In Oost-Congo leveren de VN-vredesmacht MONUSCO en het Congolese regeringsleger strijd tegen rebellen. Lange tijd kelderden ze hun eigen reputatie, maar sinds kort laat het tweespan de tanden zien. Er worden veldslagen gewonnen, rebellen leveren hun wapens in. Mag Oost-Congo eindelijk op vrede hopen?

‘Sigaretten!’ Hij blaft het als een dwingend verzoek om mijn documenten te tonen, maar die interesseren hem niet. Onderuitgezakt tegen een stoffige muur bewaakt hij met zijn collega’s de ingang van de luchthaven van Goma, de provinciehoofdstad van het door oorlog geteisterde Noord-Kivu. Hij draagt basketschoenen en een zwart T-shirt. Alleen aan zijn legerbroek en machinegeweer is hij als soldaat van de Forces Armées de la République Démocratique du Congo (FARDC) te herkennen.

‘Sorry, ik rook niet.’

‘Maar ik wel’, klinkt het bits.

Ik loop naar binnen. ‘Bier dan!’ roept hij nog.

Strepen, sterren en een priestergewaad decoreren de twee zitbanken van de MONUSCO-helikopter. We vliegen naar Otobora, een door oerwoud omsloten gehucht dat de afgelopen jaren niet van oorlogsmiserie gespaard is gebleven. Maar er is goed nieuws. Facties van twee geduchte rebellengroepen, de Raia Mutomboki en de Mai-Mai Kifuafua, zouden hun wapens hebben ingeleverd bij de lokale post van de VN-vredesmissie MONUSCO (Mission de l’Organisation des Nations Unies pour la Stabilisation en République Démocratique du Congo). De VN, het Congolese leger en zelfs de kerk hebben hun topmensen afgevaardigd om met de rebellen te gaan praten. ‘Een belangrijke overgave’, glundert een MONUSCO-officier. ‘De meeste gewapende groepen hebben de wapens al neergelegd.’ Sinds de internationale troepenmacht op 30 juli 2013 een ultimatum stelde aan de rebellenbewegingen is elke overgave een morele zege.

MONUSCO en de Democratische Republiek Congo vieren dit jaar hun kristallen bruiloft: een vijftienjarig verstandshuwelijk vol wantrouwen en affaires, maar waarvan beide partners weten dat ze wellicht nog jaren tot elkaar veroordeeld zijn. De VN-troepenmacht stapte de Afrikaanse broeihaard binnen in 1999, te midden van de Tweede Congo-oorlog. De door Rwanda, Uganda en Burundi opgezette rebellenbeweging RCD was een jaar eerder vanuit Goma aan haar opmars begonnen om het bewind van toenmalig president Laurent-Désiré Kabila omver te werpen. Die kreeg op zijn beurt steun van onder andere Angola en Zimbabwe.

Omdat Kabila geen troepen had in het oosten, bewapende hij rebellengroepen als de nationalistische Mai-Mai en de Interahamwe, Rwandese Hutu’s die in 1994 slachtingen aanrichtten tijdens de genocide en nadien naar buurland Congo vluchtten voor het oprukkende Tutsi-leger van Paul Kagame. Een onontwarbaar kluwen van tientallen milities vormde wisselende coalities om, gesteund door de Congolese overheid of de buurlanden, elkaar te bekampen, de lokale bevolking te terroriseren, en controle te verwerven over de bodemschatten van Oost-Congo.

Met het Accord global et inclusif in Pretoria kwam in 2002 officieel een einde aan de oorlog, maar in de oostelijke provincies Ituri, Noord-Kivu en Zuid-Kivu vochten binnen- en buitenlandse gewapende groepen onverminderd voort. Ondertussen zijn er een vijftigtal. Met naar schatting 5,4 miljoen doden – velen door ziekte en hongersnood – is het conflict het bloedigste sinds de Tweede Wereldoorlog. Dorpen worden plat-gebrand, burgers afgeslacht, vrouwen en kinderen met geweerkolven verkracht op de lichamen van hun dode echtgenoten en vaders.

