Door militaire allianties met India, Japan en andere landen proberen de Verenigde Staten de macht van grote rivaal China in te dammen. Maar is dat wel verstandig? En hoe lang zullen de oude dictators in Peking nog met lede ogen toekijken?

Als iemand ooit de geschiedenis van de Derde Wereldoorlog schrijft, mag hij of zij wellicht stellen dat 28 juni 2005 de dag was waarop een nieuwe wereldbrand onomkeerbaar werd. Op die dag ondertekenden de Indiase minister van Defensie Pranab Mukherjee en zijn Amerikaanse collega Donald Rumsfeld in Washington een tienjarig verdrag over militaire samenwerking, gezamenlijke wapenproductie en raketafweer. Het gaat nog niet om een officiële alliantie, maar voor de Chinezen was het toch voldoende om te beseffen dat de Amerikanen hun land doelbewust militair aan het insluiten zijn.

Sinds die dag spreekt Peking ongekend scherpe taal. Zo waarschuwde generaal-majoor Zhu Chenghu midden juli in een officiële nota dat de Chinese regering mogelijk zal afzien van haar voornemen om niet als eerste gebruik te maken van kernwapens, als het met de Amerikanen tot een conflict zou komen over Taiwan. ‘In een conventionele oorlog zijn we tegen de VS niet opgewassen’, zei de generaal. Impliciet gaf hij daarmee aan dat China dus naar de kernwapens zal grijpen. ‘Wij Chinezen bereiden ons voor op de vernietiging van alle steden ten oosten van Xian. Uiteraard zullen de Amerikanen er rekening mee moeten houden dat honderden van hun steden door óns zullen worden vernietigd.’

In werkelijkheid is China op dit moment absoluut niet in staat om ‘honderden Amerikaanse steden’ te vernietigen. Misschien een of twee, met wat geluk. De Amerikanen kunnen daarentegen met gemak elke Chinese stad ten oosten van Xian met de grond gelijkmaken, en die ten westen erbij. Hoe komt het dan dat een Chinese generaal zulke stoere taal spreekt? Niet omdat er in Peking nu plots gekken aan de macht zijn. Wel omdat de Chinezen geloven dat sinds enige tijd de gekken in Washington de dienst uitmaken. In Peking vreest men zelfs dat de Amerikanen een ring van militaire bondgenoten rond China aan het leggen zijn, vergelijkbaar met die rond de Sovjet-Unie ten tijde van de Koude Oorlog.

Die angst in niet onterecht. De VS doen al enkele jaren verwoede pogingen om oude bondgenoot Japan weer te remilitariseren. Met succes, onlangs zond Tokio een regiment soldaten naar Irak, na een halve eeuw geweigerd te hebben om troepen naar gevechtsgebieden te sturen. In februari verklaarde men zelfs officieel dat de Zeestraat van Taiwan voor zowel de VS als Japan een strategisch belangrijk punt vormt, wat concreet wil zeggen dat de Japanse troepen de VS zouden bijstaan bij een Chinese aanval op Taiwan. Washington zoekt en vindt ook nieuwe bondgenoten in Azië. Regelmatig trainen Thaise, Maleisische, Singaporese, Indonesische en Filipijnse troepen met het Amerikaanse leger. Vorig jaar vonden ook voor het eerst sinds de val van Saigon in 1975 militaire topontmoetingen plaats tussen de VS en Vietnam. In feite is de recente overeenkomst tussen Washington en New Delhi, de sluitsteen in een volledige verdedigingsgordel rond China.

ELF SEPTEMBER

De Amerikaanse flirt met India begon bij het aantreden van George W. Bush als president in januari 2001. Daarvoor lagen de relaties tussen beide landen moeilijker, door de sancties die de regering-Clinton had opgelegd nadat eerst India en daarna Pakistan in 1998 een aantal kernproeven hadden ondernomen. Bij een bezoek van de Indiase minister van Buitenlandse Zaken Jaswant Singh aan Washington in april 2001, nodigde de Amerikaanse president hem uit op het Witte Huis voor een niet geplande ontmoeting. Singh sprak achteraf over ‘het begin van een nieuw tijdperk’ in de relaties tussen India en de VS. Ondertussen werd China gedegradeerd van ‘strategische partner’ naar ‘strategische concurrent’.

