten, maar de wolven.
Smits: Dat is een typisch voorbeeld van denken in twee werelden: die van de mens en die van de natuur. Want de natuur mag vooral niet te dichtbij komen. Ik denk niet dat we naar zo’n systeem moeten. We moeten de twee werelden met elkaar integreren.
Begrijpt u de angst voor wolven?
Smits: Biologen benadrukken voortdurend dat een wolf niet gevaarlijk is voor mensen, maar alleen het idee al dat een kind door een wolf gebeten kan worden roept emoties op. Het druist volledig in tegen hoe we onszelf zien. Het besef dat het zou kunnen, mag blijven, maar het hoeft niet continu angst uit te lokken. In veel regio’s in de wereld, bijvoorbeeld in Afrika, leven veel mensen nog altijd samen met wilde dieren. Sommigen van ons gaan daar trouwens graag naartoe voor een safari. Maar als er bij ons een wild dier opduikt, is er ineens grote commotie.
‘Het besef is gegroeid dat we de natuur meer haar gang moeten laten gaan en haar minder moeten inperken.’
In Frankrijk heeft de wolf sinds zijn terugkeer zo’n kwarteeuw geleden geen enkel menselijk slachtoffer gemaakt. In dezelfde periode zijn meer dan driehonderd mensen door jagers doodgeschoten. Toch pleit bijna niemand voor het afschaffen van de jacht.
Smits: Honden maken ook veel meer slachtoffers dan wolven, ze worden soms zelfs getraind om aan te vallen. Maar we aanvaarden dat, omdat ze bij ons horen en niet bij de ‘gevaarlijke andere’. Ook jagers horen erbij, zodat we zulke ongevallen accepteren. We aanvaarden verkeersdoden, omdat het niet aan de orde is om alle verkeer te verbieden. Een eventueel uitzonderlijk dodelijk incident met een wolf, hoe erg het ook zou zijn, is misschien onvermijdelijk in het proces van het opnieuw leren samenleven van mens en wolf. We moeten wolven leren afstand te bewaren tot mensen, zonder ze te verjagen of dood te schieten.
Mensen etaleren soms echt wraakgevoelens als een dier een mens of vee aanvalt.
Smits: Het lijkt normaal om als individu agressief te reageren als een vorm van zelfbescherming bij een directe confrontatie met een dier, maar het is niet normaal om na een incident als mensheid wraak te willen nemen op dé wolf of dé krokodil.
De haaienfilm Jaws bestaat vijftig jaar. Maar als ergens in de wereld een haai een mens aanvalt, is het nog altijd nieuws.
Smits: Toch zijn wij het die binnendringen in het leefgebied van de haai, en niet omgekeerd. Desondanks worden we boos als een haai een mens aanvalt. Het is de omgekeerde wereld.
Mens en wolf hebben in de prehistorie minstens 30.000 jaar samengeleefd in een soort symbiose, waaruit de hond is voortgesproten. Veel schiet er van dat gevoel niet over.
Smits: Nogmaals, wij zijn ons op een gegeven ogenblik van de natuur gaan loskoppelen. Nu komen de wolven terug, onder meer dankzij beschermingsmaatregelen. Ergens is het besef gegroeid dat we de natuur meer haar eigen gang moeten laten gaan, en haar minder moeten inperken.
Waarom moeten we de natuur haar gang laten gaan?
Smits: Wolven horen hier thuis. Ze waren hier eerder dan wij. Ze hebben hier lang geleefd en vinden nog altijd geschikt leefgebied, zodat je je kunt afvragen waarom wij zouden moeten beslissen waar zij al dan niet thuishoren. We nemen al zo veel ruimte in, we mogen ook wel wat ruimte laten aan wolven.
Vlaanderens prominentste wolvenwetenschapper zegt dat het niet aan ons is om te beslissen welk deel van de biodiversiteit we willen en welk deel niet.
Smits: Veel mensen willen controle over de natuur, willen heersen en bepalen wat kan en wat niet. Wolven zijn moeilijker om mee om te gaan dan lieve konijntjes, maar dat betekent niet dat ze geen plaats verdienen. We moeten aanvaarden dat ze er zijn en zoeken naar de beste manieren om ermee samen te leven.
Een Vlaams filosoof opperde dat we moeten proberen om via een genetische aanpassing van de wolf een vegetariër te maken.
Smits: Ik mag hopen dat dat een grap is. We moeten wolven vooral in hun waardigheid laten, anders moeten ze zich alweer aanpassen aan hoe wij hun rol in het landschap zien.
‘We moeten wolven leren afstand te bewaren tot mensen, zonder ze te verjagen of dood te schieten.’
Waarom wordt vooral de wolf geviseerd als symbool van het zogenaamde kwade in de natuur?