MONUSCO – met 21.000 manschappen en een jaarlijks budget van 1,1 miljard euro de grootste en duurste VN-missie ooit – keek jarenlang toe vanaf de zijlijn, niet bereid om militairen te slachtofferen aan een conflict dat wel hun soldij betaalde maar niet het hunne was. Officieren excuseerden hun volstrekte nutteloosheid met ‘het beperkte mandaat waarbinnen ze moeten opereren’. Af en toe maken ze wat kabaal, maar niemand luistert, in de wetenschap dat MONUSCO zich consequent terugtrekt nog voor er geschoten wordt. Bij kritiek wordt beschuldigend naar de VN-Veiligheidsraad gewezen.

Herwonnen moreel

Op 20 november 2012 kwam de ultieme blamage voor de vredesmacht, die op blogs en Twitter ondertussen #MONUSELESS was gaan heten. Enkele honderden rebellen van de door Rwanda en Uganda gesteunde militie M23 namen moeiteloos Goma in, de provinciehoofdstad met meer dan een miljoen inwoners en vluchtelingen én het basiskamp van de VN-troepenmacht.

M23 was een nakomeling van de rebellenbeweging CNDP (Congrès National pour la Défense du Peuple). Toen CNDP op 23 maart 2009 een vredesakkoord sloot met de overheid, werden de rebellen in het Congolese leger FARDC geïntegreerd. Oorlogsmisdadiger Bosco Ntaganda mocht als generaal zijn eigen troepen blijven leiden. Toen hij in 2012 gearresteerd dreigde te worden en geïntegreerde CNDP-rebellen klaagden over te weinig soldij, zag M23 het levenslicht.

Na de val van Goma groeide het besef dat een krachtiger VN-missie noodzakelijk was. De Duitse diplomaat Martin Kobler werd weggehaald uit Irak om als speciaal vertegenwoordiger van secretaris-generaal Ban Ki-moon de MONUSCO-missie onder zijn hoede te nemen. De militaire leiding kwam in handen van de Braziliaanse luitenant-generaal Carlos Alberto dos Santos Cruz, die boven op de huidige MONUSCO-troepen een bijzondere interventiebrigade van 3000 man ter beschikking kreeg.

Bevelhebber Dos Santos belooft dat MONUSCO zich niet langer op gekortwiekte vleugels zal beroepen. ‘Het nieuwe mandaat verschilt nauwelijks van het vorige. Het gedrag en de motivatie van de troepen zijn veel belangrijker. We zijn hier om actie te ondernemen’, zegt hij. Wel waarschuwt hij voor onredelijke verwachtingen. ‘MONUSCO kan dit conflict niet oplossen. Wij doen alles om het Congolese leger te ondersteunen, maar Kinshasa heeft de hoofdverantwoordelijkheid.’

In de hoofdstad zat ook Joseph Kabila sinds de opmars van M23 steeds ongemakkelijker op zijn presidentiële stoel te schuifelen. Na de omstreden verkiezingen van 2011 had hij veel krediet verloren bij de Congolese bevolking. Nu een nieuwe rebellie westwaarts dreigde op te rukken, moest hij zijn struisvogelpolitiek voor alles wat aan de oostgrens gebeurde wel laten varen. Corrupte officieren werden aan het front ingeruild voor nieuwe generaals, die het soldij van de troepen uitbetaalden in plaats van het in eigen zak te steken. FARDC begon tot ieders verwondering veldslagen te winnen. ‘Er is zichtbaar verbetering. Het Congolese leger is efficiënter, beter uitgerust en beter gecoördineerd dan zeven maanden geleden’, aldus Dos Santos.

M23 bleek kansloos tegen de pressie van MONUSCO en het herwonnen moreel van de Congolese troepen. Rwanda moest onder sterke internationale druk zijn steun aan de militie stopzetten. ‘Plots namen ze in Kigali de telefoon niet meer op’, getuigde een M23- kopstuk daarover. Op 12 december 2013 ondertekende de rebellenbeweging in Nairobi haar militaire overgave.