Kort na de terreuraanslagen van 11 september werden de Amerikaanse sancties tegen India (en Pakistan) opgeheven, in naam van de oorlog tegen het terrorisme. In oktober 2002 werd India officieel gepromoveerd tot de club van nauwe Amerikaanse bondgenoten, het statuut dat landen als Japan en Zuid-Korea al langer hadden. Op die manier is ook niet langer de goedkeuring van het Congres nodig om militair materieel te verkopen.

Vervolgens stapelen de verontrustende berichten zich op. ‘China vormt op economisch en militair vlak de voornaamste bedreiging voor de veiligheid van beide landen (VS en India) in de toekomst’, staat te lezen in een geheim document van het Amerikaanse ministerie van Defensie uit 2003 dat in Jane’s Foreign Report naar buiten werd gebracht. Lloyd Richardson van het Hudson Institute, een invloedrijke Amerikaanse denktank, deelde aan de Financial Times mee dat enkel India ‘de economische en militaire macht bezit om de negatieve effecten van China’s opkomst als regionale en wereldmacht te counteren. India is de meest onderschatte van onze mogelijke bondgenoten binnen de strategie om China te omsluiten.’ En in september 2003 oefenden Amerikaanse genietroepen samen met hun Indiase collega’s in Ladakh, dicht bij de uiterst gevoelige en betwiste grenzen met China en Pakistan, een gebied waar India voorheen nooit buitenlandse troepen had toegelaten. Datzelfde jaar werden ook de eerste gezamenlijke luchtoefeningen uitgevoerd.

Maar toen gebeurde er iets wat niet voorzien was. In mei 2004 verloor de ultra-nationalistische Bharatiya Janata Partij (BJP) de verkiezingen tegen de Congrespartij van Sonia Gandhi en voormalig minister van Financiën Manmohan Singh. De Amerikanen verloren zo hun natuurlijke bondgenoot; de nationalisten van de BJP zijn vanouds erg anti-Chinees gezind. Vele waarnemers namen dan ook aan dat het plan om India te laten toetreden tot het selecte clubje bondgenoten van de VS een plotse halt zou worden toegeroepen. De Congrespartij heette immers voorstander te zijn van een neutraal buitenlands beleid. Maar in september 2004, vlak na zijn aantreden, had eerste minister Manmohan Singh een ontmoeting met president Bush tijdens de Algemene Vergadering van de VN in New York. Latere gebeurtenissen doen sterk vermoeden dat ze toen een principieel akkoord bereikten om een militair bondgenootschap in het leven te roepen.

UIT ELKAAR SPELEN

Wat kan Singh bezield hebben om dit te doen, zeker op een moment dat de relaties met China relatief goed waren? Een van de motieven is ongetwijfeld India’s bezorgdheid over de al lang bestaande alliantie tussen de VS en rivaal Pakistan, die nog versterkt werd na de aanslagen van 11 september. De Pakistani’s scoren immers regelmatig goede punten bij de Amerikanen door hun hulp in de oorlog tegen het terrorisme. Een nauwere band met de VS is voor India dé manier om de twee landen uit elkaar te spelen.

En wat de deal voor India nog aantrekkelijker maakte, is de Amerikaanse belofte om hoogstaande militaire technologie zoals het Patriot PAC-II antiraketsysteem ter beschikking te stellen. Daarenboven krijgt India ook toegang tot de nieuwe Amerikaanse Joint Strike Fighter, wanneer die beschikbaar is. Zelfs het exportverbod van Amerikaanse niet-militaire kerntechnologie zal opgeheven worden voor ambitieuze nucleaire programma’s. Een verleidelijk aanbod voor de Indiase militairen en politici die dromen van een plaatsje tussen de grote wereldmachten.

Maar er was één ernstig probleem. Nauwere betrekkingen tussen India en de VS, in combinatie met een ambitieuze opwaardering van het Indiase leger, zouden China ongetwijfeld wakker schudden. Met een wapenwedloop en misschien zelfs een langdurige militaire confrontatie tot gevolg. Als dat zou gebeuren, zou het verlies voor India veel groter zijn dan de winst. Hoe konden verstandige en gematigde leiders als Manmohan Singh en Sofia Gandhi zo’n risico rechtvaardigen?

