Lang geleden, in Leuven, zei een meisje tegen hem: ‘Ik denk dat ik uw stem herken.’ Zoveel brillen later zegt hij: ‘Iedereen in de media doet het om applaus te krijgen.’ Tot u spreekt Jan Van Rompaey, professioneel afscheidsnemer.

‘Kunnen we in de Pergola afspreken?’, had hij aan de telefoon gevraagd. ‘Het is makkelijk te vinden: vlakbij het Amerikaans Theater. ’t Is een paviljoen uit de Expo, waar nu een café-restaurant is.’

De tramrit naar de Pergola is triest, zelfs op een hete ochtend in de indian summer . Hoe verder de stad uit, hoe kleurlozer het beeld. Ici Bruxelles ne bruxelle pas. In deze grijze woestijn valt de Pergola op. Een overblijfsel uit de tijd dat Brussel vrolijk en o la la la was. En televisiehelden gewoon Rik, Fred of Jan heten. Dat Jan Van Rompaey hier wou afspreken, kan geen toeval zijn, denk ik in stilte. En even later – als hij voor me zit – hardop.

‘Het kwam gewoon goed uit’, zegt hij. ‘Ik moest in het Amerikaans Theater zijn. Vroeger was de Pergola de vaste afspreekplaats voor VRT-medewerkers om na een uitzending door te zakken. Het ziet er nog altijd goed uit, hè. Een beetje bourgeois, maar kom.’

Van Rompaey ziet er ook goed uit. Opmerkelijk goed zelfs voor iemand die straks met pensioen gaat.

‘Met pensioen gaan? Ik?’ Hij kijkt mij verbaasd aan. Ik had het moeten weten. Het is dé running gag uit de Vlaamse mediageschiedenis geworden. In 1979 zei Van Rompaey: ‘Ik stop met radio maken.’ In 1981, 1982 en 1983 zei hij hetzelfde. In 1997 riep hij: ‘Ik stop met talkshows op televisie.’ In 1998, 1999, 2000, 2001, 2003: welja. ‘Ik zal het maar toegeven’, zegt hij, ‘Ik ben een professioneel afscheidsnemer.’ Lees: sommige mensen stoppen dus nooit.

Maar de tijd loopt, onverminderd. Zondag wordt Van Rompaey 65. ‘Dat betekent dat ik de VRT moet verlaten. Badge inleveren, computer, bureau… ik verdwijn dus fysiek van de Reyerslaan. De komende maanden werk ik voor het productiehuis Telesaurus aan het programma Lotgenoten. En daarna? Dat weet ik nog niet. Misschien wat schrijven. Misschien nog iets voor tv doen. Ik zal in elk geval veel meer thuis zijn. Wat voor mijn vrouw wel vreemd zal zijn (lacht). Bij cameramensen is dat nog erger: als die met pensioen gaan, komt er een vreemde man thuis.

Maar melancholisch ben ik niet, nee. Ik heb thuis wel een doos met souvenirs uit mijn carrière staan, maar veel zit daar niet in. Een perskaart uit de Centraal-Afrikaanse Republiek. Een veiligheidshandleiding van een vliegtuig dat gecrasht is. ‘For your safety please…’De rest is verbrand. Alleen de vingers van de stewardess die de handleiding vasthield, staan er nog in. Voor de rest herinner ik mij vooral geuren. De geur van kerosine op luchthavens. De geur van verbrande lichamen. Van bidonvilles. Metrostations. Eddy Wally. De studio’s op de Reyerslaan.

Hoopt u dat er iets overblijft?

jan VAN ROMPAEY: Een paar beelden. Mensen zeggen vaak dat televisie een vluchtig medium is. Niets is minder waar. Vooral als je dingen mispeutert, blijft je dat eeuwig achtervolgen. In elk interview kreeg ik dezelfde twee vragen. ‘Waarom onderbreek je de mensen altijd? En waarom lach je mensen uit?’ Ik ben van plan om het antwoord op papier te schrijven, te kopiëren en voor elk interview af te geven. (lacht) Ik heb dat dus ooit ‘ns echt meegemaakt. Een van mijn gasten zei vlak voor de uitzending: ‘Hier zijn mijn antwoorden. Lees jij ze maar voor in de studio.’ (lacht)

En wat antwoordde u hem?

VAN ROMPAEY: Mijnheer, zo werkt televisie niet.

Zo is dat.