Vier maanden eerder had Dos Santos aan alle gewapende groepen rond Goma een ultimatum gesteld: de wapens neerleggen of ontwapend worden. ‘Onze eerste taak was om in en rond Goma een veilige zone te creëren. Nu we daarin geslaagd zijn, zullen we systematisch de resterende rebellengroepen aanpakken. Maar er zijn milities over bijna 2000 kilometer, dus we moeten prioriteiten stellen’, zegt de MONUSCO-bevelhebber.

Vooral de buitenlandse rebellen liggen in het vizier. FARDC, logistiek en strategisch geruggensteund door de VN-macht, vecht al enkele weken een verbeten strijd uit met ADF/Nalu, islamitische rebellen uit Uganda die de streek rond het noordelijke Beni terroriseren. ‘Daarna is FDLR wellicht aan de beurt’, zegt Dos Santos. De Forces Démocratiques de Libération du Rwanda bestaan uit Rwandese Hutu’s die ten tijde van de genocide massaal naar buurland Congo zijn gevlucht. Door etnische spanningen, overbevolking en aanvallen uit Rwanda spelen ze al twintig jaar een hoofdrol in het Oost-Congolese conflict, als jager en als prooi.

‘De focus ligt op die buitenlandse groepen, omdat zonder hen de vele autochtone rebellenbewegingen geen bestaansrecht meer hebben: ze zijn in het leven geroepen om zich tegen buitenlandse agressie te verdedigen’, zegt priester Arsène Masumbuko, hoofd van de ngo Caritas International in Goma. Hij reist samen met de militairen naar Otobora om te bemiddelen met de rebellen van Raia Mutomboki en Mai-Mai Kifuafua. Het zijn maar twee van de naar schatting vijftig autochtone rebellengroepen, maar volgens militaire bronnen zou al een dertigtal milities de wapens hebben neergelegd.

Wishful thinking

Dat feiten, geruchten en wishful thinking in Oost-Congo weleens met elkaar verward worden, blijkt al gauw bij aankomst in Otobora. Vijf geweren en wat munitie, dat is de schamele oogst waarvoor een delegatie van twintig man met de helikopter is overgevlogen. Sommige hebben de rebellen zelf ineengeknutseld met hout en buizen, andere zijn roestige veteranen uit de Koude Oorlog. Enkele tientallen Raia Mutomboki, de meesten zijn tieners, willen zich overgeven. De meesten van hun compatriotten en de leiders zitten echter twee kilometer verderop in het woud. Ze zijn bang om gearresteerd te worden. De lokale Mai-Maigroep heeft geen wapens ingeleverd, ze heeft alleen een paar vertegenwoordigers gestuurd om te horen wat er te rapen valt.

FARDC-generaal Delphin Kahimbi doet in een klaslokaaltje de verschillende stappen van het DDR/RR-proces uit de doeken: Disarmament, Demobilization, Repatriation, Reintegration, Resettlement. Theoretisch lijkt het stappenplan voor maatschappelijke re-integratie te sluiten als een bus, maar concrete beloften of een tijdsbestek horen de rebellen niet. ‘Wees geduldig’, zegt de generaal.

Kahimbi en priester Masumbuko proberen hen ervan te overtuigen hun wapens in te leveren. Alle wapens. Want in de regel komt alleen een strijder die een vuurwapen meebrengt in aanmerking voor DDR/RR. Die wapens hebben ze niet meer nodig, betoogt het bezoek uit Goma, want voortaan zullen het leger en MONUSCO voor veiligheid zorgen. Een rebellenwoordvoerder houdt vol dat ze alle vuurwapens hebben ingeleverd.

Een strijder die zich niet heeft aangemeld en in de schaduw van een hut het resultaat van de besprekingen afwacht, is loslippiger. ‘Beetje bij beetje’, lacht hij zuinig. ‘Wat gaan we doen als we zonder wapens worden aangevallen door FDLR?’ Hij wijst in de richting van de rivier. ‘Daar zitten ze, twee kilometer verderop. Ze hebben onze huizen in brand gestoken en onze families vermoord. Noch het leger, noch de VN hebben ons ooit beschermd. Nu zouden ze dat plots wel doen? Zolang de overheid onze veiligheid niet garandeert, zijn wij verplicht om op post te blijven.’

