Zelfmoord is uitgegroeid tot een top-3 doodsoorzaak bij adolescenten en jongvolwassenen en is verantwoordelijk voor nagenoeg 2 procent van het aantal DALY’s (potentiële gezonde levensjaren die verloren gaan door ziekte, invaliditeit of voortijdig sterven). Elke zelfmoord heeft bovendien een ernstige impact op tenminste zes andere personen, vaak naaste familieleden en vrienden maar ook hulpverleners. Deze vaststellingen komen niet van de ‘alarmbrigade’ van Mieke Vogels, maar van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

In het jaar 2000 stierven 1174 inwoners van het Vlaamse Gewest door zelfmoord. Dat is een onderschatting: een aantal zelfmoorden wordt niet als dusdanig aangegeven en bovendien zijn de gegevens van de Vlamingen die dat jaar in Wallonië of in het buitenland zijn gestorven nog niet beschikbaar. Gerelateerd aan bevolkingsaantallen bedroeg de zelfmoordsterfte in het Vlaamse Gewest in 2000 bij mannen 28 per 100.000 en bij vrouwen 11 per 100.000. In vergelijking met 1990 een toename met 16 procent bij mannen en 2 procent bij vrouwen. In de rangschikking van de EU-landen (cijfers 1998-2000 en dus vergelijkbaar) staat Vlaanderen daarmee in de top-3.

DALY’s houden niet alleen rekening met sterfte, maar brengen ook de impact van het leven met een ziekte of een gebrek in beeld. Daardoor geven ze onder meer een aanwijzing of al onze inspanningen om de sterfte terug te dringen en de daaruit resulterende hogere levensverwachting niet gepaard gaan met een negatief effect, namelijk een toename van het aantal chronisch zieken en invaliden. Algemene beperkingen in activiteiten van het dagelijks leven maken zoals in alle westerse landen ook in Vlaanderen de hoofdmoot uit van de DALY’s (23 procent). Zelfmoord en zelfmoordpogingen komen ‘maar’ op de zesde plaats (5 procent) en depressies op de negende (3,3 procent). Dat is wel nog altijd hoger dan hartinfarcten (3 procent) en longkanker (2,5 procent).

Wat zelfmoord betreft, is er bij mannen in Vlaanderen een vrij egaal verloop van het leeftijdsspecifieke sterftecijfer vanaf 20 tot 79 jaar (30 à 40 per 100.000 inwoners), met daarna een steile klim tot 65 per 100.000 bij 80-84-jarigen en 97 per 100.000 bij 85-plussers. Het procentueel aandeel van de 75-plussers in de zelfmoordsterfte is in 10 jaar tijd wel teruggelopen van 18 procent naar 13 procent, terwijl het aandeel van de jongeren sterk is toegenomen: tieners van 2 procent naar 4 procent, twintigers van 13 procent naar 15 procent en dertigers van 15,5 procent naar 26,5 procent. De zelfmoordsterfte bij mannen van 15 tot 29 jaar in de jaren ’90 is toegenomen met 70 procent en in de leeftijdsgroep 30-44 jaar met 41 procent (bij vrouwen met 28 procent en 45 procent), terwijl de zelfmoordsterfte bij senioren juist is afgenomen. Volgens de WHO/EU-studie van professor Van Heeringen doet 29 procent van de zelfmoordpogingen zich voor bij jongeren onder de 25 jaar en ‘slechts’ 3 procent bij 65-plussers.

Het relatief risico op suïcide bij thuiswonende 65-plussers is inderdaad 11 à 12 keer hoger dan bij bejaarden in een rusthuis, maar men moet er wel bij vermelden dat het gaat om een kansberekening waarbij het alternatief is ‘in hetzelfde jaar sterven aan iets anders’. Gezondheidsindicatoren 2000, waarnaar Knack verwijst, waarschuwen er zelfs expliciet voor dat men bij dergelijke berekeningen niet uit het oog mag verliezen dat de gezondheidstoestand bij bejaarden in instellingen in het algemeen minder goed is (minder in staat om zelf een einde aan hun leven te maken) en dat het sociaal en verzorgend toezicht in een bejaardenhuis zowel proactief als reactief een belemmerende factor kan zijn om zelfmoord te plegen.

Het klopt dat de prevalentie van psychische klachten bij Vlamingen niet 20 procent maar 22 procent bedraagt, twee procent meer dus dan door Mieke Vogels vermeld. Op een bevolking van 4,9 miljoen 15-plussers gaat het dan om 98.000 Vlamingen met psychische klachten. De door Vogels geciteerde 8 procent met depressieve klachten is daarentegen wel correct. In Knack worden immers twee verschillende aspecten van de enquête dooreengehaald, namelijk de vraag naar depressieve klachten (8 procent dus) en de vraag naar het hebben doorgemaakt van een depressie in het voorbije jaar (5,3 procent). Dat de cijfers lager liggen dan in 1997 stemt hoopvol, maar een prevalentie van 1 op 5 mensen met psychische klachten blijft nog altijd de aandacht waard.

Tot slot nog iets over de relatie tussen depressie en zelfmoord. Post-hoc prevalentiecijfers over psychische problemen bij mensen die zelfmoord hebben gepleegd, zijn inderdaad moeilijk te duiden. Belangrijker in dit verband zijn de prospectieve cijfers. Het risico dat iemand met een depressie zelfmoord pleegt, is 6 à 15 procent. Dezelfde grootteorde als bij alcoholici en schizofrenen. Van de mensen met een zelfmoordpoging in hun voorgeschiedenis ziet men jaarlijks ongeveer 1 procent vervolgens ook sterven door zelfmoord.

Chris Vander Auwera, Dr. Dirk Dewolf, Dr. Peter Hooft, Dr. Martine Van Hecke en Mieke Mievis (admin

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content