Arrogantie, overmoed en hoogheidswaanzin? ‘India weet waar het mee bezig is’, verzekerden vertrouwensmensen van eerste minister Singh. ‘En India gaat van China geen vijand maken.’ Dat is zonder enige twijfel precies wat de Indiase leiders geloven: dat ze van die lompe Amerikanen kunnen krijgen wat ze willen zonder dat Washington hen in een confrontatie met China zal storten. Wij Indiërs zijn verstandiger en geraffineerder, zo redeneren ze in New Delhi, en we weten hoe we de reactie van China moeten aanpakken. De arrogantie van de neoconservatieven in Washington heeft een natuurlijke partner gevonden in de overmoed van de Indiase strategen, en het zou best kunnen dat de hele wereld zich dat nog zal berouwen.

Nu moest het Indiaas-Amerikaanse huwelijk alleen nog bezegeld worden. Op 25 maart 2005 deelde een Amerikaanse regeringswoordvoerder mee dat president Bush en minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice ‘richtlijnen hadden ontworpen voor een uitgesproken ruimere strategische relatie’ met India. Bij haar bezoek aan New Delhi een paar dagen later, deelde Rice aan eerste minister Singh mee dat Washington ‘India wilde helpen om een wereldmacht te worden in de 21e eeuw’. De woordvoerder die haar vergezelde, benadrukte nog dat Washington ‘de implicaties van die verklaring, ook de militaire, volledig onderschrijft’. En toen schoot China plotseling wakker.

NIEUW TIJDPERK

Waarschijnlijk was China er zich best van bewust dat de VS en India bezig waren aan een paringsdans. Maar dat de gesprekken al zo ver gevorderd waren, moet Peking hebben verrast. De Chinese premier Wen Jiabao reageerde meteen. Op 10 april, amper twee weken na Condoleezza Rice, arriveerde hij in New Delhi, met een aantal niet mis te verstane geschenken: een vrijhandelszone tussen beide landen, een officiële Chinese landkaart die voor het eerst het piepkleine Himalayastaatje Sikkim als Indiaas grondgebied erkende, en (volgens een doorgaans betrouwbare Indiase bron) een ruil van betwiste grondgebieden langs de westelijke en oostelijke delen van de grens tussen India en Tibet, die de voortdurende grensconflicten tussen de twee landen met een vingerknip zou beëindigen.

Maar het kalf was al verdronken. India aanvaardde nog wel de kaart, stemde toe in een open discussie over een vrijhandelszone, maar weigerde de grenzenruil. Wen en Singh ondertekenden elf akkoorden en verklaarden dat de twee landen een ‘strategisch partnerschap voor vrede en welvaart’ aan het uitwerken waren. Toch was Wen met een kluitje in het riet gestuurd. Twee maanden later, op 28 juni, vloog de Indiase minister van Defensie Pranab Mukherjee naar Washington om er de tienjarige overeenkomst te ondertekenen rond militaire samenwerking en gezamenlijke wapenproductie. ‘De VS en India zijn een nieuw tijdperk ingegaan’, klonk het in de gezamenlijke verklaring van Mukherjee en de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld na de ondertekening. En die vaststelling was even correct als zorgwekkend.

Sedert het begin van de jaren negentig, wanneer de instorting van de Sovjet-Unie er onverwachts voor zorgde dat de Verenigde Staten als enige supermacht overbleven, heeft Washington alles in het werk gesteld om die uitzonderlijke status te bestendigen. Toen in de late jaren negentig de groei van de Chinese economie zichtbaar werd, was het haast onvermijdelijk dat de Amerikanen China gingen zien als de voornaamste potentiële bedreiging voor hun macht. En gezien de grote invloed van het Amerikaanse militair-industriële complex in Washington, was het nagenoeg onvermijdelijk dat de reactie in de eerste plaats militair van aard zou zijn. Voor wie alleen de hamer weet te hanteren, ziet alles eruit als een nagel.