Na de onderhandelingen in het klaslokaaltje zijn er alleen bedrukte gezichten te zien. ‘Die strijders zijn een gevaar voor de dorpsbewoners’, zegt priester Masumbuko. ‘Als er geen concrete alternatieven komen, nemen ze de wapens weer op. We hebben een programma om hen drie tot twaalf maanden een bezigheid te geven en ze weer te integreren in het civiele leven, maar er is te weinig financiering om het uit te voeren.’

Sommige rebellen willen terugkeren naar huis, anderen verkiezen hun geweer. De meesten hopen in het Congolese leger te integreren. ‘Maar ze moeten rationeel blijven’, zegt Masumbuko. ‘Die jongens noemen zich kolonel of generaal. Ze hebben nooit leren lezen of schrijven, maar verwachten wel dat ze in het leger dezelfde rang krijgen als in het woud.’

Integratie in het leger, gepaard met amnestie voor begane oorlogsmisdaden, was jarenlang het toverrecept om gewapende groepen vredesakkoorden te laten ondertekenen. ‘De bedoelingen waren goed, maar dat beleid heeft de situatie nog onstabieler gemaakt’, zegt Masumbuko. ‘Nieuwe officieren hadden vaak geen enkele intellectuele of ethische basis. Daarmee bouw je geen leger.’

De zogenaamde ‘brassage’ moest alle rebellengroepen mixen tot één nationaal leger, maar in de praktijk bleven krijgsheren vaak hun eigen troepen leiden, in hetzelfde gebied dat ze ook voor hun integratie al controleerden. Het enige wat veranderde was het uniform, en de mogelijkheid om zich met het soldij van hun voetvolk te verrijken. Soldaten hadden een wapen, en werden dus verondersteld hun eigen levensonderhoud bijeen te kunnen graaien. Het resultaat is een leger dat er nooit één is geweest. Een leger dat verkracht, lucratieve mijnen controleert voor eigen gewin, een leger waarvoor sigaretten schooien een tic nerveux is geworden.

‘FARDC heeft geen doctrine, geen centraal gezag. Hoe kan het leger dan ooit de nationale integriteit bewaren?’ zo bekritiseert luitenant-kolonel Dani Balume (36) zijn eigen werkgever. Voordat hij met zijn huidige graad het leger binnenkwam, streed hij met drie rebellengroepen: als tiener met het AFDL van Laurent Kabila tegen Mobutu, tijdens de tweede Congo-oorlog met de Mai Mai Akilmali tegen het door Rwanda en Uganda gesteunde RCD, en enkele jaren geleden met PARECO tegen Laurent Nkunda. Balume is een kind van de brassage, maar bekritiseert nu dat beleid. ‘Dat je als rebel gevochten hebt, kan nooit voldoende zijn om officier te worden. Mensen die twintig jaar gewapend in de jungle hebben gezeten, maken uiteraard fouten. Je moet ze zorgvuldig selecteren, opleiden, sensibiliseren en correct betalen.’

Dat onbezonnen rebellen opnemen in het leger de huidige wetteloosheid en het voortdurende geweld in de hand heeft gewerkt, daarover lijkt elke Congolees het eens. ‘Absoluut te vermijden’, klinkt het zowel bij Dos Santos als bij de Congolese regering en legertop. Wat dan wel de concrete invulling van DDR/RR moet worden, of al lang had moeten zijn, is nog altijd de vraag.

Selectieve inleveringen

Wie vanuit Goma westwaarts langs het Kivumeer en ettelijke vluchtelingenkampen rijdt, komt in het dorpje Bweremana terecht. 2700 rebellen van 21 verschillende milities zijn er samengestroomd om hun vuurwapens in te leveren. Of dat was toch de bedoeling. In de praktijk arriveert de meerderheid met lege handen. Velen streden met machetes en speren. ‘Als je de arm afhakt van een FDLR-strijder stopt hij ook met schieten, hoor’, zegt een rebel. Veel begrip voor het ‘1 man, 1 vuurwapen’-beleid heeft hij niet.

‘Dat klopt voor sommigen’, bevestigt een FARDC-kolonel. ‘Maar we weten ook dat heel wat milities alleen hun onbruikbare wapens inleveren. De rest hebben ze verborgen.’

