Zapatero’s motor sputtert. Volgens de peilingen kreeg de populariteit van de Spaanse premier een flinke knauw. Wie zich op Gods terrein waagt, krijgt daarvoor de rekening gepresenteerd.

De Spaanse media staan dezer dagen weer bol van Francisco Franco Bahamonde. Op 22 november 1975, precies dertig jaar geleden, overleed de dictator, het einde van een donkere periode waarin God en Vaderland eerst kwamen en dan pas de Spanjaarden. Spanje is sindsdien een moderne, welvarende staat geworden, maar de herinnering aan El Caudillo is nog vers. De socialistische regering krijgt daar nu de rekening voor gepresenteerd.

José Luis Rodríguez Zapatero won de parlementsverkiezingen in maart vorig jaar met afgetekende winst: 42 procent voor zijn PSOE, tegenover 37 procent voor de conservatieve Partido Popular (PP), de gedoodverfde favoriet die net voor de stembusgang over de 11-M-aanslagen struikelde. Anderhalf jaar later tonen alle opiniepeilingen dat van Zapatero’s winst niet veel meer overblijft. Meer nog, op 13 november kwam de Catalaanse krant La Vanguardia met de eerste enquête die de PP opnieuw tot grootste partij kroont. Als vandaag verkiezingen zouden worden gehouden, dan nam de partij van Mariano Rajoy 2 procent voorsprong op de PSOE. Vooral de zetelverdeling oogt pijnlijk voor Zapatero, want zijn partij zou in één klap twintig zetels kwijtraken. De meeste Spanjaarden vinden wel dat het land economisch goed boert, de werkloosheid is zelfs gevoelig gedaald, maar oordelen dat het er politiek op achteruitgaat.

Is hier meer aan de hand dan de gebruikelijke slijtage van een regering die haar eerste 1000 kilometer op de teller heeft? De meeste politieke commen- tatoren vinden van wel. Zapatero nam vorig jaar zijn intrek in La Moncloa (de ambtswoning van de eerste minister) met een voor Spanje bijzonder ambitieuze agenda. Niet alleen wilde hij grote sociaal-economische hervormingen, hij begaf zich ook op terrein dat de vorige regeringen niet of nauwelijks hadden betreden, het terrein van God en Vaderland. Zowel de socialistische kabinetten van Felipe González als de conservatieve van José María Aznar hadden de bevoorrechte positie van de Kerk ongemoeid gelaten, de grote ethische debatten vermeden en de centralistische structuur van Spanje niet ter discussie gesteld. Zapatero doet dat wel, en liefst alles tegelijk. Hij wil zo snel mogelijk naar een Spanje waarin Kerk en Staat keurig uit elkaars vaarwater blijven, een land waarin de kortste weg niet altijd via Madrid loopt en de regio’s over uitgebreide bevoegdheden beschikken. De versnelde echtscheiding en het homohuwelijk zijn er al door, nu zitten er debatten over abortus, euthanasie en het klonen van embryonale cellen aan te komen. In de grote onderwijshervorming die het parlement momenteel behandelt, wordt het vak godsdienst optioneel en telt het niet mee voor het eindcijfer.

Even gezwind pakt Zapatero de grondige hervorming van de regionale autonomiestatuten aan. Het statuut van Catalonië, het Estatut, eist daarbij alle aandacht op, vooral dat ene uitdagende zinnetje waarmee het voorstel van de linkse regioregering in Barcelona begint: ‘Catalonië is een natie.’ In Baskenland, dat andere nationalistische bol- werk, effende Zapatero ondertussen de weg voor een dialoog met de ETA, een dialoog die hij wil aanvatten zodra de terreurorganisatie de wapens neerlegt.

Bom onder Spanje

De reactie is navenant. In minder dan een halfjaar tijd kreeg de premier drie grote betogingen te verwerken. In juni manifesteerde een kwart miljoen Spanjaarden (1 miljoen volgens de organisatoren) tegen de mogelijke onderhandelingen met de ETA. Kort nadien kwamen 166.000 katholieken (1,5 miljoen volgens de organisatoren) op straat tegen het homohuwelijk. En op 12 november, de dag voor de enquête in La Vanguardia, namen 400.000 katholieken (opnieuw 1,5 miljoen volgens de organisatoren) de onderwijshervorming op de korrel, voorlopig de grootste manifestatie tegen de huidige regering.

De twee katholieke betogingen waren opgezet door jonge christelijke lekenorganisaties zoals HazteOir.org, die van een Spaanse versie van de Christian Coalition dromen, een goed georganiseerd conservatief-katholiek middenveld dat zwaar op de politiek weegt. Ze kregen telkens de nadrukkelijke steun van de Spaanse bisschoppen, sommigen gingen zelfs mee betogen. Sinds Franco’s dood was de relatie tussen het Spaanse episcopaat en La Moncloa nog nooit zo slecht. Dat vice-premier Fernández de la Vega twee dagen na de onderwijsbetoging droogweg stelde dat de katholieke Kerk nog te veel overheidsgeld kreeg in Spanje (de katholieke Kerk en de katholieke scholen incasseren jaarlijks 3 miljard euro), was ook niet meteen van die aard om de gemoederen te bedaren.

