Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Hun fijn gevoel voor decoratie en hun soms bizarre fantasie redden hen van de banaliteit. De Antwerpse maniëristen aan de eer in de expo ‘ExtravagAnt’.

INFO : ‘ExtravagAnt’, tot 31.12, KMSKA, Plaatsnijderstraat 2, Antwerpen. Open van di. t/m za. Van 10 tot 17 uur, op zo. van 10 tot 18 uur. Gesloten op ma. en op 25.12.

Ze dragen noodnamen als Meester van 1518, Meester van de Von Groote-Aanbidding en in het meest hopeloze geval ook Anoniem Antwerps Meester. Ze waren actief tussen 1500 en 1530 in de bloeiende handelsmetropool Antwerpen, en voorzagen een internationale cliënteel van religieuze schilderijen, bestemd voor kerken en privé-altaren.

Indien de kwaliteitsnorm nog die van de vijftiende eeuw ware geweest, dan hadden ze die niet gehaald. Maar de tijd van de Vlaamse Primitieven was voorbij, hoewel thema’s en uitvoeringswijze grotendeels dezelfde bleven: religieuze onderwerpen in een verfijnde stijl met een voorliefde voor details.

Deze Antwerpse meesters schilderden routinematiger en minder bevlogen dan hun voorgangers van de Brugse school, die zich nog aan de gloed van de late Middeleeuwen hadden gewarmd. En het was wachten tot de beroemde Duitse kunstkenner Max Friedländer zich vanaf 1908 met de zaak ging bemoeien, eer ze überhaupt een eigen plaatsje in de kunstgeschiedenis kregen. Niet dat Friedländer zo’n hoge pet van hen op had toen hij hun productie voorzag van het label ‘Antwerps maniërisme’. Het begrip ‘manier’ stelde hij in denigrerende zin tegenover ‘stijl’, als een hol nabootsen dat het moet afleggen tegen een waarachtig scheppend vermogen.

Intussen valt het oordeel over de Antwerpse maniëristen wel wat milder uit: genie en zuiverheid hebben van hun pluimen verloren, net zoals het kennersoog van wijlen Max Friedländer niet onfeilbaar bleek. Bovendien wonnen gevoel voor decoratie, mode, fantasie, pose en kleurenpracht stilaan veld. Het maniërisme, nog wel geen erewoord, past perfect in het smakenpalet van onze tijd. Ook kunsthistorisch is het lang geen pejoratieve term, aangezien men er normaal het Italiaanse maniërisme mee bedoelt, zoals het na 1530 met grote meesters als Parmigianino, Bronzino en Pontormo een vernieu-wing binnen het door Rafaël geijkte renaissancebeeld teweegbracht.

Er kwam een klein bataljon specialisten onder aanvoering van Peter van den Brink aan te pas om een opgefrist panorama van het Antwerpse maniërisme te borstelen. Nieuwe inzichten, nieuwe teksten en een nieuwe tentoonstelling: ExtravagAnt – een kwarteeuw Antwerpse schilderkunst/1500-1530.

Het feit dat de meeste kunstenaars nu nog altijd met hun noodnaam opgezadeld zitten, zegt veel over de zo goed als anonieme productie en het commercialiseren van hun werk. Goedgeoliede ateliers leverden standaardproducten voor de open markt, minder voor spe-cifieke private opdrachtgevers. Dit karakter van seriewerk weegt een beetje op een tentoonstelling, die genietbaar blijft dankzij enkele aardige verrassingen, stijlvolle extravaganties en een aangenaam strakke presentatie.

Twee figuren steken met kop en schouders boven het veld uit. Het zijn de Pseudo-Bles en Jan de Beer, door Friedländer op een bepaald moment als een en dezelfde kunstenaar beschouwd, wellicht om hun beider messcherp gesneden figuren, heldere kleuren, hun dynamische ruimtelijkheid in knappe composities – druk, zonder een overladen indruk te wekken. Nader onderzoek haalde hen opnieuw uit elkaar. Jammer voor de Pseudo-Bles, die aldus een unieke kans miste om van zijn idiote noodnaam verlost te raken. Hij was er ooit aan gekomen toen iemand op zijn wondermooie Aanbidding door de koningen valselijk ‘Henricus Blesius F(ecit)’ schreef en zo verwarring stichtte: Henricus Blesius was de landschapsschilder Herri met de Bles, die pas enkele jaren later in Antwerpen aan de slag ging.