Het maakt voor Washington dus niets uit dat China bezig is de belangrijkste handelspartner van de VS te worden – geschat wordt dat tegen 2008 zo’n 600 miljard dollar zal verhandeld zijn tussen beide landen – en dat het bijna 200 miljard dollar van de Amerikaanse buitenlandse schuld draagt. Het maakt niets uit dat Indiase bronnen het Chinese defensiebudget ramen op zo’n 30 miljard dollar per jaar, slechts twee keer zoveel als India’s eigen budget en minder dan een tiende van het Amerikaanse. Het maakt ook niets uit dat het Chinese systeem niet langer een ideologische rivaal van de Verenigde Staten is, en dat China buiten zijn huidige grenzen geen territoriale ambities koestert, behalve dan voor een eventuele hereniging met Taiwan. Nee: China is de opkomende macht en om die reden de volgende vijand, punt uit. En het passende Amerikaanse antwoord is gewoon hetzelfde doen als wat ook de vorige keer zijn vruchten afwierp: dam de dreiging in met bondgenoten en militaire bases, en ‘beheers’ haar.

CHINEZEN ZIJN NIET BLIND

Kan het buitenlands beleid van een supermacht echt zo kortzichtig zijn? Natuurlijk wel, zeker wanneer een grootmacht in een staat van relatief verval verkeert. In de geschiedenis sluit het Engels-Russische verdrag van 1907 waarschijnlijk het nauwst aan bij het Indo-Amerikaanse akkoord van 2005. Dat riep de zogeheten Triple Entente tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland in het leven, voornamelijk om de rijzende macht van dat moment, Duitsland, in toom te houden.

Dat wil gelukkig nog niet zeggen dat deze nieuwe ‘Entente’ – de Verenigde Staten, Japan en India, aangevuld met kleinere mogendheden – zal leiden tot een wereldoorlog. Maar het zou er wel voor kunnen zorgen dat China als antwoord zich militair en diplomatisch gaat versterken, wat op zijn beurt zou kunnen resulteren in de militarisering van het grootste deel van Azië. En zelfs al leidt het niet tot een oorlog, dan zou zo’n confrontatie nog altijd een enorme verspilling zijn van middelen en voortdurend de politieke aandacht en energie wegtrekken die hard nodig is om de echte problemen in de wereld aan te pakken. In het ergste geval kan dit effectief leiden tot een oorlog. Op dit moment mag dat misschien als een gekke voorspelling klinken. Maar 1914 zag ook niemand aankomen.

En toch is de grote kwetsbaarheid van het huidige communistische regime in China ook onze grootste bondgenoot. De verstarde dictatuur in Peking wordt door de steeds beter ontwikkelde bevolking maar getolereerd zolang ze voor een almaar stijgende welvaart zorgt. Met andere woorden: wat China tot elke prijs moet vermijden, is een militaire confrontatie met zijn belangrijkste overzeese handelspartner. Dat kan de welvaartsgroei immers abrupt een halt toeroepen. Daarom heeft Peking zich steevast kalm gehouden, zelfs wanneer het geconfronteerd werd met de herbewapening van Japan, met een almaar sterker wordende onafhankelijkheidsbeweging in Taiwan en met een steeds nauwer sluitende kring van Amerikaanse bondgenoten rond zijn zuidelijke en westelijke grenzen waartoe nu dus ook India behoort. Toch stijgen de Chinese militaire uitgaven maar een beetje sneller dan het algemene groeipercentage van de economie. Peking kijkt voorlopig de kat uit de boom en weigert te panikeren. Maar de Amerikaanse zoektocht naar bondgenoten in Azië zet de Chinezen steeds meer onder druk.

Het bitterst aan heel deze zaak is wel dat de regering-Bush, die toch beweert de democratie over de wereld te verspreiden, een situatie heeft gecreëerd waardoor de veiligheid van ieder van ons mogelijk afhangt van het voortbestaan van een ondemocratische en impopulaire regering in het meest bevolkte land ter wereld. In een maatschappij met een vrije pers en een verkozen regering zou het immers veel moeilijker zijn om te voorkomen dat politieke partijen en belangengroepen de bevolking zouden opzetten tegen de VS en hun kwaaie bedoelingen (net zoals Amerikaanse partijen en groeperingen doen over de ‘Chinese dreiging’). De gewone Chinezen zijn heus niet allemaal blind voor wat er rond hun grenzen aan het gebeuren is.

Bewerking: J.V.B.

GWYNNE DYER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content