De Partido Popular hanteert nog steeds de zwaarste sloophamer. De oppositiepartij mobiliseerde voor alledrie de betogingen. Na de verkiezingsnederlaag vorig jaar leek Mariano Rajoy, Aznars opvolger, een gematigder koers te gaan varen, maar sinds de lente van dit jaar is duidelijk dat hardliners zoals Ángel Acebes (ex-minister van Binnenlandse Zaken) en Eduardo Zaplana (ex-minister van Arbeid) het pleit hebben gewonnen, voor veel waarnemers het bewijs dat Aznar achter de schermen nog steeds een doorslaggevende rol speelt. Bijna dagelijks roept de PP nu dat Zapatero een bom heeft gelegd onder Spanje, dat Catalonië ervandoor dreigt te gaan en dat de Kerk gemuilkorfd wordt, een boodschap die gretig wordt versterkt door het indrukwekkende leger conservatieve kranten, radio- en televisiezenders. Alle nuances heeft de rechtse oppositie overboord gegooid, alleen de harde confrontatie telt nog. Zelfs de oude sentimenten rond de burgeroorlog gaan de spindoctors van de PP niet uit de weg. ‘In onze geschiedenis is dit een van de meest kritieke momenten van de laatste decennia en vermoedelijk zijn we op weg naar een zware nationale crisis. In nauwelijks meer dan een jaar hebben de huidige regering en zijn premier Spanje naar de rand van de afgrond gebracht. Spanje loopt een zeer ernstig risico op desintegratie en balkanisering.’ Woorden van José María Aznar, amper een maand geleden uitgesproken.

De Partido Popular wordt gedreven door een nauwelijks geschonden zelfvertrouwen. Vorig jaar haalde ze nog altijd 10 miljoen stemmen en ze weet dat ze daarmee een zeer machtig blok vormt. De verkiezingsnederlaag wijt ze nog steeds niet aan zichzelf maar aan 11-M en de socialistische reactie op die aanslagen, een accident de parcours dat de PP in 2008 gewoon zal rechtzetten.

Binnenskamers vragen sommige PP-sectoren zich evenwel af of deze harde strategie wel verstandig is. Ze zien dat de partij steeds verder van het centrum wegdrijft en op die manier haar kansen op electorale groei verkleint. Ze snappen vooral niet waarom Rajoy nu al in hoogste versnelling heeft geschakeld. Wat voor zin hebben drie massabetogingen op twee jaar van de verkiezingen? Maar voorlopig lijkt de strategie te lukken. Zapatero’s imago kreeg een knauw. Niemand die eraan twijfelt dat de conservatieven hun sloopwerk zullen voortzetten nu ze bloed hebben geroken.

Krachtige initiatieven

Vooralsnog geen spoor van paniek in het PSOE-hoofdkwartier. Meteen na de eerste slechte peilingen klopten de socialisten zich op de borst, en overheerste in de wandelgangen de analyse dat het politieke debat in Spanje te weinig om de eigen regeringsinitiatieven draait. Het Estatut is het mooiste voorbeeld. Zapatero is de hervorming wel genegen, maar de inhoud van het voorstel (en het fameuze zinnetje over Catalonië als natie) komt niet uit zijn pen. Dat levert te vaak het beeld op van een kapitein die zelf niet aan het roer staat, een leider die zijn troepen achternaholt. De regering kondigde daarom een reeks ‘krachtige’ initiatieven aan voor december en begin volgend jaar.

Tegelijk wijst de PSOE de PP met de vinger na. Niet zozeer de betogingen zelf baren haar zorgen – voor de socialisten zijn dat oprispingen van het ‘oude’ Spanje – maar wel de voortdurende gespannen sfeer die ze veroorzaken. Ze vermoedt dat een deel van de eigen achterban en van de centrumkiezers de laatste weken afhaakt door die politieke verzuring, ook al beseft de kiezer misschien dat het de rechtse hardliners zijn die de oorlog hebben verklaard. Wellicht daardoor doet ook de PP het niet schitterend in de peilingen. In La Vanguardia zegt 65 procent van de ge- enquêteerden nog steeds geen vertrouwen te hebben in Mariano Rajoy, een cijfer dat nauwelijks is gewijzigd ten opzichte van vorige onderzoeken. Met andere woorden: Zapatero gaat wel achteruit, maar Spanje ziet Rajoy niet meteen als een valabel alternatief.

Rudy Pieters

De Partido Popular schuift de schuld van haar verkiezingsnederlaag nog altijd af op 11-M en de socialistische reactie op die aanslagen. Een accident de parcours dat ze in 2008 rechtzet.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content