Gewapend of ongewapend, echte strijders of opportunisten, alle 2700 toegestroomde rebellen verwachten geïntegreerd te worden in het regerings-leger. ‘Wíj hebben M23 bestreden toen het onze dorpen aanviel. FARDC was nergens te bekennen. Wij zijn de echte militairen van dit land’, zegt kolonel Steveni Ashimwe van de militie MPA. Hij vindt het maar normaal dat hij zijn rang mag behouden. ‘Anders zal ik diep beledigd zijn.’

Op een stuk braakliggend terrein steken honderden rebellen op bevel houten namaakwapens in de lucht. Ze worden voorbereid om in FARDC op te gaan. Ik vraag luitenant-kolonel Banza Mufankolo, die de leiding heeft over het transitcentrum, naar de toelatingscriteria. ‘Ouderen, zieken en gehandicapten aanvaarden we niet. Alle anderen wel.’ Intakegesprekken of psychologische proeven zijn er niet. Het door middenveldorganisaties geopperde voorstel om alle rebellen door de normale militaire rekrutering te laten passeren, doet de commandant af als onzin. ‘Het zijn getrainde strijders. Die kun je toch niet als onervaren rekruten behandelen?’

De gang van zaken in het transitcentrum herleidt alle officiële communicatie tot een slechte sketch. Bovendien is het dorpje een tikkende tijdbom. Rebellen die elkaar jarenlang hebben gehaat en bestreden, wachten er samen al maanden op een oplossing. Velen hebben hun familie meegebracht. Ze krijgen matrassen en een beperkt rantsoen van de VN, maar er is te weinig voedsel en geen inkomen om gezinnen te onderhouden of kinderen naar school te sturen. De straatarme bevolking van Bweremana klaagt dat rebellen hun gewassen stelen. Rebellen die het wachten beu zijn, keren terug naar huis of naar het woud.

En toch: het momentum is er. FARDC en MONUSCO hebben het zelf gecreëerd. Maar de Congolese overheid is te zwak om het te grijpen. Het land dat op de Failed States Index alleen Somalië hoeft te laten voorgaan, lijkt (nog) niet bij machte om zijn bevolking een perspectief te bieden of het immense territorium te controleren. Zonder die twee voorwaarden hebben rebellen, van wie velen nooit vrede hebben gekend, weinig redenen om hun wapens te laten zwijgen.

‘Het is wachten op Kabila om voor hen een juridisch kader te scheppen: militaire of civiele integratie? Wat met oorlogsmisdadigers?’ zegt Onesphore Sematumba van het gerenommeerde Pole-onderzoeksinstituut. ‘Maar de president heeft nooit enige interesse in Oost-Congo getoond.’ Analisten vragen zich af of Kabila wel een sterk leger wíl. Dat durft zich vroeg of laat ook wel eens tegen een onbekwaam leider te keren.

Ondertussen blijft Congo een gemakkelijke prooi voor buurlanden als Rwanda en Uganda, die op grote schaal coltan, tin, goud en diamant exporteren die met de hulp van lokale rebellenbewegingen uit de Congolese grond worden geroofd.

‘We hebben concrete aanwijzingen van ontluikende M23-activiteiten in Ituri in het noordoosten’, rapporteerde Martin Kobler op 13 januari aan de VN Veiligheidsraad. M23-leiders zouden zich vrij bewegen in Uganda. In Rwanda worden, twee maanden na de overgave, alweer nieuwe strijders geronseld. Internationale druk op de buurlanden lijkt niet op te kunnen tegen economische belangen.

Op de vraag wat ze zullen doen wanneer hun dorpen opnieuw worden aangevallen, antwoorden rebellenleiders erg eenduidig: ‘Dan nemen we de wapens weer op. Met FARDC als het kan. Zonder als het moet.’

DOOR JAN DE DEKEN IN OOST-CONGO

Met naar schatting 5,4 miljoen doden – velen door ziekte en hongersnood – is het conflict het bloedigste sinds de Tweede Wereldoorlog.

‘Die jongens noemen zich kolonel of generaal. Ze hebben nooit leren lezen of schrijven, maar verwachten wel dat ze in het leger dezelfde rang krijgen als in het woud.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content