VAN ROMPAEY: Weet je, het wrede aan televisie is dat het een medium is dat je erop wijst dat je ouder aan het worden bent. Toen Jo Röpcke met pensioen ging, hebben we een filmpje gemaakt over hoe hij geëvolueerd was in al die jaren. In een paar seconden zag je hem vermageren, dikker worden, ouder, kaler… het was gru-we-lijk. En ja, ik heb zelf de beslissing genomen om te stoppen met talkshows. Niemand heeft mij gezegd: ‘Van Rompaey, het wordt tijd dat je met die talkshows stopt.’ ’t Is een beetje zielig, hè: mensen die altijd maar televisie willen maken en aan wie ze stille wenken moeten geven.

Maar zoals Bavo Claes zeggen ‘Schluss. Het is afgelopen met tv’: dat kunt u niet.

VAN ROMPAEY: Nee. Ik heb altijd schrik gehad van het definitieve. Dat is ook de reden waarom ik nooit gebouwd heb bijvoorbeeld. Ik zocht altijd naar een uitweg. Nu weer met dat pensioen: ik werk liever nog wat door. De dood? Tja, ik ben 65, maar ik ben er niet mee bezig. Of je er nu veel over piekert of weinig: het blijft de kunst om haar te vermijden.

Er zit een merkwaardige cirkel in uw carrière. U bent begonnen bij Jan Geysen en uw laatste dag op de VRT valt samen met het moment dat dochter Bettina ontslag moet nemen als netmanager omdat ze met Aimé Van Hecke vrijt. Van Geysen tot Geysen: daar moet een verhaal achter zitten.

VAN ROMPAEY:(denkt na) Het gebeurde soms dat ik mensen in dienst nam op mijn redactie en dat ik na een paar maanden moest constateren dat het er niet echt uitkwam… Ik heb toen vaak teruggedacht aan Jan Geysen. Weet je hoe hij mij aangeworven heeft? Ik maakte in mijn vrije tijd radio voor een sanatorium, maar miste een goede hoofdtelefoon. Ik schreef naar Jan Geysen of hij er geen kon missen. Nee, schreef hij terug, maar of we ‘ns konden praten… Ik mocht beginnen. Er was één probleem: ik had een licht Antwerps accent. Ik zei: ‘Will Ferdy droeg een zwart pèk.’ ‘Stop, Van Rompaey!’, zei Geysen dan. ‘Het is pak, niet pèk.‘ Ik weer: ‘een zwart pèk‘. ‘Hoe is dat nu mogelijk?’ riep Geysen. ‘Probeer de a dan als een o uit te spreken.’ Ik: ‘Will Ferdy droeg een zwart pok.’ Zo is dat ook uitgezonden (lacht). Ik heb ook een mentor gehad op televisie: Jan van der Straeten, de man achter Echo. Het toeval wil dat ik later zijn zoon, de jonge Jan van der Straeten aangenomen heb als eindredacteur. Nu ja, de jonge: hij is ook al 55 ( kijkt plots sip).

In ‘Echo’ interviewden jullie de gewone man. Dat was toen een verzetsdaad. Hebt u nu wraakgevoelens als u het journaal bekijkt?

VAN ROMPAEY: Toch wel, ja. (grijns) Op de nieuwsdienst keken ze destijds met een enorm dédain op ons neer. Ik hoor Jan Schodts nog zeggen: ‘Daar, de zotten’. (lacht) Nee, ik vind het absoluut een goede evolutie dat het journaal vandaag aandacht besteedt aan wat mensen belangwekkend vinden. Een journaal dat aaneenhangt van de ernst en waar geen hond naar kijkt, heeft trouwens weinig relevantie. Televisie is een massamedium. Terzelfder tijd stel ik mij de vraag of de balans niet te veel is doorgeslagen. Of die faits divers niet te veel aandacht krijgen. Soms vraag ik mij echt af: ‘Jongens, wat is hier nu weer de relevantie van?’ Die straatinterviews bijvoorbeeld…

… die u nochtans uitgevonden hebt…

VAN ROMPAEY: Tja. Toen de Russen Praag binnenvielen, stond ik met een microfoon op straat om te vragen wat de mensen daarvan vonden . Nu zie je dat zelfs op CNN. Kijk, ik heb daar vragen bij omdat ik weet hoe makkelijk het te manipuleren is. Er worden twee mensen aangesproken en dan zegt de voice over dat ‘iedereen er zo over denkt’. Nee nee, die twee mensen denken er zo over. Ik vind dat niet zo onschuldig.

Ook buiten het nieuws zie je bijna niets anders dan reality-tv.