Droompersonages

De echte schilder van deze Aanbidding bleef erger dan anoniem achter, want voortaan ‘Pseudo’. Wie was die Pseudo-Bles, dat hij, met zo’n vaardige en gevoelige hand, van een Aanbidding door de koningen en een Onthoofding van de Heilige Johannes de Doper zulke dromerige tafereeltjes maakte? In het geval van de bloederige moord op de Doper, krijgen droompersonages en -decor een bijkleur van suprême onverschilligheid. Hun fijne tooi, elegante bewegingen en feeërieke paleizen wijzen erop dat ze hun misdadige optreden eigenlijk heel terloops stellen. Het nobele gezelschap gaat gewoon door met converseren. Alleen uit de blikken van de beul spreekt enige bewogenheid. Terwijl hij het pas afgehakte hoofd van de Doper bij de haren gegrepen heeft om het aan Salome te presenteren, wil hij haar met zijn felle oogopslag het liefst doodbliksemen.

Ook Jan de Beer, spilfiguur van het Antwerps maniërisme, geeft een staaltje van psychologische suggestiviteit ten beste. Zijn kronkelende Maria Magdalena die met volle overgave het kruis van Christus tussen de benen klemt, moet een van de zeldzame voorstellingen van religieuze paneelschilderkunst zijn waarin de fysieke band van de berouwvolle zondares met haar meester zo duidelijk tot uiting komt. Haar pose is helemaal niet vulgair, maar integendeel hogelijk geaffecteerd. Even gestileerd als de andere protagonisten onder het kruis – de moeder van Jezus en de lievelingsleerling Johannes – beeldt zij de bij haar personage horende attitude uit op het theater van de Kalvarieberg.

Jan de Beer bracht het tot schepen van de stad Antwerpen en deken van de Sint-Lucasgilde. Men neemt aan dat hij er een belangrijk atelier op na hield waarin onder anderen de talentrijke Meester van Amiens opgeleid werd. Op een van de topstukken in de tentoonstelling, alweer een Triptiek met een Aanbidding door de koningen, zouden beider handen geïdentificeerd zijn. Het bezoek van de schitterend uitgedoste wijzen uit het Oosten aan het pasgeboren goddelijk kind gaf De Beer een gedroomd alibi voor een ongeëvenaard kroelen van figuren, ornamenten en landschappelijke motieven. De proporties kloppen niet altijd, de bewegingen zijn onnatuurlijk op het pijnlijke af, en toch hebben de meesters er een ingenieuze, harmonische compositie van gemaakt, een echt spektakelstuk.

Van alle bijbelse thema’s was de ‘Aanbidding door de koningen’ het meest in trek bij de Antwerpse maniëristen. Dat een enigszins realistische weergave daarbij de laatste van hun zorgen was, mag mooi blijken uit een andere Aanbidding door De Beer, waarin hij een marmeren pronkzuil uit de stal van Bethlehem laat oprijzen. Het onderwerp was bijzonder trendy in een tijd en op een plaats van wereldwijde handel. Het goud, de wierook en de mirre die Cas-par, Melchior en Baltasar voor het Christuskind meebrachten, hadden hetzelfde exotische parfum als de nootmuskaat, de gember of de peper die de Portugezen op de Antwerpse specerijenmarkt te koop aanboden.

Met een gigantisch devotiestuk van de Meester van Amiens, stijf van de gewichtige symboliek en de historische personages, en twee op en top bizarre terechtstellingen door de Meester van de Johannesmartelingen, kan Extravag-Ant nog enkele uitmuntende voorbeelden van Antwerps maniërisme voorleggen. Ze zijn helaas niet bestand tegen de overmacht aan ietwat bloedeloze altaarstukken uit de ateliers als die van de Meester van de Antwerpse Aanbidding en zijn collega van de Von Groote Aanbidding, kunstenaars die de grote Friedländer zeer tot zijn frustratie zelf niet uit elkaar kon houden.

Bijna even snel als het Antwerps maniërisme de kop had opgestoken om welig te tieren, zakte het fenomeen weer in elkaar. De reden voor zijn val was dezelfde als die van zijn succes dertig jaar eerder: een overdreven modegevoeligheid. In 1530 waren de meesters met de noodnamen definitief uit de mode en werden ze weggespoeld door de representanten van de krachtigste stijlrichting ooit, de renaissance.

Jan Braet

‘Het maniërisme, nog wel geen erewoord, past perfect in het smakenpalet van onze tijd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content