Smits: De wolf is hier lange tijd de enige geweest waar we voor moesten oppassen, een gevoel dat door sprookjes levendig is gehouden. Teken zijn gevaarlijker voor mensen dan wolven, maar ze zijn veel minder zichtbaar en dus praten we er niet veel over. Wolven nemen natuurlijk iets van ons af door ons vee aan te vallen en onze wandelgebieden in te palmen. Het grootste deel van hun prooien zijn wel reeën en everzwijnen, en de meeste wolven mijden mensen, maar toch worden ze als indringers ervaren.
Zou u gaan wandelen in wolvengebied?
Smits: Ja hoor, het lijkt me heel mooi om een wolf in een natuurlijke omgeving te kunnen zien. En biologen zeggen dat het ongevaarlijk is. Maar ik ben geen schapenhouder, dus heb ik misschien makkelijk praten.
U bent voor wolvenhaters waarschijnlijk een ivoren-torenstadsfilosoof die geen voeling heeft met het platteland.
Smits: Dat verwijt krijg je dan inderdaad. We moeten als maatschappij de boeren wel ondersteunen in het zoeken naar de beste manieren om met wolven om te gaan, zodat ze weten dat ze er niet alleen voor staan.
In Vlaanderen hebben we een wolffencing team dat zo goed als gratis wolfwerende omheiningen voor vee plaatst. Maar nogal wat boeren willen het niet, omdat ze geen concessies aan de wolf willen doen.
Smits: Dat is problematisch, al was het maar omdat wolven schapen in omheiningen zullen blijven aanvallen als ze niet leren dat ze het beter niet doen wegens de elektrische schok die ze kunnen krijgen. Er zijn echter mensen die willen dat wolven schapen aanvallen om de kans op verdelging te verhogen. Er wordt zelfs gezegd dat wolven her en der gevoederd worden om incidenten met mensen uit te lokken.
Enquêtes wijzen uit dat vooral mensen aan de rechterzijde van het politieke spectrum tegen wolven zijn.
Smits: Dat zal dan onderdeel zijn van hun onwil om open te staan voor nieuwkomers. Je kunt de parallel trekken met migranten, mensen waar we ook bang voor worden gemaakt. Als een asielzoeker een meisje verkracht en vermoordt, wordt daar veel meer stennis over gemaakt dan wanneer het iemand ‘van ons’ was, vooral door politici die dan een hele gemeenschap gaan viseren in plaats van een individu. Hetzelfde gebeurt met de wolf.
U maakte uw masterscriptie over fantasiedieren. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Smits: Ik onderzocht de kruisbestuiving tussen racisme en de ongelijkheid tussen mens en dier. In de oudheid en de middeleeuwen zijn veel verhalen en beelden gecreëerd, waarin mensen elders in de wereld dierlijke elementen toebedeeld kregen, zoals vermenging met honden of apen. Zwartheid werd zo aan dierlijkheid gelinkt.
Horen weerwolven daarbij?
Smits: Dat is een ander verhaal, dat opnieuw appelleert aan de angst voor de wolf. Het lijkt me heel boeiend om eens in die geschiedenis te duiken.
‘Zelfs na hun dood willen veel mensen liever gecremeerd worden dan verteerd door wormen en kevertjes.’
U trekt uw visie over de mens als prooi door naar begraven en gerecycleerd worden door de natuur, in contrast met crematie.
Smits: Dat idee is eveneens nuttig om onze zogenaamde uitzonderingspositie in de wereld eens op zijn kop te zetten. Het zwart-wit onderscheid tussen onszelf en de rest van de natuur is gewoon niet te handhaven, het is artificieel. Onze lichamen zitten vol bacteriën en schimmels die mee ons succes bepalen. Telkens als wij iets eten, vlees inbegrepen, wordt dat een stukje van onszelf. Zelfs de grens van het ‘ik’, van ons eigen lichaam, is dus niet zo scherp afgebakend als we denken.
Waarom hebben mensen dan zo veel moeite met verteerd te worden door wormen en kevertjes, die vervolgens gegeten worden door mollen? Zo blijft er na je dood toch een stukje van jezelf voortleven?
Smits: Het is opnieuw hetzelfde idee dat wij geen voedsel willen zijn voor iets anders. Dat is voor veel mensen blijkbaar een onaanvaardbare gedachte. Terwijl crematie het opofferen van materie is zonder dat er iets nuttigs mee kan gebeuren. Dat is toch doodjammer.

Ester Smits
1997: Geboren in Eindhoven.
Bachelor algemene cultuurwetenschappen (Radboud Universiteit Nijmegen).
Master filosofie (Radboud Universiteit Nijmegen).
Zelfstandig filosoof met als thema’s mens-dierrelaties en racisme.
Illustrator en redactielid van de filosofiewebsite Bij Nader Inzien.