VAN ROMPAEY: Het is te veel, hè. Het genre wordt aan sneltempo kapotgemaakt en dat is jammer. Ik heb echt de indruk dat iedereen in dit land intussen gefilmd is. De kracht van een programma als Echo was dat wij heel sterk selecteerden. Dat gebeurt niét meer. De eerste afleveringen van De Pfaffs vond ik als fenomeen best intrigerend. Maar moet er dan nog een tweede, een derde én een vierde reeks komen? Iemand die zijn boterham smeert: dat is tegenwoordig ook al televisie. Maar is het ook interessant?

Het probleem is dat veel tv-makers neerkijken op de gewone man.

VAN ROMPAEY: Ja. Ik herinner mij nog goed mijn eerste dag bij Echo. Ik kreeg een flauw handje van Bob Van Bael. ‘Ik zeg u één ding’, zei hij. ‘Vergeet nooit dat mensen alles doen om op tv te komen.’ In Echo maakten wij van die ijdelheid weleens misbruik, maar er zat altijd een ironische knipoog in. Dat mis ik nu vaak. Er zijn uitzonderingen – de makers van Man bijt hond bijvoorbeeld – maar ik stel mij steeds meer vragen bij de ethiek van sommige programmamakers. Al die bevallingen op tv bijvoorbeeld, moet dat? Die mensen willen dat, akkoord, maar mensen worden vandaag veel te weinig tegen zichzelf beschermd. Ik hoor tv-makers vaak zeggen dat ’televisie therapeutisch kan werken’. Dat vind ik dus flauwekul. Stuur ze dan naar een therapeut. Iemand die verslaafd is aan plasseks zal niet geholpen worden door op tv te komen. Wel integendeel.

Hebt u ooit neergekeken op die gewone man?

VAN ROMPAEY: Nee, maar in het begin voelde ik me wel onwennig. Ik kwam uit een welgesteld gezin, studeerde in Leuven. Plots ging ik filmen in het volkscafé. Dat waren totaal verschillende milieus. De cameraman porde mij dan aan: ‘ Allez, Van Rompaey, spreekt die mens nu gewoon aan!’ Ik praatte wel met de mensen, maar alleen als de camera draaide. Natuurlijk was het voor een stuk geven en nemen. ‘Van Rompaey gebruikt de mensen om zichzelf belangrijk te maken’, hoorde ik. Nu ja, toen ik dat was, was dat niet meer nodig (lacht luid).

Humo schreef in 1974: ‘Jan Van Rompaey lacht met de mensen’. In 1979 vonden ze dat ‘Jan Van Rompaey altijd op de barricaden had gestaan’. Wat is er in godsnaam in die vijf jaar gebeurd?

VAN ROMPAEY: ’t Had te maken met mijn radioprogramma Janenalleman. In het begin zaten daar ook vooral ludieke items in. Mensen met sprekende papegaaien bijvoorbeeld, die op de radio nooit bleken te spreken. Tot grote wanhoop van hun vloekende baasjes. Maar het sloeg aan. Ik kom nu nog kinderen tegen die mij verantwoordelijk stellen voor de terreur die ze thuis op zondagmiddag moesten ondergaan: ‘Zitten, zwijgen en luisteren’. Elke keer als ik voor de micro ging zitten, kreeg ik een gevoel van macht. IJdelheid? Dat zal wel. Maar ik dacht: als er zoveel mensen luisteren, waarom gebruik ik radio dan niet als drukkingsmiddel om zwakkeren te helpen? Niet vanzelfsprekend, want wat doe je als die zwakkeren ongelijk hebben? Maar de toon van de items werd alsmaar socialer. Ik begon te begrijpen dat er in gewone mensen een schat van informatie kan zitten. En goede radio en televisie. Veel later is dat uitgemond in tv-programma’s als Ombudsjan.

Maar de gekte verdween wel.

VAN ROMPAEY: Ja, dat vond ik soms wel spijtig. Iemand als Sonja Barend kon dat dus wel: in tragische onderwerpen humor steken. De keren dat ik het probeerde, zeiden mijn medewerkers: ‘Zeg, wat was dat?’ Ik herinner mij een man die net genezen was van kanker en nu een probleem had met de bank. In het programma begon hij te roepen en te tieren. En ik: ‘Ziet maar dat ge nu geen hartinfarct krijgt.’Van Sonja accepteerden ze die dingen. Van mij niet.

Die foto van Patrick De Spiegelaere, waar u vlak voor de uitzending uw das staat te knopen, is tekenend. De zenuwen spatten van de foto.

