De standaardtaal staat onder druk – niet alleen in ons taalgebied overigens. Enige kanttekeningen bij ‘Eigen taal eerst!’.

Veel leed is het lot van wie in dit land het Nederlands lief is. Nu ja, wat héét… Laat dat nu precies het probleem zijn: ‘Nederlands? In Vlaanderen? Wat voor Nederlands dan wel? Moet het om te beginnen wel Nederlands zijn? Wat is er eigenlijk mis met Vlaams? Hebben we ons niet lang genoeg laten ringeloren door al die schoolmeesters met hun ‘ABN’ die (enz. enz.)?’ U herkent de ton de la musique, ongetwijfeld, die als een basso continuo nu alweer jaren door dit land bromt, en niet alleen te beluisteren valt bij Bert Anciaux en Tom Lanoye, maar bijvoorbeeld ook bij die talloos vele leerkrachten die ‘ Oenoemta?‘ zeggen als ze willen weten of hun leerlingen de naam van iets kennen. De gevolgen hiervan hoort u elke dag om u heen: gewoon goed Nederlands, dat in dit land toch al nooit uit zoveel monden opklonk, is bezig weer op te stijgen tot zeer etherische, voor de overgrote meerderheid der Vlaampjes en Vlaminnetjes volstrekt onbereikbare hoogten.

Een en ander past overigens in een trend. De neerlandicus Joop van der Horst heeft er net een interessant, maar ook tot tegenspraak nodend boek over geschreven: Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur. De centrale stelling daarvan is deze: het concept ‘standaardtaal’, dat uitgaat van het primaat van de geschreven taal, is vijf eeuwen lang, tot ongeveer 1970, een zeer succesvol ideologisch gegeven gebleken bij de totstandkoming en vervolgens de groei en bloei van de Europese eenheidstalen, maar heeft nu uitgediend. Onder meer ook omdat de socialepromotiefunctie van de standaardtaal vrijwel verdwenen is: je hoeft niet per se nog ‘beschaafd’ te praten, laat staan te kunnen spellen, laat helemaal staan noties van de schriftelijke cultuur (grammatica, stijl, literatuur) te hebben om het te maken in onze westerse samenlevingen.

En jawel, dat is winst: het is namelijk democratischer. Maar er zijn ook niet geringe verliezen. Dat iets het geval is – en het gebrek aan waardering voor de standaardtaal, ook in andere Europese landen, is onmiskenbaar – betekent nog niet per se dat het dus ook onvermijdelijk, laat staan wenselijk is. Moet er wérkelijk weer maar eens op gewezen worden dat een overkoepelende standaard op het gebied van algemene bruikbaarheid en begrijpelijkheid toch zekere voordelen biedt boven hoe dan ook particuliere dialecten en groepstalen?

‘Dat is mama zijn fiets’, zegt mijn jongste zoon. Op zich is dat onverschillig (want, inderdaad, er bestaan geen niet-functionele talen): in het Afrikaans zegt iedereen het zo. Niettemin is het geen goed Nederlands – niet omdat het niet functioneel zou zijn (een democratisch gegeven), maar omdat traditie, norm en esthetica, wat als men wil ‘elitaire’ concepten zijn, het nu eenmaal anders willen. En om de vermeende tegenstelling tussen die twee gaat het hier uiteindelijk.

Wie naast de standaardtaal geen enkel ander taalgebruik duldt, in geen enkele omstandigheid, is een starre regent – maar bestaan er werkelijk zulke mensen? Wie, omgekeerd, vindt dat de rest van de wereld maar de moeite moet doen om zijn eigen particuliere patois te begrijpen (want daar komt het op neer als je welke standaard dan ook die je, o gruwel, hebt moeten léren afwijst) is een arrogante populist – en zou het kunnen dat déze houding toch ietsje minder denkbeeldig is dan de eerste?

door Herman Jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content