VAN ROMPAEY: (knikt)Zelfs na honderden rechtstreekse uitzendingen voelde ik me verschrikkelijk onzeker. Nooit dacht ik: ‘Het was fantastisch vandaag.’ Dat was geen valse bescheidenheid. Toen ik uit de studio stapte, zei mijn toenmalige medewerker Herman Van Dijck wat er allemaal niet goed was geweest. Ik vroeg hem daarmee op te houden. Na zo’n uitzending ben je hypergevoelig, hè. De aflevering daarna zag ik hem staan. ‘En? Hoe was het?’ vroeg ik. ‘Ik zeg niks’, zei hij. Tja, toen wist ik het ook wel (lacht). Er kunnen honderdduizend dingen mislopen tijdens een live-uitzending.

Zoals de techniek. U was altijd blij als een klein kind als u weer ‘ns een technologische nieuwigheid kon introduceren.

VAN ROMPAEY: Ja, straalverbindingen, televoting… Ik wou het allemaal.

Ik herinner mij een legendarische uitzending van ‘Zeker weten’ met Paul Vanden Boeynants, toen die last had met het gerecht. De vraag was: ‘Kan deze man burgemeester van Brussel worden?’ Het publiek stemde hem massaal weg.

VAN ROMPAEY: Razend was hij. (imiteert stem van VDB)‘Dát zijn mijn kie-zers niet!’ Hij vertrok zonder zich te laten afschminken. Nadien heeft hij nooit meer met mij willen praten. Nu goed, hij had misschien wel gelijk. Ik ben later pas gaan beseffen hoe gevaarlijk en verrechtsend die televoting kon zijn. Op een dag luidde de vraag: ‘Moeten allochtonen stemrecht krijgen?’ Tijdens de uitzending fluisterde de eindredacteur in mijn oortje: ‘Jan, ’t is heel erg. 98 procent stemt “nee”. Wat doen we?’ Eerlijkheidshalve heb ik toch maar de uitslag gegeven. Maar vanaf toen hebben we beslist om die televoting alleen te gebruiken voor ludieke onderwerpen. Want statistisch klopt het natuurlijk voor geen meter: alleen ontevreden mensen bellen. Het probleem is dat televisie heel bevestigend werkt. Als mensen zien dat ‘de meerderheid zo denkt’, sluiten ze zich daarbij aan. Nu gebruiken ze het overal, ja. Zelfs in De zevende dag, waar dan 30 mensen stemmen over een onderwerp. Dan denk ik toch: tja.

Heeft televisie de verrechtsing in de hand gewerkt?

VAN ROMPAEY: Pff… Ik denk van niet. Maar de vraag is: moet televisie de samenleving beschermen tegen de verrechtsing? Ik vind van wel, maar niet door dingen weg te laten. Extreem-rechtse mensen moet je aan het woord laten, op voorwaarde dat je het ook goed doet. Dat is niet vanzelfsprekend, want die mensen kunnen niet relativeren of nuanceren. En blijven vasthangen aan hun premissen. Ik herinner mij een discussie met vier mensen die in een migrantenbuurt woonden. Op voorhand wist ik: die gaan heel rechtse praat verkopen. Daarom zette ik aan de andere kant van de tafel Paula D’Hondt, een madame die zich kon verdedigen. Ik vind het nog altijd heel fout om extreem-rechtse mensen alleen aan het woord te laten, zoals nu vaak gebeurt. Niets wijst er dan op dat ze verkeerd denken.

De marketingstrategen van Eén willen de mensen opnieuw bij elkaar brengen. Tv tegen de verzuring.

VAN ROMPAEY: Televisie heeft de kracht om mensen te mobiliseren. Tegelijkertijd kun je zo’n programma als Fata Morgana één keer doen, maar geen tien keer. Dan raken mensen dat ook beu.

Bettina Geysen zei onlangs: ‘Een programma als “Ombudsjan” kan niet meer, want dat vertrekt vanuit een probleemsituatie. Programma’s moeten nu een positief uitgangspunt hebben.’

VAN ROMPAEY: We losten de problemen ook wel op, hè. Ik vind dat het de plicht is van een openbare omroep om een ombudsprogramma te maken. Als je problemen uit de weg gaat omdat ze niet telegeniek zijn, dan ben je fout bezig.

Ondanks al die marketingpraat is televisie zo braaf. Er is zelfs niet eens een satirisch programma.

VAN ROMPAEY: In de jaren zestig deden we met Magesien een poging tot satire. Niet vanzelfsprekend, want de omroep was toen nog politiek gepatroneerd. Ik herinner mij dat Louis Major razend was omdat hij gepersifleerd werd op het decor van Fabeltjeskrant. We kregen toen direct een nota van de raad van bestuur: ‘Satire mag enkel geselen, maar niet bijten’. Man, man, man… Dat is natuurlijk al lang geleden. Het vreemde is: vandaag kan alles, maar gebeurt het niet. Ik denk dat dat komt omdat het kijkgedrag enorm veranderd is. De kijker is in al die jaren veel luier geworden. Als je nu een satirisch programma wilt maken, moet je eerst uitleggen waar het over gaat. En dan kun je beginnen met de satire. Dat is natuurlijk redelijk bespottelijk.

In het begin maakte u ook revolutionaire tv. Op het einde waren uw programma’s veel conventioneler. Is dat een logische evolutie?

VAN ROMPAEY: Vergeet niet dat vandaag veel minder kan. Alles zit in formats. Maar misschien heb je wel gelijk: iedereen heeft een potentieel in zich en na een tijdje raakt dat op.

Bart Peeters, jarenlang toegejuicht, werd dit jaar in Humo uitgeroepen tot ‘ergerlijkste tv-figuur van het jaar’. Het heeft hem een depressie opgeleverd, vertelde hij. Begrijpt u dat?

VAN ROMPAEY: Ik was heel verbaasd toen ik dat las. Bart zei altijd: ‘Ik vertel niet over mijn privé-leven’ en dan praat hij plots openlijk over zijn depressie en zijn doodgeboren kindje. Ik vroeg mij af: wie is nu eigenlijk de echte Bart Peeters? Maar wat hij zei, begrijp ik heel goed. Het is heel pijnlijk: overal lof krijgen en dan plots niet meer. Toen mijn kijkcijfers week na week begonnen te dalen, was ik daar ook niet goed van. Dat is een nederlaag. Iedereen in dit vak doet het om applaus te krijgen.

Voelt u zich nog thuis in de huidige tv-wereld?

VAN ROMPAEY: Ik heb mij bewust proberen te omringen door jonge mensen. Maar ik merkte de laatste jaren toch dat ik meer moeite had om te volgen. Niet dat er een kloof ontstond, maar toch. Mensen zijn zich ook veel bewuster geworden van de impact van het medium. In de eerste plaats politici. Het is verschrikkelijk moeilijk geworden om vandaag politici te interviewen. Je voelt dat ze altijd een bijbedoeling hebben, nooit helemaal eerlijk zijn. Ik heb ook de intrede van de mediatraining meegemaakt. Plots keken politici mij niet meer aan, want in de mediatraining hadden ze geleerd om ‘naar de camera te spreken’. Daar kon ik dus niet tegen. ‘Hallo, ik zit hier’, zei ik dan altijd. (lacht) Nu ja, vroeger had je het tegenovergestelde. Zo’n hautain figuur als Gaston Eyskens: het was ook moeilijk om daar tv mee te maken.

Zou u vandaag een jonge tv-maker willen zijn?

VAN ROMPAEY: Nee. De krankzinnige jongeren, die wij waren, krijgen nu veel minder kansen. Jan Ceuleers zei mij: ‘Van Rompaey, maak nog ‘ns een talkshow.’ Dat kan nu niet meer. Televisie is meer berekend geworden. De fantasie wordt onder controle gehouden. Elk programma wordt honderd keer getest. Ik vind het heel tekenend dat er bijna geen enkel programma nog rechtstreeks wordt uitgezonden. De grote tv-strategen zeggen: mensen willen zich geen zorgen maken. Dat zal wel zo zijn. Maar ik mis iets…

Verrassing?

VAN ROMPAEY: Voilà . Op het moment dat het misliep, vond ik dat nochtans niet leuk. Ik herinner mij een straalverbinding met Jef Lambrecht uit Amman. Iedereen zag hem, maar hij hoorde mij niet. En ik maar roepen: ‘Jef? Jef? Jef?’ En Jef moffelde in beeld nog vlug een sigaret en een glas whisky weg (lacht). Nu denk ik: het leverde misschien wel mooie tv op.

Door Stijn Tormans

‘Het wrede aan televisie is dat het een medium is dat je erop wijst dat je ouder aan het worden bent.’

‘De krankzinnige jongeren, die wij waren, krijgen nu veel minder kansen.’

‘Als je problemen uit de weg gaat omdat ze niet telegeniek zijn, dan ben je fout bezig.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content